In deze zaak vorderde VGZ Zorgverzekeraar N.V. betaling van zorgverzekeringspremies en zorgkosten van gedaagde. De procedure begon met een dagvaarding op 29 juni 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord op 25 augustus 2020 en een conclusie van repliek op 6 oktober 2020. Gedaagde heeft na deze conclusies niet meer gereageerd. De feiten van de zaak tonen aan dat gedaagde een zorgverzekering had afgesloten bij VGZ en dat er een bedrag van € 890,01 aan premies en kosten openstond. VGZ vorderde een hoofdsom van € 500,-, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Gedaagde erkende de vordering, maar gaf aan geen identiteitspapieren te hebben, waardoor hij geen inkomen kon regelen. Hij stelde voor een betalingsregeling te treffen, maar VGZ was niet verplicht om hiermee in te stemmen. De kantonrechter oordeelde dat de gevorderde hoofdsom van € 500,- toegewezen moest worden, evenals de wettelijke rente. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 373,09 werden begroot, en de nakosten werden vastgesteld op € 36,-. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.