ECLI:NL:RBOVE:2021:1621

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
96/039060-20
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift teruggave in beslaggenomen personenauto na strafbeschikking

Op 14 april 2021 heeft de raadkamer van de rechtbank Overijssel het klaagschrift van klager gegrond verklaard. Klager had op 25 februari 2021 een klaagschrift ingediend tegen het uitblijven van een last tot teruggave van zijn personenauto, die op 24 februari 2019 in beslag was genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Klager had eerder een strafbeschikking ontvangen, waarbij hem een geldboete van €389,- was opgelegd en afstand van de auto ter verbeurdverklaring was bevolen. Klager ging in verzet tegen deze strafbeschikking, maar ontving geen tijdige reactie van het Openbaar Ministerie. De officier van justitie stelde dat klager de verzetstermijn had overschreden, maar was het eens met klager dat de sanctie disproportioneel was ten opzichte van de strafbare gedraging. De rechtbank Overijssel oordeelde dat, ondanks de overschrijding van de termijn, klager ontvankelijk was in zijn klaagschrift vanwege bijzondere omstandigheden. De raadkamer concludeerde dat het belang van strafvordering zich niet meer verzette tegen teruggave van de auto, en dat de verbeurdverklaring een disproportionele sanctie zou zijn geweest. De rechtbank gelastte de teruggave van de personenauto aan klager, of de opbrengst indien de auto inmiddels was verkocht. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 14 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 96/039060-20
Klaagschriftnummer: RK 21/2347
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het klaagschrift op grond van artikel 552a Sv van:
[klager] ,
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres] ,
verder te noemen: klager.

1.Het verloop van de procedure

Het klaagschrift, gedateerd 25 februari 2021, is op 25 februari 2021 op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het is ingediend door klager.
Het klaagschrift betreft een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag op een personenauto, merk: BWM, type: 525d, kenteken: [kenteken] en met chassisnummer [chassisnummer] . Zakelijk weergegeven wordt geklaagd over het uitblijven van een last tot teruggave.
Het klaagschrift is behandeld op de openbare zitting van de raadkamer van 14 april 2021. Bij de behandeling zijn de officier van justitie, mr. K.J.L. de Valk en klager gehoord.
De raadkamer heeft kennis genomen van de door de officier van justitie overgelegde relevante stukken uit het dossier van de strafzaak tegen klager. De raadkamer heeft daarnaast kennis genomen van de door de officier van justitie overgelegde conclusie met betrekking tot de omstandigheden waaronder het beslag heeft plaatsgevonden en het standpunt van het Openbaar Ministerie met betrekking tot het al dan niet handhaven van het beslag.

2.De standpunten van klager en de officier van justitie

Standpunt klager
Klager maakt bezwaar tegen het uitblijven van een last tot teruggave. Klager heeft ter zitting het klaagschrift toegelicht. Hij stelt dat hij op 21 februari 2020 een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen, inhoudende een geldboete van €389,- en afstand van de in beslaggenomen auto ter verbeurdverklaring. Klager stelt dat hij tegen de strafbeschikking in verzet is gegaan. Ondanks meerdere contactmomenten met het Openbaar Ministerie, heeft hij geen reactie gekregen op zijn verzetschrift. In december 2020 heeft hij voor het laatst contact gehad met het Openbaar Ministerie en kreeg hij te horen dat zijn zaak, vanwege de achterstanden binnen de rechtspraak die door de coronacrisis zijn ontstaan, nog niet behandeld kon worden. Volgens klager is de waarde van de auto €13.000,-. Hij stelt dat dit bedrag niet in verhouding staat met de strafbare gedraging waarvoor de strafbeschikking is opgelegd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat klager de verzetstermijn tegen de strafbeschikking heeft overschreden. Hij heeft immers formeel op 21 april 2020 verzet aangetekend tegen de op 21 februari 2020 opgelegde strafbeschikking. De officier van justitie is het met klager eens dat de opgelegde sanctie disproportioneel is ten opzichte van de strafbare gedraging. In de fictieve situatie dat het verzetschrift tijdig was ingediend, was het hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter de verbeurdverklaring van de auto had bevolen. De officier van justitie stelt dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard.

3.De bevoegdheid van de rechtbank

De rechtbank Overijssel is bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen.

4.De ontvankelijkheid

De inbeslagneming is geschied op 24 februari 2019. Een vervolging is nog niet ingesteld, nu er na het verzet tegen de strafbeschikking niets met de strafzaak tegen klager is gebeurd. Op grond van artikel 552a, vierde lid, eerste volzin, Sv wordt een klaagschrift in dit geval zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee jaren na de inbeslagneming ingediend. Klager heeft zijn klaagschrift op 25 februari 2021 ingediend. Tussen het tijdstip van inbeslagneming en indiening, is een periode van meer dan twee jaren verstreken. Gelet op de bijzondere omstandigheden, het verloop van de zaak en het feit dat de termijn met slechts één dag is overschreden, zal de raadkamer klager ontvankelijk verklaren. Daarbij heeft de raadkamer in aanmerking genomen de gebrekkige wijze waarop over deze kwestie met klager is gecommuniceerd.

5.De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de raadkamer het volgende vast.
Maatstaf
Het beklag richt zich tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv. De rechtbank dient daarom a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de beslagene te gelasten, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dat laatste geval moet het beklag ongegrond worden verklaard.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, ook in een zaak betreffende een ander dan de klager, of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art 552f Sv.
Voorts wordt overwogen dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een
klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter heeft. Niet gevergd kan
worden dat ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak wordt
getreden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats omdat ten tijde van een dergelijke
procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagraadkamer vooruit loopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. De rechtbank tekent hier echter bij aan dat moet worden beslist op grond van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval op het moment van het beoordelen van het beklag.
Feiten en omstandigheden
Op 24 februari 2019 is tegen klager proces-verbaal opgemaakt wegens het laten staan of het besturen van een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs ingevolge de Wegenverkeerswet 1994 is vereist, terwijl voor dat voertuig geen kenteken is afgegeven. De auto had namelijk vanaf 14 januari 2019 de status ‘uitvoer’. Klager had tot 28 januari 2019 met de auto mogen rijden, daarna was de geldigheid van het kenteken vervallen.
Op 24 februari 2019 is op grond van artikel 94 Sv beslag gelegd op de hiervoor genoemde personenauto. Op 21 februari 2020 heeft klager een strafbeschikking opgelegd gekregen, inhoudende een geldboete van 389,00 euro en afstand van de personenauto ter verbeurdverklaring. Klager heeft op 1 maart 2020 een verzoek tot teruggave van de auto gedaan, hetgeen op 11 april 2020 is afgewezen, vanwege het verlopen van de geldigheid van het kenteken in Nederland. Op 21 april 2020 heeft klager verzet aangetekend tegen de strafbeschikking. Op 12 mei 2020 heeft klager nogmaals een verzoek tot teruggave van de auto gedaan.
Uit de stukken volgt dat de strafbeschikking op 7 maart 2020 onherroepelijk is geworden nu klager niet binnen veertien dagen na de uitreiking van de strafbeschikking op 21 februari 2020 verzet heeft ingesteld tegen de strafbeschikking.
Overwegingen
Klager wenst de in beslaggenomen auto terug te krijgen. De officier van justitie is van oordeel dat het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de gevraagde teruggave.
De raadkamer stelt dat het verzoek tot teruggave d.d. 1 maart 2020 van klager in feite als verzet tegen de strafbeschikking aangemerkt dient te worden. Uit het verzoek tot teruggave blijkt immers dat klager niet akkoord is gegaan met de zinssnede ‘afstand ter verbeurdverklaring’ zoals in de strafbeschikking van 21 februari 2020 is opgenomen. De raadkamer ziet zich voor de vraag gesteld of het hoogst onwaarschijnlijk zou zijn geweest dat de personenauto door de rechter, indien de zaak bij de behandeling door de rechter van het door klager ingestelde verzet was beoordeeld, verbeurd zou zijn verklaard. De raadkamer is met klager en de officier van justitie van oordeel dat verbeurdverklaring van de auto een disproportionele sanctie is ten opzichte van de strafbare gedraging en acht het daarom hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter de verbeurdverklaring zou hebben bevolen.
Conclusie
De raadkamer is op grond van het voorgaande van oordeel dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard en dat de inbeslaggenomen personenauto aan klager teruggegeven moet worden. Indien de personenauto reeds mocht zijn verkocht en het beslag daardoor op de opbrengst van de auto is komen te rusten, moet in elk geval die opbrengst aan klager worden uitgekeerd.
Gelet op de hele gang van zaken is de raadkamer overigens van oordeel dat door het voortduren van het beslag op de auto gedurende meer dan twee jaar terwijl klager meermalen heeft verzocht om teruggave van de auto, klager ernstig financieel is benadeeld door waardevermindering van de auto na een beslag van meer dan twee jaar waarvoor een redelijke compensatie niet zou misstaan.

6.De beslissing

De raadkamer:
  • verklaart het klaagschrift
  • gelast de teruggave van de personenauto, merk: BWM, type: 525d, kenteken: [kenteken] en met chassisnummer [chassisnummer] of, in het geval dat de personenauto is vervreemd, de opbrengst van de auto na vervreemding.
De officier van justitie doet afstand van het recht van cassatie net als klager.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.M. Doorn, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2021.