ECLI:NL:RBOVE:2021:1577

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
08/086404-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over schuld en straf bij verkeersongeval met dodelijke afloop

Op 15 april 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 18-jarige jongen die betrokken was bij een verkeersongeval op 10 januari 2020 in Reutum, waarbij zijn beste vriend om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de jongen schuldig was aan het veroorzaken van gevaar op de weg, maar legde geen straf of maatregel op. De jongen had als bestuurder van een landbouwtrekker een ongeval veroorzaakt, waarbij de passagier op het spatbord viel en onder de trekker kwam. De rechtbank hield rekening met de impact van het ongeval op de jongen en het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, dat geen straf of maatregel passend achtte. De rechtbank concludeerde dat het opleggen van een straf geen meerwaarde zou hebben, gezien de omstandigheden en de gevolgen van het ongeval voor de verdachte en de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie- en Jeugd
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/086404-20 (P)
Datum vonnis: 15 april 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres]

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek met gesloten deuren terechtzitting van 01 april 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.J. Wiegant en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J. Ruarus, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van een landbouwtrekker een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, , dan wel dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt en het verkeer heeft gehinderd. Daarbij is [slachtoffer] om het leven gekomen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 10 januari 2020 te Reutum in de gemeente Tubbergen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (landbouw/bosbouwtekker), komende uit de richting Ootmarsum en/of gaande in de richting van het kruispunt/rotonde van de wegen de Ootsmarsumseweg en de F.J. Groothuisweg, daarmede rijdende over de weg, (de Ootmarsumseweg (N349)),
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl een passagier op een spatbord van dat motorrijtuig (landbouw/bosbouwtrekker), -zijnde een niet voor dat motorrijtuig (landbouw/bosbouwtrekker) ingerichte zitplaats-, zat,
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (landbouw/bosbouwtrekker) zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (landbouw/bosbouwtrekker) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de Ootmarsumseweg (N349))en/of kon rotonde kon overzien en waarover deze vrij was/waren en/of
niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (de Ootmarsumseweg(N349)) en/of die rotonde en/of
gelet op de situatie, met een te hoge snelheid voormelde rotonde is op- en/of overgereden en/of naar links en/of naar rechts heeft gestuurd en/of in een slip is geraakt en/of met de rechter wielen van voormeld motorrijtuig (landbouw/bosbouwtrekker) tegen- en/of over gezien verdachtes rijrichting, een aan de rechter zijde van die rotonde zich bevindende verhoogde wegkant is gereden,
ten gevolge waarvan die passagier gelanceerd werd en/of op het wegdek van die weg (de Ootmarsumseweg (N349)) en/of die rotonde is gevallen en/of terechtgekomen en/of dat motorrijtuig (landbouw/bosbouwtrekker) naar links is gekanteld, waarbij voormelde passagier onder het linker achterwiel van dat gekantelde motorijtuig (landbouw/bosbouwtrekker) is terechtgekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 januari 2020 te Reutum in de gemeente Tubbergen, als bestuurder van een motorrijtuig(landbouw/bosbouwtrekker), komende uit de richting Ootmarsum en/of gaande in de richting van het kruispunt/rotonde van de wegen de Ootsmarsumseweg en de F.J. Groothuisweg, daarmede heeft gereden over de weg, (de Ootmarsumseweg (N349)) en
terwijl een passagier op een spatbord van dat motorrijtuig (landbouw/bosbouwtrekker), -zijnde een niet voor dat motorrijtuig (landbouw/bosbouwtrekker) ingerichte zitplaats-, zat,
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (landbouw/bosbouwtrekker) zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (landbouw/bosbouwtrekker) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de Ootmarsumseweg (N349)) en/of kon rotonde kon overzien en waarover deze vrij was/waren en/of
gelet op de situatie, met een te hoge snelheid voormelde rotonde is op- en/of overgereden en/of naar links en/of naar rechts heeft gestuurd en/of in een slip is geraakt en/of met de rechter wielen van voormeld motorrijtuig (landbouw/bosbouwtrekker) tegen- en/of over gezien verdachtes rijrichting, een aan de rechter zijde van die rotonde zich bevindende verhoogde wegkant is gereden,
ten gevolge waarvan die passagier gelanceerd werd en/of op het wegdek van die weg (de Ootmarsumseweg (N349)) en/of die rotonde is gevallen en/of terechtgekomen en/of dat motorrijtuig (landbouw/bosbouwtrekker) naar links is gekanteld, waarbij voormelde passagier onder het linker achterwiel van dat gekantelde motorijtuig (landbouw/bosbouwtrekker) is terechtgekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit nu er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het subsidiair ten laste gelegde kan wel wettig en overtuigend bewezen worden. Verdachte is met een trekker, terwijl een passagier op het spatbord van die trekker zat, met een te hoge snelheid de rotonde op en over gereden, waardoor hij zijn motorrijtuig niet onder controle had ten gevolge waarvan de trekker een rand raakte, is gaan kantelen, en passagier [slachtoffer] is gevallen op het wegdek. Verdachte heeft hiermee gevaar op de weg veroorzaakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat één moment van onoplettendheid de enige verkeersfout is, die verdachte heeft gemaakt. Deze tijdelijke onoplettendheid is onvoldoende voor het hebben van schuld in de juridische betekenis van artikel 6 WVW. Er was geen sprake van een aanzienlijke mate van onvoorzichtigheid. Verdachte moet dan ook van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken. Verdachte dient ook van het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken omdat het enkel maken van een verkeersfout, een enkel moment van onoplettendheid, onvoldoende is om tot een veroordeling te komen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Als hieronder wordt verwezen naar bewijsmiddelen, dan zijn dit bewijsmiddelen opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 10 januari 2020 reed verdachte (verder te noemen: [verdachte] ) in Reutum, gemeente Tubbergen, als bestuurder van een trekker, zonder cabine. Als passagier zat [slachtoffer] (verder te noemen: [slachtoffer] ) op het linker spatbord. [verdachte] kwam uit de richting van Ootmarsum en reed in de richting van Fleringen. In Reutum reed [verdachte] met een te hoge snelheid voor de situatie ter plaatse de rotonde op. Op de rotonde reed [verdachte] met de rechter wielen van de trekker tegen de verhoogde wegkant waardoor de trekker op de linkerzijde kantelde. De zich op het linker spatbord van de trekker bevindende [slachtoffer] viel hierbij van de trekker en kwam onder het linker achterwiel van de trekker terecht. [slachtoffer] is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
[verdachte] heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat hij bekend is met de verkeerssituatie ter plaatse. [verdachte] was in gesprek met [slachtoffer] waardoor hij te laat zag dat hij rotonde was genaderd. [verdachte] kon niet meer voldoende afremmen en is met te hoge snelheid de rotonde opgereden. [verdachte] heeft toen meerdere stuurbewegingen moeten maken om de rotonde te kunnen volgen en de trekker onder controle te houden. Dat is niet gelukt. De trekker raakte de rechter- stoeprand waardoor de trekker kantelde. [slachtoffer] is daarbij van de trekker gevallen en onder het linkerwiel van de trekker terecht gekomen.
Het primair ten laste gelegde
Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in algemene zin is aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
Voor schuld is dus meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en de oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Verder kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
In dit geval kan [verdachte] verweten worden dat hij onvoldoende snelheid heeft geminderd toen hij de rotonde naderde met de trekker. Er was geen sprake van onder invloed zijn, evenmin waren er mankementen aan de trekker. Voornoemde verkeersfout, in het licht van de omstandigheden waaronder die gedraging heeft plaatsgevonden overziende, acht de rechtbank niet bewezen dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank zal [verdachte] daarom van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Het subsidiair tenlastegelegde
In artikel 5 WVW heeft ‘gevaar’ betrekking op de veiligheid op de weg. Het gevaar is gelegen in een reële kans op een ongeval. Artikel 5 WVW stelt als minimumeis een zekere mate van concreet gevaar scheppend gedrag. Hij die zich in het verkeer van een gevaar bewust behoort te zijn, moet zichzelf evenwel in de gelegenheid stellen vast te stellen dat dit gevaar zich niet voordoet (HR 23 oktober 1962, VR 1963 en HR 7 juni 2005, NJ 2005, 435).
De rechtbank is wel van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde.
[verdachte] heeft niet de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig zodanig geminderd dat hij in staat was de trekker met een passende snelheid over de rotonde te laten rijden. Hij is met een, gelet op de situatie, te hoge snelheid over die rotonde gereden waardoor de trekker uiteindelijk tegen een verhoogde wegkant is gereden, ten gevolge waarvan het fatale ongeval plaatsvond. Dat is [verdachte] aan te rekenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] hiermee gevaar op de weg veroorzaakt.
4.5
De bewezenverklaring
hij op 10 januari 2020 te Reutum in de gemeente Tubbergen, als bestuurder van een motorrijtuig(landbouw/bosbouwtrekker), komende uit de richting Ootmarsum en gaande in de richting van het kruispunt/rotonde van de wegen de Ootmarsumseweg en de F.J. Groothuisweg, daarmede heeft gereden over de weg, de Ootmarsumseweg (N349)) en
terwijl een passagier op een spatbord van dat motorrijtuig (landbouw/bosbouwtrekker), -zijnde een niet voor dat motorrijtuig (landbouw/bosbouwtrekker) ingerichte zitplaats-, zat,
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (landbouw/bosbouwtrekker) zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (landbouw/bosbouwtrekker) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de Ootmarsumseweg (N349)) en de rotonde kon overzien waarover deze vrij waren en
gelet op de situatie, met een te hoge snelheid voormelde rotonde is op- en overgereden en naar links en naar rechts heeft gestuurd en in een slip is geraakt en met de rechter wielen van voormeld motorrijtuig (landbouw/bosbouwtrekker) tegen- en over gezien verdachtes rijrichting, een aan de rechter zijde van die rotonde zich bevindende verhoogde wegkant is gereden,
ten gevolge waarvan die passagier op het wegdek van die weg (de Ootmarsumseweg (N349)) en/of die rotonde is gevallen en dat motorrijtuig (landbouw/bosbouwtrekker) naar links is gekanteld, waarbij voormelde passagier onder het linker achterwiel van dat gekantelde motorijtuig (landbouw/bosbouwtrekker) is terechtgekomen,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
de overtreding:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie van justitie heeft schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair of subsidiair ten laste gelegde komt, een schuldigverklaring zonder straf of maatregel moet volgen of een geheel voorwaardelijke geldboete een passende straf is.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Bij deelname aan het verkeer kunnen verkeersfouten, ontstaan door kortdurende afleiding, onoplettendheid of een verkeerde inschatting, grote en soms fatale gevolgen hebben waardoor het leven van verkeersdeelnemers en hun naasten voor langere tijd of onomkeerbaar verandert. [verdachte] heeft als verkeersdeelnemer een verkeersongeval veroorzaakt waarbij zijn beste vriend, de 17-jarige [slachtoffer] , is komen te overlijden. Daarmee is de nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan. Ook al heeft [verdachte] deze gevolgen van zijn handelen niet gewild, feit is dat door zijn toedoen een ander het leven is ontnomen. [verdachte] zal die last verder moeten dragen.
Het leed bij de nabestaanden zal ook door strafoplegging niet ongedaan gemaakt kunnen worden. In de door de rechtbank ter zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring hebben de ouders van het slachtoffer dit leed indringend onder woorden gebracht. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf recht kan doen aan het gemis dat de ouders en broer van [slachtoffer] en de andere nabestaanden hun leven lang nog zullen ervaren.
Strafoplegging dient niet alleen met inachtneming van de, in dit geval desastreuze, gevolgen van de gemaakte verkeersfout te geschieden, maar moet ook en vooral in verhouding blijven met de ernst van de gemaakte verkeersfout en de mate van schuld daaraan van verdachte. In deze zaak acht de rechtbank niet bewezen dat de verkeersfout een misdrijf oplevert en moet er in de strafmaat rekening mee worden gehouden dat een verkeersfout in de vorm van een overtreding is gemaakt.
De rechtbank houdt er rekening mee dat [verdachte] ter terechtzitting er blijk van heeft gegeven zeer geraakt te zijn door het gebeuren. Het is de rechtbank niet ontgaan dat het noodlottige ongeval [verdachte] nog altijd erg aangrijpt. [verdachte] realiseert zich hoe zwaar het verlies is voor de nabestaanden en heeft zijn oprechte medeleven getoond. De rechtbank heeft uit de slachtofferverklaring begrepen dat [verdachte] zijn bedoelingen niet (steeds) gehoord of begrepen worden. De rechtbank heeft ter zitting uitgesproken dat zij beide families toewenst, dat er in de toekomst toch een vorm van bemiddeling of toenadering kan plaatsvinden.
Verder houdt de rechtbank rekening met het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 15 maart 2021 waaruit onder meer volgt dat er sprake is van een traumatische gebeurtenis die gevolgen heeft voor de verdere ontwikkeling van [verdachte] en de Raad voor de Kinderbescherming het, mede gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, passend vindt om geen straf of maatregel op te leggen. Ten slotte houdt de rechtbank rekening met het uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 maart 2021 waaruit blijkt dat [verdachte] niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat het ongeval en de gevolgen daarvan een zodanige impact op [verdachte] hebben gehad dat het opleggen van een straf geen meerwaarde meer heeft. [verdachte] zal daarom wel schuldig worden verklaard, maar er zal geen straf of maatregel worden opgelegd.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het subsidiair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
de overtreding: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet1994.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het subsidiair bewezenverklaarde;
straf
- verklaart verdachte schuldig zonder oplegging van straf of maatregel.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Vijftigschild, voorzitter, mr. A. van Holten en
mr. H.F.J.M. Schröder, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2021.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Oost Nederland, district Twente, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020016773-1, gesloten op 18 maart 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar het dossier, tenzij anders vermeld;
2 Het proces-verbaal aanrijding misdrijf van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van 18 maart 2020, voor zover inhoudende, het relaas van verbalisanten;
3 Het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, met foto’s, van verbalisant [verbalisant 3] , van 27 januari 2020, voor zover inhoudende, het relaas van verbalisant;
4 Het schouwverslag GGD Twente, opgemaakt door drs. S.D. Mensink, forensisch arts, van 11 januari 2020;
5 Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 1 april 2021.