In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een 34-jarige man, die veroordeeld was voor zijn betrokkenheid bij verschillende hennepkwekerijen. De rechtbank oordeelde dat de man een bedrag van € 33.750,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel moest terugbetalen. Dit bedrag was gebaseerd op de opbrengsten die de man had verdiend met zijn werkzaamheden in de hennepkwekerijen, die deel uitmaakten van een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man van maart 2014 tot en met mei 2016 betrokken was bij de hennepteelt en heeft de maandelijkse vergoeding voor zijn werkzaamheden geschat op € 1.250,-. De rechtbank heeft geen kosten in aanmerking genomen bij het bepalen van het wederrechtelijk verkregen voordeel en concludeerde dat de man de verplichting had om het bedrag aan de Staat te betalen.
De procedure begon met een vordering van het Openbaar Ministerie, die op 11 juni 2020 werd aangekondigd en op 2 maart 2021 werd behandeld. De rechtbank heeft de redelijke termijn in deze ontnemingszaak vastgesteld en geconcludeerd dat deze niet was overschreden. De rechtbank heeft ook het draagkrachtverweer van de verdediging verworpen, omdat er geen overtuigend bewijs was dat de veroordeelde geen draagkracht had. De beslissing van de rechtbank is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.