ECLI:NL:RBOVE:2021:1564

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
AK_19_1850
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor dakkapel en uitbreiding woning; toetsing aan welstandseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de omgevingsvergunningen die zijn verleend aan [naam 1] voor het plaatsen van een dakkapel en het uitbreiden van haar woning in Deventer. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen deze besluiten, stelde dat de vergunningen in strijd waren met de redelijke eisen van welstand. De rechtbank heeft de procedure en de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Deventer uitvoerig behandeld. De primaire besluiten tot het verlenen van de omgevingsvergunningen werden genomen op 20 maart en 4 april 2019, waarna eiser bezwaar maakte en beroep instelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaren van eiser ongegrond zijn verklaard, maar dat er een motiveringsgebrek was in het besluit van 8 oktober 2019, dat betrekking had op de uitbreiding van de woning. De rechtbank heeft dit besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat de vergunning voor de dakkapel wel terecht was verleend. De rechtbank oordeelde dat de toetsing aan de welstandseisen correct was uitgevoerd en dat de adviezen van de Adviesraad welstand op zorgvuldige wijze waren behandeld. Eiser kreeg het griffierecht vergoed, maar zijn beroep tegen de dakkapel werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1850

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Deventer, verweerder,

gemachtigde: mr. A.M.M. Hutten-Bekemeier.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam 1] te [woonplaats 2] ,

vergunninghoudster.

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan de derde partij een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een dakkapel op het perceel [adres] te Deventer.
Bij besluit van 4 april 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan de derde partij een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning en het verdiepen van de keldervloer op het perceel [adres] te Deventer.
Eiser heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen.
Bij uitspraak van 16 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Bij besluit van 28 augustus 2019 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 8 oktober 2019 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bestreden besluit 1 ingetrokken voor zover dat ziet op de uitbreiding van de woning en het bezwaar tegen het besluit van 4 april 2019 wederom ongegrond verklaard.
Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het door eiser ingestelde beroep, gericht tegen het bestreden besluit 1, van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2020. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is in persoon verschenen, bijgestaan door haar aannemer [naam 2] Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Bij brief van 18 december 2020 heeft de rechtbank partijen bericht dat de rechtbank van oordeel is dat het niet nodig is om een nadere zitting te houden. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken aan te geven of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Geen van de partijen heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Hierop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Op 24 januari 2019 heeft [naam 1] bij verweerder een aanvraag ingediend voor het plaatsen van een dakkapel in U-vorm (rondom de voor-, zij- en achtergevel) op haar woning aan de [adres] te Deventer. Aangezien dit plan niet voldeed aan de redelijke eisen van welstand en omdat zienswijzen, onder meer door eiser, waren ingediend, heeft [naam 1] een aangepast bouwplan ingediend. Daarbij is de oppervlakte van de dakkapel verkleind, is de dakkapel gewijzigd in twee losse delen (voor- en achterzijde) en is het dak aangepast van schilddak naar zadeldak.
1.2
Op 24 januari 2019 heeft [naam 1] eveneens een omgevingsvergunning aangevraagd voor een uitbreiding aan de achterzijde van haar woning. Dit plan betrof een uitbreiding van het souterrain van in totaal 8 meter diep, een uitbreiding van de begane grond met een tuinkamer van 5 meter diep met aansluitend een balkon/dakterras van 3 meter over de hele breedte en een uitbreiding van de eerste verdieping met een 5 meter diep balkon/dakterras over de hele breedte. Dit bouwplan is naar aanleiding van ingekomen zienswijzen aangepast naar een uitbreiding van het souterrain van 6 meter diep, een uitbreiding van de begane grond met een tuinkamer van 3 meter diep met aansluitend een 3 meter diep balkon/dakterras over de hele breedte en een uitbreiding van de eerste verdieping met een 3 meter diep balkon/dakterras over de hele breedte.
1.3
Bij de primaire besluiten van 20 maart 2019 (dakkapel) en 4 april 2019 (uitbreiding woning) heeft verweerder aan [naam 1] omgevingsvergunningen verleend voor de gewijzigde bouwplannen. Deze omgevingsvergunningen zien op de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
1.4
Eiser heeft tegen beide primaire besluiten afzonderlijk bezwaar gemaakt.
1.5
De bezwaren zijn ter hoorzitting van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van
17 juni 2019 behandeld, waarna de bezwaarschriftencommissie op 15 augustus 2019 advies heeft uitgebracht.
2. Bij besluit van 28 augustus 2019 heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, de bezwaren ongegrond verklaard.
Bij besluit van 8 oktober 2019 heeft verweerder het besluit van 28 augustus 2019 ingetrokken voor zover dat ziet op de uitbreiding van de woning en het bezwaar tegen het besluit van 4 april 2019 wederom ongegrond verklaard. Daarbij is bepaald dat de vormgeving van het balkon dient plaats te vinden overeenkomstig het advies van de Adviesraad van 2 mei 2019.
3. Eiser is het niet eens met de bestreden besluiten van 28 augustus 2019 (dakkapel) en
8 oktober 2019 (uitbreiding woning). Op hetgeen hij heeft aangevoerd, zal de rechtbank in het navolgende ingaan.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt, samengevat weergegeven, dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd wordt indien de activiteit in strijd is met (a) het Bouwbesluit 2012, (b) de gemeentelijke bouwverordening, (c) het bestemmingsplan en (d) redelijke eisen van welstand.
4.2
De rechtbank overweegt dat het in deze zaak gaat om een omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen van een bouwwerk'. Dit is een project als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
Als verweerder een aanvraag voor een dergelijk project ontvangt, moet hij het bouwplan toetsen aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo.
Bij die toetsing geldt een zogenoemd limitatief-imperatief stelsel. Dit betekent dat verweerder moet beoordelen of zich één of meer van de weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen. Als dat niet het geval is, moet de omgevingsvergunning worden verleend; als dat wel zo is, moet de gevraagde vergunning worden geweigerd. Verweerder heeft daarbij dus geen ruimte om een belangenafweging te maken.
De dakkapel
4.3
Het (gewijzigde) bouwplan van [naam 1] voorziet in het aanpassen van het dak en het plaatsen van een dakkapel aan de voor- en achterzijde van de woning.
4.4
Verweerder heeft zich in de besluitvorming op het standpunt gesteld dat geen omgevingsvergunning is vereist voor de dakkapel aan de achterzijde van de woning. Verweerder heeft hierbij verwezen naar artikel 2, aanhef en onder 4, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Dit is tussen partijen niet in geschil.
4.5
Tussen partijen is evenmin in geschil dat de dakkapel aan de voorzijde van de woning en de aanpassing van het dak niet vergunningvrij zijn. Verweerder heeft het bouwplan in zoverre dan ook getoetst aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo en heeft geconcludeerd dat geen van de weigeringsgronden van toepassing is, zodat de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ moet worden verleend.
4.6
Eiser is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Zijn gronden van beroep zien (alleen) op de toetsing aan de redelijke eisen van welstand. Volgens eiser vallen het zadeldak en de dakkapel uit de toon en is sprake van een dissonant van formaat.
4.7
De rechtbank stelt vast dat verweerder aan het bestreden besluit een advies van de Adviesraad welstand planadviesraad monumenten en beschermd stadsgezicht (de Adviesraad) van 18 april 2019 ten grondslag heeft gelegd. Hierin is het (gewijzigde) bouwplan getoetst aan de Welstandsnota van de gemeente Deventer, meer specifiek aan de criteria die gelden in het deelgebied ‘Solitaire bebouwing’ waarin het adres [adres] gelegen is. De Adviesraad heeft geconcludeerd dat het ingediende plan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.
4.8
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geldt dat, hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, het college op het welstands-advies mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
4.9
De rechtbank stelt vast dat eiser geen advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser evenmin concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het advies van de Adviesraad naar voren gebracht. De enkele omstandigheid dat het oorspronkelijke bouwplan niet door de welstandstoets is gekomen, zegt niets over de toetsing van het gewijzigde bouwplan. Verweerder heeft voorts uitgelegd dat in het primaire besluit van 20 maart 2019 abusievelijk is vermeld dat het oorspronkelijke bouwplan niet door de welstandstoets is gekomen vanwege een onaanvaardbare aantasting van monumentale waarden. Het pand [adres] is geen monument en het is ook niet gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht. De rechtbank merkt verder op dat de omstandigheid dat eiser van mening is dat het zadeldak en de dakkapel uit de toon vallen, niet kan leiden tot het oordeel dat verweerder niet van het advies van de Adviesraad uit heeft mogen gaan.
4.1
Al hetgeen eiser voor het overige nog heeft aangevoerd met betrekking tot de welstandstoets kan aan het voorgaande niet afdoen. In het bijzonder overweegt de rechtbank dat eisers opmerkingen over de coördinator welstand de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet kunnen raken, nu het bestreden besluit is gebaseerd op het advies van de Adviesraad. Dat dit advies van de Adviesraad dateert van ná het primaire besluit van
20 maart 2019 doet evenmin ter zake, nu de rechtbank niet de rechtmatigheid van het primaire besluit toetst, maar van het bestreden besluit van 28 augustus 2019. De beroepsgronden met betrekking tot de welstandstoets falen.
4.11
Nu tussen partijen niet in geschil is dat de overige weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo evenmin aan de orde zijn, was verweerder gehouden de gevraagde omgevingsvergunning voor de dakkapel en de aanpassing van het dak te verlenen.
De uitbreiding van de woning
4.12
Aan [naam 1] is tevens een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van het souterrain van 6 meter diep, een uitbreiding van de begane grond met tuinkamer van 3 meter diep met aansluitend een 3 meter diep balkon/dakterras over de hele breedte en een uitbreiding van de eerste verdieping met een 3 meter diep balkon/dakterras over de hele breedte.
4.13
Verweerder heeft het bouwplan getoetst aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo en heeft geconcludeerd dat geen van de weigeringsgronden van toepassing is, zodat de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ moet worden verleend.
Verweerder heeft in het bestreden besluit van 8 oktober 2019 aangegeven dat de vergunde bouwtekening de bouwtekening van 26 maart 2019 betreft, zij het dat hierop de bestaande bouw onjuist is weergegeven. Voor de bestaande bouw van de rechter- en linkerzijgevel moet worden gekeken naar de bouwtekening van 24 januari 2019. Verder is in het bestreden besluit van 8 oktober 2019 bepaald dat de vormgeving van het balkon dient te worden uitgevoerd conform het advies van de Adviesraad van 2 mei 2019.
Archeologisch rapport
4.14
Eiser is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Eiser voert in de eerste plaats aan dat er op grond van het bestemmingsplan een archeologisch rapport opgesteld had moeten worden.
4.15
De planologische status van het perceel [adres] is neergelegd in bestemmingsplan “Buitengracht-Oost” (hierna: het bestemmingsplan). Het perceel heeft hierin de bestemming “Wonen” en de dubbelbestemming “Waarde-Archeologisch verwachtingsgebied”.
4.16
Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eiser door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de eiser.
4.17
Eiser doet een beroep op artikel 20.2.1 van de planregels. Dit artikel bepaalt dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ in bepaalde situaties verplicht is om - kort gezegd - een archeologisch rapport over te leggen. De rechtbank overweegt dat dit artikel strekt tot behoud en bescherming van archeologische waarden. De enkele omstandigheid dat eiser eigenaar is van het aan het bouwplan grenzende perceel betekent niet dat hij in rechte kan opkomen voor het algemene belang van de bescherming van archeologische waarden zoals geregeld in het bestemmingsplan. Die regeling strekt evident niet tot bescherming van het belang van eiser. Zijn betoog kan reeds daarom niet leiden tot vernietiging van het besluit van 8 oktober 2019. De rechtbank ziet dan ook af van een inhoudelijke bespreking daarvan.
Peil
4.18
Eiser voert in de tweede plaats aan dat het peil in werkelijkheid 80 cm lager ligt dan op de bouwtekeningen is aangegeven, hetgeen betekent dat het bouwplan de maximale goothoogte van 3,50 m uit het bestemmingsplan overschrijdt.
4.19
Verweerder wijst erop dat het bestemmingsplan in artikel 1.31 van de planregels een definitie bevat van het peil. Dat is in dit geval: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang. De tuinkamer is op die (peil)hoogte gesitueerd. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft gesteld geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
Welstand
4.2
Eiser wijst er ten slotte op dat de Adviesraad op 2 mei 2019 en 4 juni 2019 een negatief welstandsadvies heeft gegeven met betrekking tot het bouwplan. Eiser geeft aan dat verweerder het advies van de Adviesraad normaal gesproken opvolgt en geeft aan niet te begrijpen waarom dat in dit geval niet is gebeurd.
4.21
De rechtbank overweegt dat uit het procesdossier volgt dat verweerder in eerste instantie advies over het aspect welstand heeft gevraagd aan de coördinator welstand. Deze heeft digitaal akkoord gegeven. In de bezwaarfase heeft verweerder de coördinator welstand verzocht zijn advies uit te schrijven. Daarnaast heeft verweerder de Adviesraad verzocht advies uit te brengen.
De Adviesraad heeft op 2 mei 2019 advies uitgebracht en heeft geconcludeerd dat het ingediende plan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Daarbij is aangegeven dat:
- de zwarte kleur van de gevelpuien afwijkend is van de bestaande woning. Het is wenselijk dat de witte kleur van de kozijnen met groene draaiende delen van de bestaande woning wordt overgenomen;
- de houten hekwerken van de bestaande en naastgelegen woning beeldbepalend zijn voor de woningen en het daarom wenselijk is dat de indeling en kleur van de hekwerken van de bestaande woning wordt overgenomen. Dat kan in hout of in staal (eventueel met een invulling van helder glas);
- de grote, dichte, groene vlakken van de erfafscheidingen niet passend zijn in het karakter van de woning.
De Adviesraad geeft aan dat het plan voldoet indien de kleur van de kozijnen en draaiende delen, en de vorm en kleur van de hekwerken, wordt afgestemd op de bestaande woning en de erfafscheidingen komen te vervallen.
De coördinator welstand heeft eveneens op 2 mei 2019 zijn uitgeschreven advies uitgebracht. De coördinator welstand komt tot de conclusie dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Daarbij is aangegeven dat het bouwplan zijn eigen materiaal- en kleurkeuze heeft, die weliswaar niet gelijk is aan hetgeen in de woning is toegepast, maar door zijn bescheiden vormgeving, slanke maatvoering en gedekte kleurstelling als passend wordt gezien aan de achterzijde van de woning. Er is eenheid in vormgeving en kleurkeuze tussen de puien en de hekwerken. In reactie op het negatieve advies van de Adviesraad geeft de coördinator welstand aan dat:
- de kleurstelling vergunningvrij is en dus niet kan leiden tot een negatief welstandsadvies;
- de privacyschermen vergunningvrij zijn en hun uiterlijk daarom niet kan leiden tot een negatief welstandsadvies;
- de indeling van de hekwerken zoals geadviseerd ongetwijfeld tot een meer samenhangend beeld in het bouwblok zal leiden, maar volgens de coördinator welstand is de aangevraagde indeling passender bij het karakter van de nieuwe uitbouwen en de gekozen pui-indeling.
4.22
Uit het verweerschrift volgt dat verweerder naar aanleiding van de welstandsadviezen van 2 mei 2019 aan [naam 1] heeft gevraagd de indeling van het hekwerk aan te passen aan het voorstel van de Adviesraad. [naam 1] heeft hieraan gehoor gegeven en een nieuwe tekening ingediend. Verweerder heeft de gewijzigde tekening aan de Adviesraad voorgelegd.
4.23
Op 4 juni 2019 heeft de Adviesraad opnieuw advies uitgebracht en opnieuw geconcludeerd dat het (inmiddels gewijzigde) bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. De Adviesraad heeft overwogen dat:
- de zwarte kleur van de gevelpuien afwijkend is van de bestaande woning. Het is wenselijk dat de witte kleur van de kozijnen met groene draaiende delen van de bestaande woning wordt overgenomen;
- de houten hekwerken van de bestaande en naastgelegen woning beeldbepalend zijn voor de woningen en het daarom wenselijk is dat de kleur van de hekwerken van de bestaande woning wordt overgenomen;
- de hoge erfafscheidingen zijn opgebouwd uit een stalen frame met glasvulling. Deze elementen zijn een vreemd element bij het bouwblok en de woning. Als ze in overleg met de buren gewenst zijn, dan zijn ze akkoord als de kleur van het staal in de bestaande kleur groen wordt gebracht.
De Adviesraad geeft aan dat het plan voldoet indien de kleur van de kozijnen en draaiende delen en van de hekwerken wordt afgestemd op de kleur van de bestaande woning.
4.24
De rechtbank begrijpt het bestreden besluit aldus, mede gelet op de in het verweerschrift en de ter zitting door verweerder gegeven toelichting, dat verweerder de gewijzigde tekening met betrekking tot de indeling van het hekwerk -zoals hiervoor genoemd onder 4.22- als een wijziging van de aanvraag van ondergeschikte aard heeft aangemerkt en als zodanig in de lopende procedure heeft vergund. Het negatieve welstands-advies heeft dan enkel nog betrekking op het aspect kleur.
4.25
Voor zover verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat het aspect kleur niet kan leiden tot een negatief welstandsadvies, omdat kleur ‘vergunningvrij’ is, kan de rechtbank verweerder niet volgen. Kleurgebruik is bij uitstek een onderdeel van de welstandstoets; een negatief welstandadvies kan derhalve wel degelijk op het beoogde kleurgebruik worden gebaseerd. In de Welstandsnota worden dan ook op goede gronden eisen gesteld aan het kleurgebruik en de Adviesraad heeft hier terecht aan getoetst. Voor zover wordt gesteld dat van het negatieve welstandsadvies kan worden afgeweken, enkel omdat kleurgebruik vergunningvrij is, is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Dit besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. Met het oog op een finale beslechting van het geschil zal de rechtbank evenwel beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
4.26
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat met de stelling dat het aspect kleur ‘vergunningvrij’ is, wordt bedoeld dat [naam 1] het bouwplan in overeenstemming met het welstandsadvies in de kleur groen uit zou kunnen voeren, maar dat zij het dan alsnog de volgende dag grijs zou kunnen schilderen zonder consequenties. Voor het schilderen van een huis is immers geen vergunning benodigd. Verder heeft verweerder aangegeven dat hij in deze zaak van belang heeft geacht dat het bouwplan wordt uitgevoerd aan de achterzijde van de woning, dat geen sprake is van een beschermd monument of stads- of dorpsgezicht en dat de antraciet grijze kleur niet kan worden aangemerkt als een welstands-exces, nu geen sprake is van een felle of contrasterende kleur.
4.27
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van de in beroep gegeven motivering in redelijkheid van het negatieve welstandsadvies van de Adviesraad af heeft kunnen wijken. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat -hoewel aan het advies van de Adviesraad in rechte groot gewicht toekomt- de wettelijke beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het verlenen van een omgevingsvergunning geheel bij verweerder berust. Verweerder heeft de bevoegdheid van een negatief welstandsadvies af te wijken; verweerder dient dit evenwel goed te motiveren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit -in de fase van beroep- alsnog gedaan. Daarbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat in de welstandscriteria voor het deelgebied ‘Solitaire bebouwing’, waarin de [adres] ligt, met betrekking tot kleurgebruik enkel wordt aangegeven dat geen felle kleuren mogen worden gebruikt. Verder wordt aangegeven dat er weinig welstandscriteria van toepassing zijn, omdat elk gebouw afzonderlijk kan worden vormgegeven en dat bij de welstands-toetsing vooral de relatie met het openbaar gebied van belang is. Verweerder heeft derhalve (groot) gewicht kunnen toekennen aan de omstandigheid dat het bouwplan aan de achterzijde van de woning wordt uitgevoerd.
Conclusie
5. Gelet op hetgeen onder 4.3 t/m 4.11 is overwogen, is het beroep gericht tegen het bestreden besluit van 28 augustus 2019 (de dakkapel) ongegrond.
6. Gelet op hetgeen onder 4.20 t/m 4.27 is overwogen, is het beroep gericht tegen het bestreden besluit van 8 oktober 2019 (de uitbreiding van de woning) gegrond. De rechtbank vernietigt dit besluit wegens een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter, op grond van hetgeen onder 4.27 is overwogen, aanleiding de rechtsgevolgen van dit bestreden besluit in stand te laten.
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 28 augustus 2019 (de dakkapel) ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 8 oktober 2019 (uitbreiding van de woning) gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 8 oktober 2019;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van 8 oktober 2019 in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,-- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van M.W. Hulsman, als griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier de rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.