ECLI:NL:RBOVE:2021:1491

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
9069933 \ CV EXPL 21-1082
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming loonbetalingsverplichting op grond van vaststellingsovereenkomst met betrekking tot arbeidsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, vorderde eiser, een verkeersregelaar, betaling van achterstallig loon van gedaagde, een besloten vennootschap. Eiser was op 2 november 2020 in dienst getreden en had op 28 januari 2021 een vaststellingsovereenkomst gesloten met gedaagde, waarin was afgesproken dat het achterstallige salaris uiterlijk op 1 maart 2021 betaald zou worden. Gedaagde heeft echter nagelaten dit salaris te betalen, wat leidde tot de vordering van eiser in kort geding.

De procedure begon met een dagvaarding op 5 maart 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 10 maart 2021, die online plaatsvond vanwege de coronamaatregelen. Eiser vorderde een totaalbedrag van € 5.034,14 aan loon, € 402,37 aan vakantietoeslag, € 788,40 aan reiskosten, en een wettelijke verhoging van € 2.718,25, alsook buitengerechtelijke incassokosten en salarisspecificaties. Gedaagde erkende de loonvordering, maar betwistte de wettelijke verhoging en de incassokosten.

De kantonrechter oordeelde dat het spoedeisend belang aanwezig was, aangezien eiser het loon nodig had voor zijn levensonderhoud. De vorderingen voor loon, vakantietoeslag en reiskosten werden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De gevorderde wettelijke verhoging werd afgewezen, omdat eiser in de vaststellingsovereenkomst finale kwijting had verleend. Ook de incassokosten werden afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. Gedaagde werd veroordeeld tot het verstrekken van salarisspecificaties en in de proceskosten, die op € 583,- werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 18 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9069933 \ CV EXPL 21-1082
Vonnis in kort geding van 18 maart 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.H. Lodewijk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: Y. Tanir.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding 5 maart 2021, met producties,
- de aanvullende producties van [eiser] ,
- de mondelinge behandeling op 10 maart 2021 alwaar partijen met hun gemachtigden zijn verschenen. De zitting heeft vanwege het coronavirus per online verbinding plaatsgevonden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 2 november 2020 is [eiser] bij [gedaagde] in dienst getreden als verkeersregelaar.
2.2.
Op 28 januari 2021 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van het dienstverband per 1 februari 2021. In de vaststellingsovereenkomst staat vermeld dat [gedaagde] het nog achterstallige salaris van [eiser] uiterlijk 1 maart 2021 moest betalen. [gedaagde] heeft het salaris niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld zal worden tot betaling van:
I. € 5.034,14 aan loon (bruto) over de gewerkte uren in november 2020, december 2020 en januari 2021;
II. € 402,37 (bruto) aan vakantietoeslag;
III. € 788,40 aan reiskosten (netto);
IV. € 2.718,25 (bruto) ter zake van de wettelijke verhoging (artikel 7:625 BW) over het niet tijdig betaalde loon;
V. een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten volgens de BIK-staffel;
VI. de wettelijke rente over de hiervoor gevorderde bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele betaling.
Verder vordert [eiser] afgifte van salarisspecificaties, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag met een maximum van € 10.000, en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] heeft de loonvordering zoals hierboven vermeld onder I.,II. en III. erkend. [gedaagde] betwist de verschuldigdheid van de gevorderde wettelijke verhoging, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang is in deze zaak gegeven omdat het gaat om betaling van loon en [eiser] heeft gesteld dat hij dit loon nodig heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien.
4.2.
[gedaagde] heeft het gevorderde loon over november 2020 tot en met januari 2021, vermeerderd met de vakantietoeslag en de gevorderde reiskosten erkend. Deze vorderingen zullen worden toegewezen, te vermeerderen met de niet weersproken wettelijke rente.
4.3.
De door [eiser] gevorderde wettelijke verhoging komt niet voor toewijzing in aanmerking. [eiser] vordert namelijk geen nakoming van de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst, maar nakoming van de vaststellingsovereenkomst. Onder randnummer 9.6. van de vaststellingsovereenkomst hebben partijen elkaar finale kwijting verleend ter zake van alle aangelegenheden die de arbeidsovereenkomst en/of de beëindiging daarvan betreffen, waarbij partijen verklaren niets meer van elkaar te vorderen te hebben. Daarmee heeft [eiser] dus kwijting verleend ter zake van de wettelijke verhoging.
4.4.
De gevorderde incassokosten worden ook afgewezen. [eiser] heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat zij kosten heeft gemaakt om de vordering buiten rechte betaald te krijgen. Nadat de uiterste betaaldatum (1 maart 2021) was verstreken, heeft de gemachtigde van [eiser] louter één e-mail aan [gedaagde] gestuurd waarin wordt meegedeeld dat een gerechtelijke procedure aanhangig zal worden gemaakt. Die mededeling kan evenmin worden opgevat als een uitnodiging om een minnelijke regeling te beproeven.
4.5.De gevorderde salarisspecificaties is [gedaagde] op grond van artikel 7:626 BW gehouden aan [eiser] te verstrekken. [gedaagde] heeft desgevraagd verklaard de specificaties aan [eiser] te zullen verstrekken. Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden toegewezen. Voor matiging van de dwangsom, zoals door [gedaagde] is verzocht, bestaat geen aanleiding. De omvang van de dwangsom is niet ongebruikelijk. De gevorderde dwangsom is dus toewijsbaar zoals in de beslissing is vermeld.
4.6.
[gedaagde] zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Aan [eiser] is een toevoeging verleend. Daarom zijn in deze zaak de explootkosten door de griffier voorgeschoten. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling aan de griffier van de voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk. De proceskosten worden aan de zijde van [eiser] begroot op € 583,-. Dit bedrag bestaat uit € 85,- aan griffierecht en
€ 498,- aan salaris voor de gemachtigde. De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 5.034,14 aan loon (bruto) over de salarisperiode november 2020 tot en met januari 2021, en een bedrag van € 402,37 aan vakantietoeslag (bruto), beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 788,40 aan reiskosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot verstrekking aan [eiser] van deugdelijke specificaties over de salarisperiode november 2020 tot en met januari 2021, op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 10.000,-;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 583,00, vermeerderd met een bedrag van € 124,00 aan nakosten, indien [gedaagde] binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis niet volledig aan dit vonnis zal hebben voldaan, en vervolgens te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW gerekend vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis, tot aan de dag van de volledige betaling;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2021 door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek.