In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, vorderde eiser, een verkeersregelaar, betaling van achterstallig loon van gedaagde, een besloten vennootschap. Eiser was op 2 november 2020 in dienst getreden en had op 28 januari 2021 een vaststellingsovereenkomst gesloten met gedaagde, waarin was afgesproken dat het achterstallige salaris uiterlijk op 1 maart 2021 betaald zou worden. Gedaagde heeft echter nagelaten dit salaris te betalen, wat leidde tot de vordering van eiser in kort geding.
De procedure begon met een dagvaarding op 5 maart 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 10 maart 2021, die online plaatsvond vanwege de coronamaatregelen. Eiser vorderde een totaalbedrag van € 5.034,14 aan loon, € 402,37 aan vakantietoeslag, € 788,40 aan reiskosten, en een wettelijke verhoging van € 2.718,25, alsook buitengerechtelijke incassokosten en salarisspecificaties. Gedaagde erkende de loonvordering, maar betwistte de wettelijke verhoging en de incassokosten.
De kantonrechter oordeelde dat het spoedeisend belang aanwezig was, aangezien eiser het loon nodig had voor zijn levensonderhoud. De vorderingen voor loon, vakantietoeslag en reiskosten werden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De gevorderde wettelijke verhoging werd afgewezen, omdat eiser in de vaststellingsovereenkomst finale kwijting had verleend. Ook de incassokosten werden afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. Gedaagde werd veroordeeld tot het verstrekken van salarisspecificaties en in de proceskosten, die op € 583,- werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 18 maart 2021.