Overwegingen
1. Artikel 1.48d, derde lid, van de Wet kinderopvang (Wko) bepaalt, voor zover hier van belang, dat de houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau toegang tot het personenregister kinderopvang (PRK) heeft voor het leggen van een koppeling met de in artikel 1.50, derde lid, genoemde personen, inclusief hemzelf. De houder van een gastouderbureau legt tevens een koppeling met de in artikel 1.56b, derde lid, bedoelde personen.
Artikel 1.56b, derde lid, van de Wko bepaalt dat de gastouder of voorgenomen gastouder en andere personen van 18 jaar of ouder die op hetzelfde woonadres als de gastouder, voor zover dit tevens de opvanglocatie is, hun hoofdverblijf hebben of zullen hebben alsmede de personen van 18 jaar en ouder die structureel tijdens opvanguren aanwezig zijn of zullen zijn op de opvanglocatie, in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) en staan ingeschreven in het PRK, bedoeld in artikel 1.48d. De VOG is bij inschrijving in het PRK niet ouder dan twee maanden.
Artikel 1.72, eerste lid, van de Wko bepaalt dat het college degene die een verplichting als bedoeld bij of krachtens onder meer artikel 1.48d, derde lid, niet nakomt een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste € 45.000,-.
Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Enschede (hierna: de Beleidsregels) bepaalt dat het niet voldoen aan de eisen ten aanzien van de VOG en het PRK een overtreding met de prioriteit hoog is en dat het college bij zo’n overtreding direct een bestuurlijke boete oplegt.
In bijlage 1 bij de Beleidsregels is vastgelegd dat verweerder in het geval van overtreding van artikel 1.48d en artikel 1.56b, derde lid, van de WKO een boete oplegt van maximaal
€ 2.000,- per ontbrekende koppeling.
2. Eiseres is houder van een gastouderbureau. Op 27 augustus 2019 hebben medewerkers van de gemeente Enschede onderzocht of alle volwassenen die in de basisregistratie personen (BRP) staan ingeschreven op het adres van de [gastouderopvang] in Enschede ook zijn ingeschreven in het PRK. Daarnaast is onderzocht of deze volwassenen in het PRK ook zijn gekoppeld aan eiseres, als houder van een bemiddelend gastouderbureau. Uit dit onderzoek is gebleken dat de op het adres van [gastouderopvang] inwonende zoon van de gastouder, nadat deze meerderjarig was geworden, in het PRK niet aan eiseres was gekoppeld. Verweerder heeft eiseres hiervoor een boete opgelegd wegens overtreding van het bepaalde in artikel 1.48d, derde lid, in samenhang bezien met artikel 1.56b, derde lid, van de Wko.
3. Eiseres is van mening dat in dit geval de gastouder de overtreder is en degene die het in haar macht had om de overtreding te beëindigen. Om die reden had de boete aan de gastouder moeten worden opgelegd. Volgens eiseres is het aan de gastouder om de inschrijving en de koppeling in het PRK te verzorgen of daartoe bij het gastouderbureau een verzoek in te dienen. Omdat de desbetreffende gastouder dat in dit geval niet heeft gedaan, was eiseres niet op de hoogte van de overtreding en kon zij dat ook niet zijn. Zij heeft namelijk geen toegang tot de BRP, zodat voor haar niet te controleren is of er een meerderjarig persoon in het huishouden van haar gastouders is bijgekomen. Eiseres is van mening dat haar bestuursrechtelijk gezien niets kan worden verweten, dat de overtreding niet aan haar kan worden toegerekend en dat de Wko zich in zoverre ten onrechte tot het gastouderbureau richt. Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat vanwege de bijzondere omstandigheden van dit geval en op grond van artikel 9 van de Beleidsregels een matiging van de boete tot € 0,- redelijk is. Daarbij is volgens haar ook van belang dat zij direct actie heeft ondernomen om de overtreding ongedaan te maken, nadat zij daarvan op de hoogte was geraakt. Verder is zij van mening dat, omdat het ontbreken van een koppeling in het PRK niet wordt genoemd in artikel 6, eerste lid, van de Beleidsregels, verweerder op grond van het tweede lid van dit artikel had kunnen en moeten afzien van de boeteoplegging.
Beoordeling
4. Niet in geschil is dat eiseres in het PRK geen koppeling had gelegd met de meerderjarige zoon van de gastouder die in de BRP staat ingeschreven op het adres van de [gastouderopvang] . Uit de stukken blijkt, en verweerder heeft dit ter zitting bevestigd, dat deze zoon wel in het PRK stond ingeschreven, maar dat daarin geen koppeling met eiseres was gemaakt. Dit is een overtreding van het bepaalde in artikel 1.48d, derde lid, van de Wko. Deze bepaling richt zich expliciet tot de houder van een gastouderbureau. Het is aan eiseres om haar bedrijfsvoering zodanig in te richten dat zij er tijdig van op de hoogte is wanneer zij in het PRK een koppeling moet maken met de in artikel 1.50, derde lid, en/of artikel 1.56b, derde lid, van de Wko bedoelde personen. Dat de gemeente Den Haag de houder van een gastouderbureau in een geval als dit niet als de overtreder ziet, zoals eiseres heeft gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Dit neemt namelijk niet weg dat in artikel 1.48d, derde lid, van de Wko is bepaald dat de houder van een gastouderbureau een koppeling met de in artikel 1.56b, derde lid, bedoelde personen moet leggen.
5. Eiseres doet feitelijk een beroep op artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Dit beroep op artikel 5:41 van de Awb slaagt niet. Zoals gezegd is het de verantwoordelijkheid van eiseres om de verplichting uit artikel 1.48d, derde lid, van de Wko na te komen; zij dient haar organisatie daarop in te richten. Dat dit feitelijk onmogelijk is, is de rechtbank niet gebleken. Zo heeft verweerder in het primaire besluit een aantal manieren genoemd waarop de houder van een gastouder-bureau inzicht kan krijgen in de aanwezigheid van personen waarmee een koppeling moet worden gelegd. Zo kan eiseres een eigen administratie bijhouden waarin alle huisgenoten van de gastouder zijn opgenomen, ook wanneer deze nog minderjarig zijn. Op deze manier kan eiseres het zelf signaleren als een huisgenoot van een gastouder 18 jaar wordt. Dat de gemeente Den Haag in een soortgelijk geval heeft geconcludeerd dat eiseres van de overtreding geen verwijt kon worden gemaakt, leidt niet tot een ander oordeel.
6. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de overtreding waarvoor eiseres een boete is opgelegd onder artikel 6, eerste lid, onder c, van de Beleidsregels valt, namelijk het niet voldoen aan de eisen ten aanzien van het PRK. Dit betekent dat verweerder eiseres voor de overtreding een boete van maximaal € 2.000,- had kunnen opleggen. De boete is in dit geval gematigd tot € 250,-, omdat het de eerste keer is dat verweerder een overtreding van eiseres van artikel 1.48d, derde lid, van de Wko heeft geconstateerd. In wat eiseres in beroep heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder de boete op grond van artikel 9 van de Beleidsregels verder had moeten matigen of geheel van boeteoplegging had moeten afzien.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.