ECLI:NL:RBOVE:2021:156

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
AK_ 20 _ 763
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de verantwoordelijkheid van een gastouderbureau bij het maken van koppelingen in het Personenregister Kinderopvang

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een gastouderbureau, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin een boete van € 250,- was opgelegd wegens het niet tijdig maken van een koppeling in het Personenregister Kinderopvang (PRK) met de meerderjarige zoon van een gastouder. De rechtbank oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van eiseres is om haar bedrijfsvoering zodanig in te richten dat zij tijdig op de hoogte is van de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet kinderopvang (Wko). De rechtbank stelde vast dat eiseres niet had aangetoond dat het feitelijk onmogelijk was om aan deze verplichtingen te voldoen. Verweerder had verschillende manieren genoemd waarop eiseres inzicht kon krijgen in de aanwezigheid van personen waarmee een koppeling moest worden gelegd. De rechtbank oordeelde dat de boete terecht was opgelegd en dat er geen aanleiding was om deze verder te matigen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/763

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te Deventer, eiseres,

gemachtigde: mr. A. van Lohuizen,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigde: J. Boxem.

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 250,-.
Bij besluit van 26 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweer-schrift ingediend. Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2020. Namens eiseres is, met bericht, niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. Artikel 1.48d, derde lid, van de Wet kinderopvang (Wko) bepaalt, voor zover hier van belang, dat de houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau toegang tot het personenregister kinderopvang (PRK) heeft voor het leggen van een koppeling met de in artikel 1.50, derde lid, genoemde personen, inclusief hemzelf. De houder van een gastouderbureau legt tevens een koppeling met de in artikel 1.56b, derde lid, bedoelde personen.
Artikel 1.56b, derde lid, van de Wko bepaalt dat de gastouder of voorgenomen gastouder en andere personen van 18 jaar of ouder die op hetzelfde woonadres als de gastouder, voor zover dit tevens de opvanglocatie is, hun hoofdverblijf hebben of zullen hebben alsmede de personen van 18 jaar en ouder die structureel tijdens opvanguren aanwezig zijn of zullen zijn op de opvanglocatie, in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) en staan ingeschreven in het PRK, bedoeld in artikel 1.48d. De VOG is bij inschrijving in het PRK niet ouder dan twee maanden.
Artikel 1.72, eerste lid, van de Wko bepaalt dat het college degene die een verplichting als bedoeld bij of krachtens onder meer artikel 1.48d, derde lid, niet nakomt een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste € 45.000,-.
Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Enschede (hierna: de Beleidsregels) bepaalt dat het niet voldoen aan de eisen ten aanzien van de VOG en het PRK een overtreding met de prioriteit hoog is en dat het college bij zo’n overtreding direct een bestuurlijke boete oplegt.
In bijlage 1 bij de Beleidsregels is vastgelegd dat verweerder in het geval van overtreding van artikel 1.48d en artikel 1.56b, derde lid, van de WKO een boete oplegt van maximaal
€ 2.000,- per ontbrekende koppeling.
Aanleiding
2. Eiseres is houder van een gastouderbureau. Op 27 augustus 2019 hebben medewerkers van de gemeente Enschede onderzocht of alle volwassenen die in de basisregistratie personen (BRP) staan ingeschreven op het adres van de [gastouderopvang] in Enschede ook zijn ingeschreven in het PRK. Daarnaast is onderzocht of deze volwassenen in het PRK ook zijn gekoppeld aan eiseres, als houder van een bemiddelend gastouderbureau. Uit dit onderzoek is gebleken dat de op het adres van [gastouderopvang] inwonende zoon van de gastouder, nadat deze meerderjarig was geworden, in het PRK niet aan eiseres was gekoppeld. Verweerder heeft eiseres hiervoor een boete opgelegd wegens overtreding van het bepaalde in artikel 1.48d, derde lid, in samenhang bezien met artikel 1.56b, derde lid, van de Wko.
Gronden van beroep
3. Eiseres is van mening dat in dit geval de gastouder de overtreder is en degene die het in haar macht had om de overtreding te beëindigen. Om die reden had de boete aan de gastouder moeten worden opgelegd. Volgens eiseres is het aan de gastouder om de inschrijving en de koppeling in het PRK te verzorgen of daartoe bij het gastouderbureau een verzoek in te dienen. Omdat de desbetreffende gastouder dat in dit geval niet heeft gedaan, was eiseres niet op de hoogte van de overtreding en kon zij dat ook niet zijn. Zij heeft namelijk geen toegang tot de BRP, zodat voor haar niet te controleren is of er een meerderjarig persoon in het huishouden van haar gastouders is bijgekomen. Eiseres is van mening dat haar bestuursrechtelijk gezien niets kan worden verweten, dat de overtreding niet aan haar kan worden toegerekend en dat de Wko zich in zoverre ten onrechte tot het gastouderbureau richt. Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat vanwege de bijzondere omstandigheden van dit geval en op grond van artikel 9 van de Beleidsregels een matiging van de boete tot € 0,- redelijk is. Daarbij is volgens haar ook van belang dat zij direct actie heeft ondernomen om de overtreding ongedaan te maken, nadat zij daarvan op de hoogte was geraakt. Verder is zij van mening dat, omdat het ontbreken van een koppeling in het PRK niet wordt genoemd in artikel 6, eerste lid, van de Beleidsregels, verweerder op grond van het tweede lid van dit artikel had kunnen en moeten afzien van de boeteoplegging.

Beoordeling

4. Niet in geschil is dat eiseres in het PRK geen koppeling had gelegd met de meerderjarige zoon van de gastouder die in de BRP staat ingeschreven op het adres van de [gastouderopvang] . Uit de stukken blijkt, en verweerder heeft dit ter zitting bevestigd, dat deze zoon wel in het PRK stond ingeschreven, maar dat daarin geen koppeling met eiseres was gemaakt. Dit is een overtreding van het bepaalde in artikel 1.48d, derde lid, van de Wko. Deze bepaling richt zich expliciet tot de houder van een gastouderbureau. Het is aan eiseres om haar bedrijfsvoering zodanig in te richten dat zij er tijdig van op de hoogte is wanneer zij in het PRK een koppeling moet maken met de in artikel 1.50, derde lid, en/of artikel 1.56b, derde lid, van de Wko bedoelde personen. Dat de gemeente Den Haag de houder van een gastouderbureau in een geval als dit niet als de overtreder ziet, zoals eiseres heeft gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Dit neemt namelijk niet weg dat in artikel 1.48d, derde lid, van de Wko is bepaald dat de houder van een gastouderbureau een koppeling met de in artikel 1.56b, derde lid, bedoelde personen moet leggen.
5. Eiseres doet feitelijk een beroep op artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Dit beroep op artikel 5:41 van de Awb slaagt niet. Zoals gezegd is het de verantwoordelijkheid van eiseres om de verplichting uit artikel 1.48d, derde lid, van de Wko na te komen; zij dient haar organisatie daarop in te richten. Dat dit feitelijk onmogelijk is, is de rechtbank niet gebleken. Zo heeft verweerder in het primaire besluit een aantal manieren genoemd waarop de houder van een gastouder-bureau inzicht kan krijgen in de aanwezigheid van personen waarmee een koppeling moet worden gelegd. Zo kan eiseres een eigen administratie bijhouden waarin alle huisgenoten van de gastouder zijn opgenomen, ook wanneer deze nog minderjarig zijn. Op deze manier kan eiseres het zelf signaleren als een huisgenoot van een gastouder 18 jaar wordt. Dat de gemeente Den Haag in een soortgelijk geval heeft geconcludeerd dat eiseres van de overtreding geen verwijt kon worden gemaakt, leidt niet tot een ander oordeel.
6. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de overtreding waarvoor eiseres een boete is opgelegd onder artikel 6, eerste lid, onder c, van de Beleidsregels valt, namelijk het niet voldoen aan de eisen ten aanzien van het PRK. Dit betekent dat verweerder eiseres voor de overtreding een boete van maximaal € 2.000,- had kunnen opleggen. De boete is in dit geval gematigd tot € 250,-, omdat het de eerste keer is dat verweerder een overtreding van eiseres van artikel 1.48d, derde lid, van de Wko heeft geconstateerd. In wat eiseres in beroep heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder de boete op grond van artikel 9 van de Beleidsregels verder had moeten matigen of geheel van boeteoplegging had moeten afzien.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier, op
De beslissing wordt op de eerstvolgende donderdag na deze datum openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.