ECLI:NL:RBOVE:2021:1506

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
C/08/262365 / KG ZA 21-46
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering van beeldmateriaal van minderjarige op social media in strijd met AVG

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en gedaagde. Eiseres vorderde de verwijdering van beeldmateriaal van haar minderjarige zoontje dat door gedaagde op social media was geplaatst. Eiseres stelde dat dit in strijd was met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet AVG, aangezien voor het plaatsen van foto’s van minderjarigen onder de zestien jaar toestemming van de wettelijk vertegenwoordiger vereist is. Eiseres had geen toestemming gegeven voor het plaatsen van het beeldmateriaal, en vorderde dat gedaagde dit materiaal binnen acht dagen na betekening van het vonnis zou verwijderen, met een dwangsom van € 50,00 per dag tot een maximum van € 10.000,00.

De rechtbank oordeelde dat de vordering van eiseres gegrond was. De voorzieningenrechter overwoog dat de AVG de grondrechten en fundamentele vrijheden van natuurlijke personen beschermt, en dat het in deze zaak gaat om de verwerking van persoonsgegevens van een minderjarige. Aangezien gedaagde geen toestemming had van de wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige, was zij verplicht het beeldmateriaal te verwijderen. De rechtbank wees de vordering van eiseres toe en veroordeelde gedaagde om het beeldmateriaal te verwijderen en verwijderd te houden, met een dwangsom voor elke dag dat zij hier niet aan voldeed. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Dit vonnis benadrukt het belang van de bescherming van de privacy van minderjarigen en de noodzaak voor toestemming van wettelijk vertegenwoordigers bij het delen van beeldmateriaal op sociale media.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/262365 / KG ZA 21-46
Vonnis in kort geding van 7 april 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
advocaat: mr. B.A.M. Oude Breuil te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 maart 2021 met producties,
- de akte wijziging van eis van 22 maart 2021,
- de mondelinge behandeling via skype, gehouden op 24 maart 2021, waarbij [eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar advocaat mr. Oude Breuil. Ook [gedaagde] is verschenen. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft een relatie gehad met de heer [X] . Uit deze relatie is op [geboortedatum] geboren [minderjarige] . [eiseres] en [X] oefenen het gezamenlijke gezag uit over [minderjarige] .
2.2.
Nadat de relatie tussen [eiseres] en [X] eindigde, kreeg [X] een relatie met [gedaagde] . [minderjarige] verbleef toen grotendeels bij [X] , die samenwoonde met [gedaagde] .
2.3.
[X] en [gedaagde] hebben samen ook een kindje. De relatie van [X] en [gedaagde] is inmiddels geëindigd.
2.4.
[minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf inmiddels bij [eiseres] en er is een zorgregeling vastgelegd. [eiseres] en [X] hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.5. [gedaagde] heeft beeldmateriaal op social media geplaatst van [minderjarige] .
2.6.
Bij brief van 4 februari 2021 hebben [eiseres] en [X] aan [gedaagde] het verzoek gedaan om beeldmateriaal te verwijderen. Voor zover van belang staat er in de brief:
‘(…)op uw Facebook pagina staan waarop onze zoon, [minderjarige] te herkennen is.Een waarop onze zoon, [minderjarige] herkenbaar in beeld is, is een persoonsgegeven. In de wet staat dat de persoonsgegevens alleen mogen worden gebruikt als wij als ouders zijnde hier ondubbelzinnig toestemming voor geven.Wij geven geen toestemming voor het plaatsen van deze beelden. Wij zijn van mening dat dit in strijd is met onze zoon, [minderjarige] zijn recht op privacy.wij vragen u daarom alle waarvan [minderjarige] op te herkennen is voor 10 februari 2021 te verwijderen. Indien het beeldmateriaal niet voor de 10 februari 2021 verwijderd zal zijn, zullen wij genoodzaakt zijn juridische stappen te gaan zetten.(…)’.
2.7.
Bij brief van 11 februari 2021 heeft de advocaat van [eiseres] [gedaagde] gesommeerd alsnog uiterlijk 17 februari 2021 het beeldmateriaal te verwijderen, bij gebreke waarvan een gerechtelijke procedure zal worden gestart.
2.8.
[gedaagde] heeft het beeldmateriaal niet verwijderd.

3.Het geschil

De vordering3.1. [eiseres] vordert na wijziging van eis -samengevat- dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en uitvoerbaar op de minuut [gedaagde] veroordeelt om binnen acht dagen na betekening van het vonnis al het door of namens haar geplaatste beeldmateriaal van [minderjarige] c.q. waar [minderjarige] mede op is afgebeeld op alle social media of anderszins op internet, in het bijzonder op Facebook, te (laten) verwijderen en daarvan verwijderd te houden, onder verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag met een maximum tot € 10.000,00, kosten rechtens.
3.2.
[eiseres] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. In de Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegegevensbescherming (hierna: Uitvoeringswet AVG) is bepaald dat voor het plaatsen van foto’s van minderjarigen, die de leeftijd van 16 jaar nog niet hebben bereikt, toestemming van hun wettelijke vertegenwoordigers is vereist. [eiseres] stelt geen toestemming te hebben gegeven voor het plaatsen van beeldmateriaal van [minderjarige] . Het beeldmateriaal moet verwijderd worden. Volgens [eiseres] heeft [X] zich achter haar verzoek geschaard, dit blijkt ook uit de door [eiseres] en [X] ondertekende brief van 4 februari 2021. [gedaagde] handelt onrechtmatig, aldus [eiseres] .
Het verweer
3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiseres] . [gedaagde] heeft naar voren gebracht dat zij het vreemd vindt dat dit verzoek komt nu de relatie tussen haar en [X] voorbij is. [gedaagde] en [X] hadden een gezamenlijke Facebook. Ook [X] plaatste daar foto’s op van [minderjarige] , aldus [gedaagde] .
Volgens [gedaagde] heeft [X] nooit gezegd dat hij niet wil dat er foto’s worden geplaatst en staat hij ook niet achter dit verzoek. [gedaagde] en [X] hebben samen ook een kindje, dit is het halfzusje van [minderjarige] . Zij staan ook samen op foto’s. [gedaagde] heeft een band opgebouwd met [minderjarige] en zij kan en wil de herinneringen niet uitwissen. Als het beeldmateriaal van internet af moet, dan plakt zij de foto’s van [minderjarige] wel af, zodat hij niet meer herkenbaar in beeld is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de dagvaarding zijn de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht genomen.
4.2.
Gelet op de aard van de vorderingen en het daaromtrent door [eiseres] gestelde, overweegt de voorzieningenrechter dat het spoedeisende belang aanwezig is. Bovendien is het spoedeisende belang niet door [gedaagde] betwist. Dit betekent dat de vorderingen van [eiseres] inhoudelijk kunnen worden behandeld.
4.3.
De vraag waarover de voorzieningenrechter zich moet buigen, is of [gedaagde] gehouden is het geplaatste beeldmateriaal van [minderjarige] op social media, waaronder Facebook, te verwijderen. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt.
4.4.
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) beschermt de grondrechten en de fundamentele vrijheden van natuurlijke personen en met name hun recht op bescherming van de persoonsgegevens. Vast staat dat het in deze zaak gaat over de verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in de AVG. Nu als onweersproken is komen vast te staan dat de Facebookpagina van [gedaagde] openbaar is, is niet uit te sluiten dat het door haar geplaatste beeldmateriaal verspreid kan worden en in handen van derden terecht kan komen. Gelet hierop is niet gebleken dat van een uitoefening van een zuiver persoonlijke of huishoudelijke activiteit (zoals in bedoeld in artikel 2, lid 2, sub c, van de AVG) van [gedaagde] sprake is. Dit betekent dat de bepalingen van de AVG en de Uitvoeringswet AVG op het onderhavige geschil van toepassing zijn.
4.5.
In de Uitvoeringswet AVG, meer specifiek artikel 5 lid 1, (gelezen in combinatie met artikel 4, sub 1 en 2 van de AVG waar staat wat onder “persoonsgegevens” en “verwerken” valt) is bepaald dat voor het plaatsen van foto’s van minderjarigen, die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt, toestemming van hun wettelijke vertegenwoordiger is vereist. Vast staat dat [minderjarige] minderjarig is en dat [eiseres] als wettelijk vertegenwoordiger geen toestemming heeft gegeven aan [gedaagde] om beeldmateriaal van [minderjarige] op social media te plaatsen. Ook [X] heeft blijkens de ondertekende brief van 4 februari 2021 geen toestemming (meer) verleend voor het plaatsen van beeldmateriaal van [minderjarige] . De stelling van [gedaagde] dat [X] zich tegenover haar anders uit laat, maakt in deze procedure, gelet op de inhoud van de brief van 4 februari 2021, geen verschil. Kennelijk is dit het huidige standpunt van [X] . Nu de wettelijk vertegenwoordigers geen toestemming geven voor het plaatsen van beeldmateriaal van [minderjarige] , zal de voorzieningenrechter [gedaagde] veroordelen om het beeldmateriaal van [minderjarige] op social media te (laten) verwijderen en verwijderd te houden. Het gestelde belang van [gedaagde] om beeldmateriaal van [minderjarige] op social media te mogen plaatsen, omdat zij aan hem is gehecht en omdat hij een halfzusje heeft, kan in dit kader niet tot een ander oordeel leiden. [gedaagde] mag wel beschikken over het beeldmateriaal van [minderjarige] , zij mag het alleen niet (meer) op internet plaatsen. Ten aanzien van de gezamenlijke foto’s van [minderjarige] met (bijvoorbeeld) zijn halfzusje, welke foto’s [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, merkt de voorzieningenrechter op dat [minderjarige] in ieder geval geenszins herkenbaar in beeld mag zijn. Voor het overige dient al het beeldmateriaal van [minderjarige] verwijderd te worden.
4.6.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de gevorderde dwangsom te maximeren als na te melden.
4.7.
De vordering het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren op de minuut zal niet worden toegewezen. Het vonnis is op grond van de wet uitvoerbaar op de grosse. Daarnaast heeft [eiseres] niet onderbouwd welk belang zij erbij heeft dat het vonnis uitvoerbaar op de minuut wordt verklaard.
4.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Aangezien aan [eiseres] een toevoeging is verleend zijn de kosten voor het uitbrengen van de dagvaarding (exclusief verschotten zoals informatiekosten) in debet gesteld. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding aan [eiseres] in aanmerking. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- salaris advocaat: € 656,00
- verschotten, bestaande uit:
 griffierecht € 85,00
 overige verschotten
€ 1,80
totaal € 742,80

5.De beslissing

De voorzieningenrechter rechtdoende in kort geding
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis al het door of namens haar geplaatst beeldmateriaal van [minderjarige] op alle social media of anderszins op internet, in het bijzonder op Facebook, te (laten) verwijderen en daarvan verwijderd te houden als ook het beeldmateriaal waarop [minderjarige] mede is afgebeeld zodanig te bewerken dat [minderjarige] geheel onherkenbaar is,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 50,00 voor iedere dag dat zij niet (volledig) aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 2.500,00 is bereikt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op
€ 742,80,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg-van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2021 door mr. U. van Houten.