ECLI:NL:RBOVE:2021:1543

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
08.255655.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing van een Chinees restaurant in Zwolle met bedreiging en geweld

Op 13 april 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige man, die werd beschuldigd van een poging tot afpersing van een Chinees restaurant in Zwolle. De verdachte heeft op 8 augustus 2020 geprobeerd het restaurant te overvallen door de eigenaar met de dood te bedreigen en met een mes te dreigen. Tijdens de zitting op 19 januari en 30 maart 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. M. Hoekstra, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. E.M. van Zuuk, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de poging tot afpersing wettig en overtuigend bewezen verklaard, terwijl de poging tot diefstal met geweld niet bewezen werd geacht. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 304 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast moet hij de eigenaar van het restaurant een schadevergoeding betalen en krijgt hij een locatieverbod. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zwakbegaafdheid en verslavingsproblematiek, en heeft besloten om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering en een behandelverplichting voor zijn verslavingsproblematiek.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.255655.20 (P)
Datum vonnis: 13 april 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
thans verblijvende: P.I. Leeuwarden te Leeuwarden.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 19 januari 2021 en van 30 maart 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Hoekstra en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. E.M. van Zuuk, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 19 januari 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 8 augustus 2020 heeft geprobeerd om [restaurant] in Zwolle te overvallen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
weg te nemen goederen en/of geld van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever] en/of [restaurant] ,
- zich naar [restaurant] heeft begeven,
- voornoemd restaurant heeft betreden met een bivakmuts, in elk geval gezichtsbedekkende kleding, over zijn hoofd en/of met een mes in zijn hand en/of
- met een mes in zijn hand op de bar heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- met een mes in zijn hand op de bar te slaan en/of
- meerdere malen, in elk geval eenmaal, te zeggen: “geef me geld, anders steek ik

je neer” en/of “ik maak je dood als je mij geen geld geeft”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of

- meerdere malen, in elk geval eenmaal, met een mes, stekende en/of prikkende
bewegingen te maken naar die [aangever] en/of in/naar het plastic dat boven de balie
hangt;
of
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] te dwingen tot afgifte van goederen en/of geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever] en/of [restaurant] ,
- zich naar [restaurant] heeft begeven,
- voornoemd restaurant heeft betreden met een bivakmuts, in elk geval gezichtsbedekkende kleding, over zijn hoofd en/of met een mes in zijn hand en/of
- met een mes in zijn hand op de bar heeft geslagen, en/of
- meerdere malen, in elk geval eenmaal, heeft gezegd: “geef me geld, anders steek ik

je neer” en/of “ik maak je dood als je mij geen geld geeft”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of

- meerdere malen, in elk geval eenmaal, met een mes, stekende en/of prikkende bewegingen heeft gemaakt naar die [aangever] en/of in/naar het plastic dat boven de balie hangt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het als tweede alternatief ten laste gelegde, de poging tot afpersing, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota op het standpunt gesteld dat verdachte van het als eerste alternatief ten laste gelegde, de poging tot diefstal met geweld, dient te worden vrijgesproken.
De als tweede alternatief ten laste gelegde poging tot afpersing kan volgens de raadsvrouw wel bewezen worden verklaard aangezien verdachte dit feit bekent. Verdachte ontkent echter dat hij daarbij de woorden “anders steek ik je neer” en/of “ik maak je dood als je mij geen geld geeft” heeft gebruikt, en hij ontkent ook dat hij daarbij stekende of prikkende bewegingen naar aangever [aangever] of in het boven de balie hangende plastic heeft gemaakt, zodat verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de, als eerste alternatief ten laste gelegde, poging tot diefstal met geweld niet bewezen omdat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte het geld zelf wilde wegnemen. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de, als tweede alternatief ten laste gelegde, poging tot afpersing heeft begaan. Verdachte wilde het slachtoffer dwingen het geld aan hem af te geven.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van dit feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever] [2] ;
- het proces-verbaal van bevindingen (over de beveiligingsbeelden van [restaurant] ) [3] ;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte op 21 oktober 2020, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte [4] ;
- het proces-verbaal van de zitting op 30 maart 2021, inhoudende de bekennende verklaring.
Verdachte ontkent dat hij de ten laste gelegde woorden “anders steek ik je neer” of “ik maak je dood als je mij geen geld geeft” heeft gebruikt.
Op grond van de verklaringen van aangever [aangever] , en de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] acht de rechtbank echter bewezen dat verdachte deze woorden dan wel woorden van soortgelijke strekking wel degelijk heeft gebruikt.
Aangever [aangever] heeft verklaard dat hij verdachte een paar keer hoorde schreeuwen “
geef me geld, anders steek ik je neer”. [5]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij, verdachte, tegen [aangever] hoorde zeggen: "
Geef me je geld, als je het niet snel geeft, steek ik je dood". [6]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte voor de balie stond en schreeuwde “
Geeft het geld of ik steek je neer” of woorden van gelijke strekking. [7] Verder heeft getuige [getuige 3] verklaard dat hij verdachte tegen [aangever] , hoorde schreeuwen: "
Ik maak je dood als je mij geen geld geeft". [8]
De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen.
Verdachte ontkent ook dat hij stekende of prikkende bewegingen naar aangever [aangever] en in het boven de balie hangende plastic heeft gemaakt. Verdachte stelt dat hij slechts met het mes op het plastic heeft getikt.
De rechtbank acht deze onderdelen van de tenlastelegging echter ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank gaat in dit verband uit van de verklaringen zoals die door aangever [aangever] en de getuigen [getuige 1] , [getuige 4] en [getuige 5] zijn afgelegd.
Aangever [aangever] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte een aantal keer met zijn mes tegen het plastic, dat boven de balie hangt, prikte. [9]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte meerdere bewegingen met het mes naar [aangever] , maakte. [10]
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte met een mes stond te zwaaien en dat hij met het mes ook tegen het plastic dat boven de balie hing prikte. [11] Verder heeft getuige [getuige 5] verklaard dat hij verdachte met het mes in de richting van het beschermende plastic heeft zien steken. [12]
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen. Deze verklaringen worden bovendien ondersteund door camerabeelden waarop is te zien dat verdachte met zijn rechterhand het mes vast heeft en bewegingen maakt in de richting van het plastic dat boven de balie hangt. [13]
Verder zijn in het plastic krassen zichtbaar. [14]
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 augustus 2020 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever] te dwingen tot afgifte van geld, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever] en/of [restaurant] ,
- zich naar [restaurant] heeft begeven,
- voornoemd restaurant heeft betreden met een bivakmuts over zijn hoofd en met een mes in zijn hand en
- met een mes in zijn hand op de bar heeft geslagen, en
- meerdere malen heeft gezegd: “geef me geld, anders steek ik je neer” en “ik maak je dood als je mij geen geld geeft”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- meerdere malen met een mes, stekende en/of prikkende bewegingen heeft gemaakt naar die [aangever] en in het plastic dat boven de balie hangt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
Het misdrijf:
poging tot afpersing.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 304 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest met een proeftijd van twee jaren. Aan de voorwaardelijke straf moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals vermeld in het reclasseringsrapport van 23 februari 2021.
Verder heeft de officier van justitie verbeurdverklaring gevorderd van de onder verdachte in beslag genomen goederen, te weten een handschoen, een broek en een jas.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen en de voorlopige hechtenis te schorsen met ingang van de eerste mogelijkheid dat dat verdachte in de penitentiaire inrichting op elektronische controle kan worden aangesloten, en dat verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd voor de duur van 170 dagen en een voorwaardelijke jeugddetentie onder de bijzondere voorwaarden genoemd in het reclasseringsrapport van 23 februari 2021.
Verder heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en met de omstandigheid dat het eerder door verdachte gepleegde feit, openlijke geweldpleging, niet kan worden gezien als soortgelijk misdrijf in de zin van artikel 43b Sr. Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht om er rekening mee te houden dat het bij een poging is gebleven.
De onder verdachte in beslag genomen goederen kunnen verbeurd worden verklaard.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot overval op [restaurant] in [winkelcentrum] in Zwolle. Verdachte is met een bivakmuts op en een groot mes in zijn hand het restaurant binnen gelopen en heeft geprobeerd om de eigenaar van het restaurant, die achter de balie stond, te dwingen geld af te geven. Hierbij heeft verdachte de eigenaar met de dood bedreigd en ook stekende bewegingen in zijn richting gemaakt.
De eigenaar gaf hem geen geld en bekogelde hem met etenswaar en diverse voorwerpen. Nadat personeelsleden de eigenaar te hulp schoten heeft verdachte zonder geld het restaurant verlaten.
Blijkens het ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht heeft deze poging tot overval veel impact op de eigenaar en zijn (deels) jeugdige personeel gehad. De eigenaar heeft nog steeds angstklachten.
Dergelijke overvallen veroorzaken in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het feit is gepleegd op klaarlichte dag in een drukbezocht winkelcentrum, zodat veel omstanders, waaronder ook kinderen, hier onwillekeurig getuige van zijn geweest. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging in sterke mate rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van de psychologische Pro Justitia rapportage van 16 februari 2021.
In deze rapportage schrijft de deskundige drs. D. Breuker, forensisch gz-psycholoog, onder meer dat bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde neurobiologische
ontwikkelingsstoornis en van zwakbegaafdheid. Daarnaast is bij verdachte sprake van een ernstige stoornis in cannabisgebruik en een gameverslaving, in vroege gedeeltelijke
remissie door het verblijf in geslotenheid.
Verdachte is toenemend in een isolement terecht gekomen vanwege de opeenstapeling van tegenslagen en teleurstellingen (wisselend werk, werk niet kunnen vasthouden, sociaal isolement, zich niet kunnen uiten, problemen niet kunnen delen, schulden opbouwen) en is vastgelopen in het oplossen hiervan.
Hij kon zich niet goed uiten en durfde zijn problemen niet te delen en om hulp te vragen en is zich in zijn kamer gaan opsluiten, in plaats van de problemen actief aan te pakken. Hier is zijn cannabis en gameverslaving verder toegenomen. Vanwege zijn verslaving aan cannabis was er ook druk om te kunnen voorzien in zijn gebruik mede waardoor hij het plegen van het feit heeft gezien als een manier om zijn problemen op te lossen. Achteraf is er schuld en schaamte over wat hij heeft gedaan.
Door Breuker wordt geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde feit in verminderde mate toe te rekenen.
Er zijn matige klinische risicofactoren zoals onvoldoende inzicht in zijn stoornissen en in het risico van herhaling en de noodzaak van behandeling.
Betrokkene loopt hierdoor vast en raakt overvraagt. Hij staat onvoldoende open voor hulp en gaat eerder mensen uit de weg. Hij is kwetsbaar en ervaart sociale problemen en slaapproblemen mede waardoor hij in een isolement terecht is gekomen en het verslavingsgedrag verder is toegenomen.
Breuker adviseert verdachte een behandelverplichting op te leggen bestaande uit sociaal maatschappelijke begeleiding en een ambulante behandeling voor zijn verslavingsproblematiek (cannabis en gamen). Indien de ambulante behandeling onvoldoende lukt dat is een klinisch traject (eventuele detox) aangewezen afhankelijk van de inschatting van de toezichthouder (volwassen reclassering) en de medewerking aan behandeling door verdachte. Afname van urinecontroles kunnen ook als verplichting worden meegenomen.
De psycholoog adviseert het voorgaande als bijzondere voorwaarde in het kader van een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het advies van Jeugdbescherming & Reclassering, Leger des Heils van 23 februari 2021. Gelet op het feit dat er bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en verdachte zich in sociaal en emotioneel opzicht jonger gedraagt dan zijn kalenderjaren tellen, acht de reclassering eveneens jeugdstrafrecht geïndiceerd.
De reclassering adviseert om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen, met volwassenreclasseringstoezicht en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling voor zijn cannabis- en gameverslaving, een locatieverbod (met electronische controle), meewerken aan middelencontrole en ambulante begeleiding.
De rechtbank neemt de adviezen voor wat betreft de op te leggen bijzondere voorwaarden van de deskundigen op de in rapporten genoemde gronden over en maakt het oordeel van de deskundigen, ook wat betreft de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, tot de hare.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 25 februari 2021 waaruit blijkt dat verdachte bij uitspraak van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 30 november 2016 is veroordeeld ter zake van openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen goederen, terwijl hij opzettelijk goederen vernielt.
De rechtbank ziet termen aanwezig om, gelet op artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, ten aanzien van het bewezen verklaarde, gezien de persoonlijkheid van verdachte, het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank heeft hierbij gelet op het feit dat verdachte ten tijde van het gepleegde delict twintig jaar was en dat zowel uit het rapport van de psycholoog als uit de rapportage van de reclassering blijkt van meerdere indicaties die pleiten voor toepassing van het minderjarigenstrafrecht.
Verdachte is een jongeman met beperkte handelingsvaardigheden die nog volop onderdeel uitmaakt van het ouderlijk gezin, en op wie de ouders nog enige invloed kunnen uitoefenen.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om toezicht door de volwassenenreclassering op te leggen, zoals door de reclassering is geadviseerd.
De rechtbank is van oordeel dat een gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank acht alles afwegende termen aanwezig om aan verdachte een jeugddetentie op te leggen waarvan een deel in voorwaardelijke vorm met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De rechtbank acht de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde goederen moeten worden verbeurdverklaard, omdat het voorwerpen betreffen die aan verdachte toebehoren en het voorwerpen betreffen met behulp van welke het feit is begaan.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Namens de benadeelde partij is mr. E. Tas, advocaat te Deventer opgetreden. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 1.875,23, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade van € 971,23 bestaat uit de volgende posten:
- beschadigde bar: € 765,-;
- beschadigd zeil: € 41,83;
- kroepoekton gegooid: € 100,-;
- bestelling kip + bami gegooid: € 15,40;
- bloempot gegooid: € 25,-;
- 4 glazen gegooid: € 24,-.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 904,-- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel dient te worden toegewezen, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële kan worden toegewezen en dat de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 500,--.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade daarom integraal toewijzen.
Wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. De rechtbank stelt vast dat niet betwist is dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat hij lijdt onder de psychische gevolgen van de overval, zodat van een overige aantasting in de persoon sprake is. Daarmee is vast komen te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank ziet in dit geval, gelet op alle omstandigheden van het geval, aanleiding om de immateriële schade te begroten op het niet-betwiste bedrag van € 500,--.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het gevorderde toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.471,23 te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14c, 33, 33a, 36f, 77a, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z en 77gg

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

poging tot afpersing.

strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
304 dagen;
- bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte van
120 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering (na afspraak)
Verdachte meldt zich op afspraken met de reclassering Leger des Heils, Dobbe 70 in
Zwolle, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met
verdachte opnemen voor de eerste afspraak.
Ambulante behandeling
Verdachte laat zich behandelen door verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te
bepalen door de reclassering en gericht op zijn cannabis-en gameverslaving.
De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor
de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Locatieverbod (met EC)
Verdachte bevindt zich niet in het [winkelcentrum] (zoals weergegeven op de
bij het reclasseringsrapport gevoegde kaart). Verdachte werkt mee aan elektronische
controle op dit locatieverbod.
Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat
het voor de elektronische controle nodig is dat verdachte in Nederland blijft.
Meewerken aan middelencontrole
Verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te
beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken
voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Ambulante begeleiding
Verdachte werkt mee aan ambulante begeleiding gericht op praktische zaken als
dagbesteding, financiën, huisvesting door een door de reclassering nader te bepalen
instelling. Verdachte houdt zich aan de afspraken en regels die daarover met hem worden
gemaakt, zolang de reclassering dit nodig acht.
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking verleent aan huisbezoeken en zich meldt bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] van een bedrag van
€ 1.471,23 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2020);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.471,23,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
nul dagenkan worden toegepast;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [aangever] , voor een deel van € 404,- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, waarvan de restwaarde op nihil wordt geschat, te weten een handschoen (g2377725, zwart, merk: Tegera), een broek (g2377835, zwart, merk: Nike) en een jas (g2376381, zwart, merk: Ashes To Dvst).
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Haar, voorzitter, mr. C.A. Peterzon en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2021.
Mr. C.A. Peterzon en mr. J.T. Pouw zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer ON1R020072 (onderzoek Grondel). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.pagina 52 tot en met 59
3.pagina 154 tot en met 170
4.pagina 436 tot en met 453
5.Pagina 53
6.Pagina 70
7.Pagina 78
8.Pagina 81
9.Pagina 52
10.Pagina 69
11.Pagina 72
12.Pagina 75
13.Pagina 161
14.Pagina 53 en 56