Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Wifocarr. [eiser] vorderde betaling van achterstallig loon van Wifocarr, zijn werkgever, over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 oktober 2020. [eiser] stelde dat hij recht had op een totaalbedrag van € 8.448,58 netto, vermeerderd met wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke incassokosten. Wifocarr voerde verweer en betwistte de vordering. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 maart 2021 heeft [eiser] zijn eis gewijzigd, waarbij hij rekening hield met eerder ontvangen betalingen van Wifocarr.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat Wifocarr inderdaad een bedrag van € 8.665,20 bruto aan [eiser] verschuldigd is over de maanden november 2020 tot en met februari 2021. De rechter heeft geoordeeld dat de vordering tot betaling van het achterstallige salaris van € 8.448,58 netto niet toewijsbaar is, omdat de vordering door eerdere betalingen van Wifocarr was verminderd tot nihil. De rechter heeft ook geoordeeld dat Wifocarr wettelijke rente en een wettelijke verhoging van 10% verschuldigd is over het achterstallige salaris.
Daarnaast heeft de kantonrechter Wifocarr veroordeeld tot betaling van het verschuldigde loon van € 2.166,30 bruto per maand vanaf 1 maart 2021 tot de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 1 april 2021. De kosten van de procedure zijn voor rekening van Wifocarr, omdat zij grotendeels ongelijk heeft gekregen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.