7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot overval op [restaurant] in [winkelcentrum] in Zwolle. Verdachte is met een bivakmuts op en een groot mes in zijn hand het restaurant binnen gelopen en heeft geprobeerd om de eigenaar van het restaurant, die achter de balie stond, te dwingen geld af te geven. Hierbij heeft verdachte de eigenaar met de dood bedreigd en ook stekende bewegingen in zijn richting gemaakt.
De eigenaar gaf hem geen geld en bekogelde hem met etenswaar en diverse voorwerpen. Nadat personeelsleden de eigenaar te hulp schoten heeft verdachte zonder geld het restaurant verlaten.
Blijkens het ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht heeft deze poging tot overval veel impact op de eigenaar en zijn (deels) jeugdige personeel gehad. De eigenaar heeft nog steeds angstklachten.
Dergelijke overvallen veroorzaken in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het feit is gepleegd op klaarlichte dag in een drukbezocht winkelcentrum, zodat veel omstanders, waaronder ook kinderen, hier onwillekeurig getuige van zijn geweest. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging in sterke mate rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van de psychologische Pro Justitia rapportage van 16 februari 2021.
In deze rapportage schrijft de deskundige drs. D. Breuker, forensisch gz-psycholoog, onder meer dat bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde neurobiologische
ontwikkelingsstoornis en van zwakbegaafdheid. Daarnaast is bij verdachte sprake van een ernstige stoornis in cannabisgebruik en een gameverslaving, in vroege gedeeltelijke
remissie door het verblijf in geslotenheid.
Verdachte is toenemend in een isolement terecht gekomen vanwege de opeenstapeling van tegenslagen en teleurstellingen (wisselend werk, werk niet kunnen vasthouden, sociaal isolement, zich niet kunnen uiten, problemen niet kunnen delen, schulden opbouwen) en is vastgelopen in het oplossen hiervan.
Hij kon zich niet goed uiten en durfde zijn problemen niet te delen en om hulp te vragen en is zich in zijn kamer gaan opsluiten, in plaats van de problemen actief aan te pakken. Hier is zijn cannabis en gameverslaving verder toegenomen. Vanwege zijn verslaving aan cannabis was er ook druk om te kunnen voorzien in zijn gebruik mede waardoor hij het plegen van het feit heeft gezien als een manier om zijn problemen op te lossen. Achteraf is er schuld en schaamte over wat hij heeft gedaan.
Door Breuker wordt geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde feit in verminderde mate toe te rekenen.
Er zijn matige klinische risicofactoren zoals onvoldoende inzicht in zijn stoornissen en in het risico van herhaling en de noodzaak van behandeling.
Betrokkene loopt hierdoor vast en raakt overvraagt. Hij staat onvoldoende open voor hulp en gaat eerder mensen uit de weg. Hij is kwetsbaar en ervaart sociale problemen en slaapproblemen mede waardoor hij in een isolement terecht is gekomen en het verslavingsgedrag verder is toegenomen.
Breuker adviseert verdachte een behandelverplichting op te leggen bestaande uit sociaal maatschappelijke begeleiding en een ambulante behandeling voor zijn verslavingsproblematiek (cannabis en gamen). Indien de ambulante behandeling onvoldoende lukt dat is een klinisch traject (eventuele detox) aangewezen afhankelijk van de inschatting van de toezichthouder (volwassen reclassering) en de medewerking aan behandeling door verdachte. Afname van urinecontroles kunnen ook als verplichting worden meegenomen.
De psycholoog adviseert het voorgaande als bijzondere voorwaarde in het kader van een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het advies van Jeugdbescherming & Reclassering, Leger des Heils van 23 februari 2021. Gelet op het feit dat er bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en verdachte zich in sociaal en emotioneel opzicht jonger gedraagt dan zijn kalenderjaren tellen, acht de reclassering eveneens jeugdstrafrecht geïndiceerd.
De reclassering adviseert om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen, met volwassenreclasseringstoezicht en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling voor zijn cannabis- en gameverslaving, een locatieverbod (met electronische controle), meewerken aan middelencontrole en ambulante begeleiding.
De rechtbank neemt de adviezen voor wat betreft de op te leggen bijzondere voorwaarden van de deskundigen op de in rapporten genoemde gronden over en maakt het oordeel van de deskundigen, ook wat betreft de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, tot de hare.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 25 februari 2021 waaruit blijkt dat verdachte bij uitspraak van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 30 november 2016 is veroordeeld ter zake van openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen goederen, terwijl hij opzettelijk goederen vernielt.
De rechtbank ziet termen aanwezig om, gelet op artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, ten aanzien van het bewezen verklaarde, gezien de persoonlijkheid van verdachte, het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank heeft hierbij gelet op het feit dat verdachte ten tijde van het gepleegde delict twintig jaar was en dat zowel uit het rapport van de psycholoog als uit de rapportage van de reclassering blijkt van meerdere indicaties die pleiten voor toepassing van het minderjarigenstrafrecht.
Verdachte is een jongeman met beperkte handelingsvaardigheden die nog volop onderdeel uitmaakt van het ouderlijk gezin, en op wie de ouders nog enige invloed kunnen uitoefenen.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om toezicht door de volwassenenreclassering op te leggen, zoals door de reclassering is geadviseerd.
De rechtbank is van oordeel dat een gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank acht alles afwegende termen aanwezig om aan verdachte een jeugddetentie op te leggen waarvan een deel in voorwaardelijke vorm met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De rechtbank acht de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden.