ECLI:NL:RBOVE:2021:1575

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
8879529 \ CV EXPL 20-5428
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over consumentenkrediet en informatieplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 13 april 2021 een tussenuitspraak gedaan in een geschil tussen Stadsbank Oost Nederland (hierna: SON) en een gedaagde partij, die niet is verschenen. De vordering van SON betreft de betaling van een bedrag van € 3.706,90, voortvloeiend uit een kredietovereenkomst die op 12 maart 2019 is gesloten. De kern van het geschil draait om de vraag of SON heeft voldaan aan de verplichting om relevante precontractuele informatie te verstrekken aan de gedaagde partij, zoals vereist door de Richtlijn 2008/48 EG en de Nederlandse wetgeving, met name artikel 7:60 BW.

SON stelt dat zij als gemeentelijke kredietbank niet hoeft te voldoen aan bepaalde voorschriften van het Burgerlijk Wetboek, maar de kantonrechter verwerpt dit standpunt. De rechter oordeelt dat de kredietovereenkomst als consumentenkrediet moet worden beschouwd en dat de informatieplicht van toepassing is. De kantonrechter wijst erop dat SON niet heeft aangetoond dat de gedaagde tijdig de benodigde informatie heeft ontvangen, wat essentieel is voor een weloverwogen beslissing van de consument.

De kantonrechter heeft SON in de gelegenheid gesteld om nadere toelichting te geven over de verstrekking van de precontractuele informatie en om een berekening te overleggen van de hoofdsom van de lening. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 11 mei 2021 voor verdere behandeling. De beslissing van de kantonrechter houdt in dat, indien blijkt dat de informatie niet tijdig is verstrekt, dit kan worden aangemerkt als een oneerlijke handelspraktijk, wat kan leiden tot vernietiging van de kredietovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8879529 \ CV EXPL 20-5428
Vonnis van 13 april 2021
in de zaak van
STADSBANK OOST NEDERLAND,
gevestigd te Enschede,
eisende partij, hierna te noemen SON,
gemachtigde: Deurwaarders- en Incassobureau Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het tegen [gedaagde] verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering

2.1.
SON heeft bij dagvaarding gevorderd om [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van € 3.706,90 (te weten een hoofdsom van € 2.972,68 + contractuele rente van 10,5% per jaar over de hoofdsom tot 29 oktober 2020 ad € 223,27 + buitengerechtelijke incassokosten ad € 510,95), te vermeerderen met rente ad 10,5% per jaar over € 2.972,68 vanaf 29 oktober 2020, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2.
SON legt aan haar vordering ten grondslag dat zij op 12 maart 2019 met [gedaagde] de ‘Kredietovereenkomst persoonlijke lening, Contractnummer [xxxx] ’ heeft gesloten, waarop de ‘Algemene voorwaarden persoonlijke lening, versie 2018’, van toepassing zijn verklaard (hierna: de kredietovereenkomst).

3.De beoordeling

consumentenkrediet

3.1.
Uit de dagvaarding volgt dat de kredietovereenkomst heeft te gelden als een consumentenkredietovereenkomst. De kredietovereenkomst dateert van na 25 mei 2011. Daarom moet de kredietovereenkomst voldoen aan het bepaalde in de Richtlijn 2008/48 EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten (hierna: de richtlijn), die (onder meer) is geïmplementeerd in titel 2A van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet op het financieel toezicht (Wft).
afdeling 1 van titel 2A van Boek 7 BW
3.2.
SON stelt dat zij als gemeentelijke kredietbank niet hoeft te voldoen aan het bepaalde in afdeling 1 van titel 2A van Boek 7 BW. Samengevat voert SON hiervoor aan dat in artikel 4:37 Wft wel is bepaald dat zij voor het aanbieden van krediet in het kader van het uitoefenen van haar publieke taak moet voldoen aan de voorschriften die zijn opgenomen in afdeling 2 van titel 2A van boek 7 BW, maar niet dat zij tevens moet voldoen aan afdeling 1 van titel 2A van boek 7 BW.
3.3.
De kantonrechter verwerpt dat standpunt van SON. Dat in artikel 37 Wft niet specifiek melding wordt gemaakt van afdeling 1 van titel 2A van boek 7 BW laat onverlet dat op grond van artikel 7:73 BW niet ten nadele van de consument kan worden afgeweken van het bepaalde in titel 2A van boek 7 BW. Daarmee is ook het bepaalde in afdeling 1 van titel 2A van boek 7 BW dwingendrechtelijk voorgeschreven. Dat is anders als de krediet-overeenkomst een lening betreft die krachtens een wettelijke bepaling met een doelstelling van algemeen belang aan een beperkt publiek wordt toegekend tegen een lagere dan op de markt gebruikelijke rentevoet, dan wel rentevrij, of onder andere voorwaarden die voor de consument gunstiger zijn dan de op de markt gebruikelijke voorwaarden en tegen rente-tarieven die niet hoger zijn dan de op de markt gebruikelijke. In dat geval is titel 2A van boek 7 BW niet van toepassing (vgl. art. 7:58 lid 2 sub j BW). SON heeft echter niet, althans onvoldoende, onderbouwd gesteld dat de kredietovereenkomst valt onder de vrijstelling van artikel 7:58 lid 2 sub j BW. Zo heeft SON niet gesteld dat de overeengekomen vaste rente van 10,5% per jaar lager is, of dat haar andere voorwaarden gunstiger zijn, dan gebruikelijk is op de markt.
precontractuele informatie
3.4.
Nu op grond van het bovenstaande afdeling 1 van titel 2A van boek 7 BW van toepassing is, dient te zijn voldaan aan het bepaalde in artikel 7:60 BW, welk artikel is opgenomen in afdeling 1 van titel 2A van boek 7 BW.
3.5.
In artikel 7:60 BW is bepaald dat de in de artikelen 5 en 6 van de richtlijn voorgeschreven precontractuele informatie aan de consument moet worden verstrekt geruime tijd voordat de consument door een kredietovereenkomst of een aanbod daarvoor wordt gebonden. Blijkens de toelichting op de richtlijn (onder 19) dient de consument vóór het sluiten van de kredietovereenkomst de nodige informatie (op uniforme wijze) te krijgen over de kredietvoorwaarden, de kredietkosten en zijn verplichtingen, die hij mag meenemen en nader bestuderen teneinde voor een zo groot mogelijke transparantie te zorgen en aanbiedingen vergelijkbaar te maken.
3.6.
SON heeft in dit verband een ingevuld formulier ‘Europese Standaardinformatie Inzake Consumentenkrediet (ESIC)’ in het geding gebracht over de kredietovereenkomst. SON stelt dat [gedaagde] kennis heeft genomen van dit formulier vóórdat [gedaagde] de kredietovereenkomst heeft ondertekend.
3.7.
SON heeft evenwel niet verklaard wanneer zij het formulier heeft doen toekomen aan [gedaagde] . Vooralsnog kan daarom niet worden geoordeeld dat [gedaagde] de voorgeschreven precontractuele informatie heeft ontvangen, geruime tijd vóórdat hij werd gebonden aan de kredietovereenkomst. Daarbij is opmerkelijk dat het formulier is gedateerd op 12 maart 2019, de datum van ondertekening van de kredietovereenkomst.
3.8.
Het lijkt er dan ook op dat de precontractuele fase is overgeslagen. Dat is een belangrijke fase omdat de consument in die fase relevante informatie dient te ontvangen over de kredietovereenkomst om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.
3.9.
In verband hiermee zal de kantonrechter SON in de gelegenheid stellen nadere en onderbouwde toelichting te verschaffen over haar standpunt dat [gedaagde] vóór het aangaan van de kredietovereenkomst heeft kennisgenomen van het ESIC-formulier, dan wel om onderbouwd toe te lichten dat zij op andere wijze dan aan de hand van het ESIC-formulier geruime tijd voor het aangaan van de kredietovereenkomst de voorgeschreven precontrac-tuele informatie heeft verstrekt aan [gedaagde] . De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen.
oneerlijke handelspraktijk
3.10.
Als de kantonrechter nadien bij haar oordeel blijft dat de voorgeschreven contractuele informatie niet tijdig is verstrekt aan [gedaagde] , dan heeft de voormelde wijze van contracteren van SON op grond van artikel 7:60 lid 3 BW te gelden als een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193b BW. In dat geval geldt het navolgende.
vernietiging van de kredietovereenkomst
3.11.
Nu de voorfase essentieel is voor de wilsvorming van de consument en in dat verband voor het bereiken van het door de Uniewetgever gewenste beschermingsniveau van de consument, is vernietiging van de kredietovereenkomst op grond van artikel 3:40 BW een passende sanctie op de schending door SON van de informatieplicht van artikel 7:60 BW.
3.12.
Ingevolge artikel 3:53 j° 6:203 BW moet [gedaagde] bij vernietiging van de krediet-overeenkomst het geleende geld terugbetalen aan SON zonder rente en andere vergoedingen en moet SON de reeds betaalde rente en/of andere vergoedingen terugbetalen aan [gedaagde] . SON dient daarom een berekening over te leggen, waarbij zij inzichtelijk maakt wat de kale hoofdsom is van de lening, dat is de lening zonder rente en andere vergoedingen, en in hoeverre reeds op die kale hoofdsom is afgelost, en in dat verband ook wat het component aan rente en andere vergoedingen is in de betalingen die [gedaagde] reeds heeft verricht. Ook hiervoor zal de zaak worden verwezen naar de rol.
slot
3.13.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter,
4.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 11 mei 2021 voor een akte aan de zijde van SON, houdende,
  • nadere onderbouwde toelichting ter uitvoering van het onder 3.9 overwogene; en
  • de onder 3.12 vermelde berekening;
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2021.