ECLI:NL:RBOVE:2021:1490

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
84/017949-20 (FP) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van veehouder en hondenfokker wegens overtredingen van registratievoorschriften voor dieren

Op 12 april 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een 48-jarige man, die als veehouder en hondenfokker opereert, veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur, waarvan 100 uur voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De man werd beschuldigd van het niet tijdig registreren van de geboorte van 72 honden en het niet bijhouden van de aanvoer, afvoer en dood van 161 schapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet aan de wettelijk voorgeschreven termijn voor het melden van de geboorte van de honden heeft gehouden en dat hij geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden van de dieren die hij hield. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zittingen op 18 en 29 maart 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, die een geldboete van € 7.000,00 had geëist, waarvan € 3.500,00 voorwaardelijk. De verdachte heeft erkend dat hij zijn administratie niet goed op orde had, maar betwistte de aantallen in de tenlastelegging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, maar heeft hem van het onderdeel 'medeplegen' vrijgesproken. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat een taakstraf een passende reactie is op het gedrag van de verdachte, die als professioneel hondenfokker verantwoordelijk is voor de registratie en identificatie van zijn dieren.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84/017949-20 (FP) (P)
Datum vonnis: 12 april 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1972 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 18 maart 2021 en 29 maart 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Buist en van wat door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte (samen met anderen) al dan niet opzettelijk:
feit 1:72 honden niet binnen acht weken na de geboorte heeft geregistreerd in een databank;
feit 2:bedrijfsmatig honden ten verkoop in voorraad heeft gehouden of heeft gefokt, terwijl de inrichting niet op de juiste wijze was aangemeld en van minimaal acht honden geen deugdelijke administratie werd bijgehouden;
feit 3: 161 schapen heeft gehouden, waarvan hij binnen zeven dagen geen melding heeft gedaan van de aanvoer, de afvoer en/of de dood van deze schapen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
verdachte in of omstreeks de periode van 24 november 2017 tot en met 10 januari 2019, althans vanaf 4 november 2017 tot en met 19 januari 2019, te Stroobos (Strobos), in de gemeente Achtkarspelen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk, (ongeveer) 72 pups/honden (te weten
- 29 pups/honden (genoemd in tabel 1, pagina 36) en/of
- 43 pups/honden (genoemd in tabel 3, pagina 63), zijnde de pups/honden met de
volgnummers 1 tot en met 23 en/of de volgnummers 29 tot en met 45 en/of de volgnummers 47 tot en met 49),
althans een of meer pups/honden, heeft gehouden,
terwijl verdachte als houder van die pup(s)/hond(en), in strijd met artikel 7, tweede lid, van het Besluit identificatie en registratie van dieren, die pup(s)/hond(en) niet binnen acht weken na de geboorte heeft geregistreerd in een databank;
2
hij in of omstreeks de periode van 24 november 2017 tot en met 19 januari 2019 te Stroobos (Strobos), in de gemeente Achtkarspelen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk, bedrijfsmatig gezelschapsdieren, te weten honden en/of puppy's ten verkoop in voorraad heeft gehouden en/of heeft gehouden ten behoeve van opvang en/of heeft gefokt ten behoeve van verkoop en/of aflevering van nakomelingen, terwijl die activiteiten werden verricht in een inrichting die niet overeenkomstig artikel 3.8 Besluit houders van dieren was aangemeld bij Onze Minister, en/of
er geen deugdelijke administratie werd bijgehouden van (minimaal 8, althans een
aantal van) de dieren die in de inrichting verbleven;
3
hij in of omstreeks de periode van 4 februari 2017 tot en met 31 januari 2019 te Stroobos (Strobos), in de gemeente Achtkarspelen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
als houder van (ongeveer) 161 schapen, in elk geval een aantal schapen, zich niet heeft gehouden aan de Regeling identificatie en registratie van dieren, immers is de minister niet binnen 7 dagen in kennis gesteld van de
- aanvoer van 54, althans één of meer schapen (te weten 18 schapen (p. 114, tabel T3) en/of 5 schapen (p. 133, tabel T4) en/of 31 schapen (p. 141, tabel T7)), en/of
- afvoer van 106, althans één of meer schapen (p. 140, tabel T6), en/of
- afvoer en/of de dood van 54, althans één of meer schapen (p. 113, tabel T2), en/of
- dood van 2, althans één schaap/schapen (p. 142, tabel T8),

nadat zij waren aangevoerd en/of afgevoerd op of nabij het adres [adres] ( [plaats] ).

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Door de inspectie van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) zijn in december 2015 en april 2018 meerdere inspecties uitgevoerd op het bedrijf van verdachte.
Op 11 januari 2019 en 14 januari 2019 zijn, op verzoek van de officier van justitie, opnieuw inspecties uitgevoerd op het bedrijf van verdachte aan de [adres] . De inspecties waren erop gericht om te beoordelen of de situatie op het bedrijf inmiddels was veranderd met betrekking tot de gehouden dieren, de registratie van die dieren en de wijze van bedrijfsvoering.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Daartoe heeft de officier van justitie gewezen op de bevindingen van de NVWA.
4.3
Het standpunt van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting deels erkend de tenlastegelegde feiten te hebben begaan. Hij geeft echter aan dat de aantallen in de tenlastelegging niet exact kloppen, omdat hij in het verleden minder honden heeft gehad en er regelmatig schapen worden gestolen. Verder wist verdachte niet dat de pups binnen acht weken na de geboorte op naam moeten worden geregistreerd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder
1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende. [1]
De identificatie en registratie van honden
Feit 1
Het niet (tijdig) in de I&R databank registreren van de geboorte van 72 pups/honden
In het Besluit identificatie en registratie van dieren zijn per 1 april 2013 enkele artikelen van kracht geworden die de identificatie en registratie van honden regelen. Ingevolge artikel 7 van dit besluit is de houder van een hond in Nederland verplicht om binnen zeven weken na de geboorte deze hond te laten identificeren en binnen acht weken na de geboorte zorg te dragen voor de registratie van de op grond van dit besluit voorgeschreven gegevens. Deze verplichting geldt uitdrukkelijk voor de eerste houder van een hond, dat is degene bij wie de hond geboren wordt.
Op 3 januari 2019 heeft verbalisant [verbalisant 1] de databank voor identificatie en registratie (hierna: de I&R databank) van honden geraadpleegd en bekeken welke meldingen er stonden geregistreerd op het adres [adres] . In de periode van 1 januari 2018 tot en met 3 januari 2019 waren door of namens verdachte in totaal 38 geboortemeldingen van honden in het systeem geregistreerd. [2]
Ten behoeve van een eerdere inspectie bij verdachte heeft de NVWA bij Dierenartsenpraktijk " [dierenarts] " (hierna: de dierenarts) gegevens opgevraagd met betrekking tot de gechipte pups van verdachte in de periode van 1 januari 2017 tot en met 1 december 2017. Omdat de 15 pups die zijn gechipt op 24 november 2017 en de 14 pups die zijn gechipt op 1 december 2017 mogelijk nog geen acht weken oud waren, zijn deze destijds niet meegenomen bij de controle.
Ter voorbereiding van de inspectie op 11 januari 2019 heeft verbalisant [verbalisant 1] bekeken of de betreffende chipnummers alsnog zijn gemeld door verdachte. Uit raadpleging van de I&R databank van honden is gebleken dat verdachte van geen van deze honden een geboortemelding heeft gedaan. [3]
Naar aanleiding van de inspectie op 11 januari 2019 heeft verbalisant [verbalisant 2] bij de dierenarts inzage gevorderd in de facturen en chipregistratie van de honden van verdachte over de periode van 2 december 2017 tot 25 januari 2019. [4] De verbalisant heeft de door de dierenarts verstrekte documenten vervolgens vergeleken met de gegevens in het I&R systeem van honden. Hieruit is gebleken dat 43 pups niet of te laat door of namens verdachte in de databank zijn geregistreerd. [5]
Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij zijn administratie destijds niet goed op orde had en dat hij de pups niet altijd binnen de wettelijke termijn heeft geregistreerd. [6]
De rechtbank stelt op grond van de voorgaande bevindingen vast dat verdachte 72 pups/honden niet binnen acht weken na de geboorte heeft geregistreerd in een databank.
Feit 2
Ondeugdelijke administratie (bewijzen van inenting)
De Wet dieren geeft in de artikelen 2.2, 2.6 en 2.7 de mogelijkheid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot het houden, het fokken en de handel in dieren. In samenhang met artikel 3.6, eerste lid, van het Besluit houders van dieren wordt, kort gezegd, het (bedrijfsmatig) ten verkoop in voorraad houden van, handelen in en ten behoeve van verkoop fokken van gezelschapsdieren verboden, tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden van hoofdstuk 3 paragraaf 2 van dit besluit. In die paragraaf zijn voorwaarden gesteld aan onder andere de registratie van de inrichting, vakbekwaamheid, administratieplicht, huisvesting en verzorging. De regels zijn alleen van toepassing ingeval van bedrijfsmatig handelen en richten zich tot handelaren, detailhandelaren, fokkers, houders van kennels, pensions en asielen.
Blijkens de Nota van toelichting bij het besluit tot wijziging van het Besluit houders van dieren wordt als richtsnoer genomen dat iemand bedrijfsmatig handelt, indien hij in een aaneengesloten periode van 12 maanden in totaal meer dan 20 honden of katten heeft verkocht, afgeleverd, gehouden ten behoeve van opvang of gefokt ten behoeve van de verkoop of aflevering. [7] Gelet op het aantal honden dat tijdens de controle van 11 januari 2019 is aangetroffen (117), welke honden ook werden gefokt en verkocht, is sprake geweest van het bedrijfsmatig handelen in honden door verdachte.
Ingevolge artikel 3.10 van het Besluit houders van dieren dient in de inrichting een deugdelijke administratie te worden bijgehouden van gezelschapsdieren die in de inrichting verblijven, waaronder het bewijs van inenting van honden en katten. Dit vloeit voort uit de verplichte enting voor – enkel – honden en katten. Een kopie van het bewijs van inenting moet twee jaar in de inrichting worden bewaard (lid 3). Van het bewijs van inenting dient ten minste een periode van twee jaren schriftelijk of digitaal een kopie in de administratie van de inrichting te worden bewaard vanaf het tijdstip dat een dier niet meer in de inrichting aanwezig is (lid 2). Deze gegevens zijn voor handhavende instanties van belang voor controle op naleving van de verplichte entingen voor honden en katten.
Op 11 januari 2019 zijn verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , vergezeld door [naam] , werkzaam als tactisch rechercheur bij de IOD van de NVWA, bij het bedrijf van verdachte ter plaatse gegaan. Zij hebben van 52 van de 117 aanwezige honden de chips kunnen aflezen. [8]
Voorafgaand aan de controle hebben de verbalisanten geconstateerd dat 3 van de 29 pups die bij de dierenarts zijn gechipt op 24 november 2017 en 1 december 2017 kennelijk door verdachte zijn verkocht. Dit zijn de honden met volgnummers 3, 15 en 22 in tabel 1/bijlage 3. [9] Immers zijn de chips van twee honden (nr. 3 en 22) tijdens de controle van 7 december 2017 niet uitgelezen en is van één pup (nr. 15) op 5 oktober 2018 een aanvoermelding door de koper geregistreerd.
Tijdens de inspectie is verdachte gevraagd om de kopieën van de bewijzen van inenting van de verkochte honden te tonen. Verdachte heeft van geen van deze honden een kopie van het bewijs van inenting getoond.
De partner van verdachte heeft op 11 januari 2019 een mapje met koopcontracten van de verkochte honden getoond. Bij 11 van de 13 honden zat zowel een kopie van het paspoort als het bewijs van inenting gevoegd. De kopieën van de bewijzen van inenting van twee honden ontbraken. [10] Dit betreffen de honden met volgnummers 1 en 4 in tabel 3/bijlage 6A. [11]
Na de inspectie heeft verbalisant [verbalisant 2] de facturen en de chipregistratie van de dierenarts en de bevindingen op het bedrijf vergeleken met de gegevens in de I&R databank van honden. Hieruit is gebleken dat van drie honden die waren verkocht en niet meer in de inrichting aanwezig waren eveneens geen kopieën van de bewijzen van inentingen zijn getoond. Dit zijn de honden met volgnummers 22, 23 en 49 in tabel 3/bijlage 6A. [12] Deze pups zijn op 7 juni 2017 (nr. 22 en 23) en 20 augustus 2018 (nr. 49) door de dierenarts gechipt en op respectievelijk 27 augustus 2018, 8 augustus 2018 en 12 oktober 2018 door de kopers van de pups in het systeem gemeld.
Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij zijn administratie met betrekking tot de honden in de ten laste gelegde periode niet helemaal goed op orde had. [13]
De rechtbank stelt op grond van de voorgaande bevindingen vast dat de administratie van verdachte niet deugdelijk was, omdat diverse bewijzen van inenting ontbreken.
Inrichting was niet juist aangemeld (partiële vrijspraak)
Uit de inhoud van het dossier volgt niet dat de inrichting van verdachte niet overeenkomstig artikel 3.8 van het Besluit houders van dieren was aangemeld bij de Minister. Immers is de inrichting van verdachte in het bezit van een uniek bedrijfsnummer (UBN), welke pas na aanmelding bij de Minister aan een inrichting wordt toegekend. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel vrijspreken.
De identificatie en registratie van schapen
Het nalaten van het registreren van de aanvoer, afvoer en/of dood van 161 schapen (feit 3)
Omdat de controle met betrekking tot de honden veel tijd in beslag nam is na afloop van deze controle op vrijdag 11 januari 2019 met verdachte afgesproken om 14 januari 2019 de controle op de identificatie en de registratie van de aanwezige schapen uit te voeren. Voor aanvang van deze controle heeft verbalisant [verbalisant 2] een stallijst uit het I&R systeem schapen en geiten opgevraagd. Op deze stallijst stonden 159 schapen geregistreerd als zijnde aanwezig op het bedrijf van verdachte. [14]
Tijdens de inspectie van 14 januari 2019 hebben verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] in totaal 161 ID-codes van de aanwezige schapen op het bedrijf van verdachte uitgelezen. Verbalisant [verbalisant 2] heeft daarop de stallijst en de lijst met fysiek aanwezige schapen met elkaar vergeleken en daarbij de volgende overtredingen geconstateerd.
Allereerst zijn 54 schapen die op de stallijst stonden vermeld, niet fysiek op het bedrijf van verdachte aangetroffen en waren zij op 14 januari 2019 dus niet aanwezig. Van geen van deze schapen stond een afvoer- of doodmelding geregistreerd. [15] Verder stonden 54 op het bedrijf aanwezige schapen niet binnen zeven dagen nadat de schapen op het bedrijf waren aangevoerd met een aanvoermelding in het I&R systeem geregistreerd. [16] 49 van deze schapen waren te laat aangemeld [17] en 5 van deze schapen stonden in zijn geheel niet als aangemeld geregistreerd. [18] De afvoer van 106 afgevoerde schapen stond eveneens niet tijdig in het systeem geregistreerd. [19] Het betreffen 28 afvoermeldingen in 2018 en 78 afvoermeldingen in 2017.
Voorts was de dood van twee schapen niet tijdig in het I&R systeem gemeld. Immers waren de op 31 december 2018 gestorven schapen pas op 11 januari 2019 geregistreerd in het systeem. [20]
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor van 3 december 2019 erkend dat hij als eigenaar verantwoordelijk is voor de aan-, af- en geboortemeldingen van de schapen [21] en dat het niet tijdig registreren van de schapen aan laksheid/stommigheid te wijten is. [22]
De rechtbank stelt op grond van de voorgaande bevindingen vast dat verdachte niet binnen zeven dagen melding heeft gedaan van de aanvoer, de afvoer en/of de dood van 161 schapen.
Conclusie
Op grond van de bevindingen van de verbalisanten, zoals hiervoor beschreven en voorzien van ondersteunende gegevens, is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten steeds opzettelijk door verdachte zijn begaan. Opzet in het economisch strafrecht is geen boos opzet maar kleurloos opzet. Het opzet dient te zijn gericht op de feitelijk omschreven gedraging. Dat betekent dat sprake is van opzet indien willens en wetens is gehandeld of nagelaten, zoals in de strafbepaling is omschreven. Het opzet behoeft niet mede op het overtreden van het verbod te zijn gericht. Kennis over de specifieke regelgeving die van toepassing is op zijn activiteiten mag wordt verondersteld, helemaal nu verdachte een professionele speler op de (commerciële) markt is die zich al jaren met het fokken van honden en het houden van schapen bezig houdt en van wie deskundigheid mag worden verwacht van het terrein waarop hij zich dagelijks begeeft.
Uit de aard van de thans bewezen verklaarde handelingen kan niet anders volgen dan dat verdachte deze willens en wetens heeft verricht. De omstandigheid dat verdachte naar eigen zeggen niet wist binnen welke termijn de geboorte van de pups moest zijn geregistreerd, wat daar ook van zij, staat aan het bewijs van het opzet daarom niet in de weg.
Partiële vrijspraak medeplegen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen, zodat zij verdachte van het onderdeel ‘medeplegen’ zal vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
verdachte in de periode van 24 november 2017 tot en met 10 januari 2019, te Stroobos (Strobos), in de gemeente Achtkarspelen, opzettelijk, 72 pups/honden, te weten
- 29 pups/honden en
- 43 pups/honden
heeft gehouden, terwijl verdachte als houder van die pups/honden, in strijd met artikel 7, tweede lid, van het Besluit identificatie en registratie van dieren, die pups/honden niet binnen acht weken na de geboorte heeft geregistreerd in een databank;
2
hij in de periode van 24 november 2017 tot en met 19 januari 2019 te Stroobos (Strobos), in de gemeente Achtkarspelen, opzettelijk, bedrijfsmatig gezelschapsdieren, te weten honden en/of puppy's ten verkoop in voorraad heeft gehouden, terwijl er geen deugdelijke administratie werd bijgehouden van een aantal van de dieren die in de inrichting verbleven;
3
hij in de periode van 4 februari 2017 tot en met 31 januari 2019 te Stroobos (Strobos), in de gemeente Achtkarspelen, opzettelijk, als houder van 161 schapen zich niet heeft gehouden aan de Regeling identificatie en registratie van dieren, immers is de minister niet binnen 7 dagen in kennis gesteld van de
- aanvoer van 54 schapen en
- afvoer van 106 schapen en
- afvoer en de dood van 54 schapen en
- dood van 2 schapen,
nadat zij waren aangevoerd en afgevoerd nabij het adres [adres] ( [plaats] ).
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 of 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld bij:
  • feit 1:artikel 1 onder 2o van de Wet op de economische delicten juncto artikel 96 Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren juncto artikel 6, eerste en tweede lid en artikel 7 tweede lid, van het Besluit identificatie en registratie van dieren;
  • feit 2:artikel 1 onder 2o van de Wet op de economische delicten juncto artikel 2.2, tiende lid, onderdeel l, van de Wet dieren juncto artikel 3.6, eerste lid, 3.10, eerste lid onder b, tweede lid, van het Besluit houders van dieren;
  • feit 3:artikel 1 onder 2o van de Wet op de economische delicten juncto artikel 96 Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren juncto artikel 3 van het Besluit identificatie en registratie van dieren juncto de artikelen 38d, tweede, derde en zevende lid en artikel 39 van de Regeling identificatie en registratie van dieren.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 en 3telkens het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 96 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
feit 2het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.2, tiende lid, onderdeel l, van de Wet dieren, opzettelijk begaan.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een geldboete ter hoogte van € 7.000,00, waarvan € 3.500,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast dient als bijkomende straf te worden opgelegd een voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van negen maanden met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van verdachte
Verdachte heeft de rechtbank verzocht om geen stillegging van zijn onderneming op te leggen, omdat zijn kinderen (die met terugwerkende kracht zijn of gaan toetreden tot de maatschap) onwetend zijn, en niet de dupe mogen worden van zijn handelen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte is als veehouder en fokker van honden strafbaar tekort geschoten in de registratie en identificatie van zijn dieren. Zo heeft verdachte verzuimd om tijdig, binnen de in de wet voorgeschreven termijn, in de I&R databank melding te doen van de geboorte van 72 honden en heeft hij geen deugdelijke administratie (bewijzen van inenting) bijgehouden van een aantal honden die in de inrichting verbleven. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het niet overeenkomstig de geldende regelgeving registreren van de aanvoer, afvoer en de dood van 161 schapen.
De NVWA heeft in 2015 en in 2018 meerdere inspecties uitgevoerd op het bedrijf van verdachte, waarbij in beide gevallen een proces-verbaal tegen verdachte is opgemaakt ter zake de identificatie en registratie van honden, geiten en schapen. Desondanks zijn door de verbalisanten op 11 en 14 januari 2019 opnieuw dezelfde overtredingen geconstateerd.
De rechtbank overweegt dat verdachte als veehouder en professioneel hondenfokker verantwoordelijk is voor de registratie en identificatie van de op zijn terrein aanwezige dieren. Bij deze verantwoordelijkheid lijkt verdachte – ondanks meerdere waarschuwingen - niet stil te hebben gestaan. Hoewel verdachte heeft gepoogd om de administratie bij iemand anders te beleggen, heeft hij er niet op toegezien dat de administratie daadwerkelijk overeenkomstig de geldende regelgeving is gebeurd.
De rechtbank rekent het handelen verdachte aan, vooral omdat uit het uittreksel van de justitiële documentatie van 12 januari 2021 blijkt dat hij in 2016 en in 2009 onherroepelijk voor dezelfde, zo niet soortgelijke, economische strafbare feiten is veroordeeld. Waar verdachte uit eerdere veroordelingen en in het bijzonder ook de inspecties van de NVWA lering had moeten trekken, lijkt hij hier niet van onder de indruk te zijn geweest, maar heeft hij de zaak op zijn beloop gelaten.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden acht de rechtbank de strafmodaliteit van een geldboete in dit geval niet langer meer aan de orde, maar acht het opleggen van een straf in de vorm van een taakstraf passend en geboden. Voorts is de rechtbank - gezien de bagatelliserende houding van verdachte - van oordeel dat van deze straf een betere signaalfunctie richting verdachte zal uitgaan.
Met betrekking tot de door de door verdachte naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden overweegt de rechtbank dat niet met schriftelijke stukken is onderbouwd dat verdachte in de ten laste gelegde periode overspannen was waardoor hij zijn administratie niet meer naar behoren kon bijhouden. Het dossier bevat voorts geen stukken die betrekking hebben op afgelegde bezoeken aan de behandelend huisarts. Het inschakelen van psychologische hulp en/of ondersteuning achtte verdachte, naar eigen zeggen, niet nodig.
Alles overwegende, acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.
Door de duur van de proeftijd op drie jaar te stellen beoogt de rechtbank dat de verdachte gemotiveerd wordt om de administratie van zijn bedrijf alsnog op orde te krijgen en te houden en om hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw – soortgelijke – strafbare feiten te plegen.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in zijn vordering om verdachte de bijkomende voorwaardelijke straf van stillegging van de onderneming op te leggen, nu de rechtbank verdachte reeds een hogere straf heeft opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd. Bovendien heeft de rechtbank verdachte een taakstraf opgelegd waarvan reeds een deel voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren teneinde hem ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en 3telkens het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 96 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
feit 2het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.2, tiende lid, onder l, van de Wet dieren, opzettelijk begaan;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
200 (tweehonderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
- bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte van
100 (honderd) uren,subsidiair
50 (vijftig) dagen hechtenis,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter, mr. H. Manuel en
mr. D. ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Potgieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2021.
Buiten staat
De jongste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar pagina’s of bijlagen, zijn dit pagina’s van of bijlagen bij het proces-verbaal opgemaakt op 3 december 2019 door de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , buitengewoon opsporingsambtenaren, werkzaam bij de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, afdeling Milieu, welzijn en infrastructuur, met referentienummer 148468/114169/6026096/2.
2.Pagina 5 en 6.
3.Pagina 6 en 7 en bijlage 3 (tabel t1).
4.Bijlage 7 tot en met 15.
5.Pagina 12 en bijlage 6a (tabel 3 volgnummer 1 t/m 23, 29 t/m 45, 47 t/m 49).
6.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 maart 2021.
7.Nota van toelichting bij het Besluit van 17 juni 2014, houdende wijziging van het Besluit houders van dieren in verband met het stellen van regels met betrekking tot fokken en bedrijfsmatige activiteiten met gezelschapsdieren § 4.2.
8.Pagina 7, 8 en bijlage 5.
9.Pagina 7 en bijlage 3 (tabel 1).
10.Pagina 10.
11.bijlage 6a (tabel 3).
12.Pagina 10, 11 en bijlage 6a (tabel 3).
13.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 maart 2021.
14.Pagina 15 en bijlage 22.
15.Pagina 18 en bijlage 24 (tabel t2).
16.Pagina 21.
17.Pagina en bijlage 25 (tabel t3) en bijlage 31 (tabel t7).
18.Bijlage 27 (tabel t4).
19.Pagina 19 en bijlage 30 (tabel t6).
20.Pagina 20 en bijlage 32 (tabel T8)
21.Pagina 27.
22.Pagina 30, 31.