In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 13 april 2021 een tussenuitspraak gedaan in een geschil tussen Stadsbank Oost Nederland (hierna: SON) en een gedaagde partij, die niet is verschenen. De vordering van SON betreft de betaling van een bedrag van € 3.706,90, voortvloeiend uit een kredietovereenkomst die op 12 maart 2019 is gesloten. De kern van het geschil draait om de vraag of SON heeft voldaan aan de verplichting om relevante precontractuele informatie te verstrekken aan de gedaagde partij, zoals vereist door de Richtlijn 2008/48 EG en de Nederlandse wetgeving, met name artikel 7:60 BW.
SON stelt dat zij als gemeentelijke kredietbank niet hoeft te voldoen aan bepaalde voorschriften van het Burgerlijk Wetboek, maar de kantonrechter verwerpt dit standpunt. De rechter oordeelt dat de kredietovereenkomst als consumentenkrediet moet worden beschouwd en dat de informatieplicht van toepassing is. De kantonrechter wijst erop dat SON niet heeft aangetoond dat de gedaagde tijdig de benodigde informatie heeft ontvangen, wat essentieel is voor een weloverwogen beslissing van de consument.
De kantonrechter heeft SON in de gelegenheid gesteld om nadere toelichting te geven over de verstrekking van de precontractuele informatie en om een berekening te overleggen van de hoofdsom van de lening. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 11 mei 2021 voor verdere behandeling. De beslissing van de kantonrechter houdt in dat, indien blijkt dat de informatie niet tijdig is verstrekt, dit kan worden aangemerkt als een oneerlijke handelspraktijk, wat kan leiden tot vernietiging van de kredietovereenkomst.