ECLI:NL:RBOVE:2021:1518

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
08-994501-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in economische delicten met betrekking tot biociden

Op 12 april 2021 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 30-jarige vrouw. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om de zaak te behandelen, omdat de vrouw voor het verkeerde forum was gedagvaard. De officier van justitie had in deze zaak vrijspraak gevorderd. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging enkel een economisch strafbaar feit betrof, en dat de meervoudige kamer niet bevoegd was om kennis te nemen van deze zaak, aangezien er geen andere strafbare feiten waren ten laste gelegd die samenhingen met het economische delict. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was, maar dat de bevoegdheid ontbrak om het ten laste gelegde feit te berechten. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 december 2020 en 10, 11 en 29 maart 2021. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. D. van Ieperen en mr. F.A. Demmers, en van hetgeen namens de verdachte door haar raadsman, mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, naar voren is gebracht. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten zich onbevoegd te verklaren en geen inhoudelijk oordeel te vellen over de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-994501-19 (P)
Datum vonnis: 12 april 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 december 2020 en 10, 11 en 29 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. D. van Ieperen en mr. F.A. Demmers en van hetgeen namens verdachte door haar raadsman mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode vanaf 11 augustus 2017 tot en met 12 februari 2018, al dan niet samen met een ander, biociden zonder toelating in haar bezit heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 11 augustus 2017
tot en met 12 februari 2018, te Barneveld en/of Lunteren en/of Wageningen
en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen
meermalen, maar in ieder geval eenmaal,
(telkens), opzettelijk, een of meer biocide(n), te weten (AMB-00287)
- een witte plastic flacon á 5 liter (DOC-03360), bevattende de werkzame stof
Amitraz en/of
- Dega 16 (DOC-03362), bevattende de werkzame stof Fipronil en/of
- 20 liters can 1 blauw 4% 15 1 = 375 L (DOC-03370), bevattende de werkzame
stof Fipronil en/of
- verzegelde witte liters verpakking zonder opschrift (DOC-03374), bevattende
de werkzame stof Fipronil en/of
- gele can half vol Debi puur (DOC-03376), bevattende de werkzame stof
Fipronil,
althans een of meer biocide(n), voorhanden heeft gehad,
terwijl (telkens) dat/die biocide(n) niet ingevolge de "Wet
gewasbeschermingsmiddelen en biociden" was/waren toegelaten.

3.De voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
Verdachte is gedagvaard voor de meervoudige strafkamer van de rechtbank. De rechtbank overweegt dat anders dan in de zaak van de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdacht bedrijf 1] en [verdacht bedrijf 2] , aan verdachte enkel een economisch strafbaar feit is ten laste gelegd. Ingevolge artikel 39 lid 2 van de Wet op de Economische Delicten (WED) is berechting door een andere dan de economische kamer slechts mogelijk indien economische delicten zijn begaan in samenhang met één of meer strafbare feiten en het economisch delict ook is ten laste gelegd samen met één of meer van die andere strafbare feiten. Dat is hier niet het geval, zodat deze meervoudige kamer niet bevoegd is het ten laste gelegde economische delict te berechten. De meervoudige strafkamer kan zich ook niet op grond van artikel 6 van het Wetboek van Strafvordering bevoegd verklaren, nu deze bepaling slechts de relatieve bevoegdheid regelt.
De rechtbank stelt vast dat de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank op grond van artikel 39 WED onbevoegd is om kennis te nemen van het ten laste gelegde feit aangezien dit feit een economisch delict betreft.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de tenlastelegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2021.