4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder
1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De identificatie en registratie van honden
Het niet (tijdig) in de I&R databank registreren van de geboorte van 72 pups/honden
In het Besluit identificatie en registratie van dieren zijn per 1 april 2013 enkele artikelen van kracht geworden die de identificatie en registratie van honden regelen. Ingevolge artikel 7 van dit besluit is de houder van een hond in Nederland verplicht om binnen zeven weken na de geboorte deze hond te laten identificeren en binnen acht weken na de geboorte zorg te dragen voor de registratie van de op grond van dit besluit voorgeschreven gegevens. Deze verplichting geldt uitdrukkelijk voor de eerste houder van een hond, dat is degene bij wie de hond geboren wordt.
Op 3 januari 2019 heeft verbalisant [verbalisant 1] de databank voor identificatie en registratie (hierna: de I&R databank) van honden geraadpleegd en bekeken welke meldingen er stonden geregistreerd op het adres [adres] . In de periode van 1 januari 2018 tot en met 3 januari 2019 waren door of namens verdachte in totaal 38 geboortemeldingen van honden in het systeem geregistreerd.
Ten behoeve van een eerdere inspectie bij verdachte heeft de NVWA bij Dierenartsenpraktijk " [dierenarts] " (hierna: de dierenarts) gegevens opgevraagd met betrekking tot de gechipte pups van verdachte in de periode van 1 januari 2017 tot en met 1 december 2017. Omdat de 15 pups die zijn gechipt op 24 november 2017 en de 14 pups die zijn gechipt op 1 december 2017 mogelijk nog geen acht weken oud waren, zijn deze destijds niet meegenomen bij de controle.
Ter voorbereiding van de inspectie op 11 januari 2019 heeft verbalisant [verbalisant 1] bekeken of de betreffende chipnummers alsnog zijn gemeld door verdachte. Uit raadpleging van de I&R databank van honden is gebleken dat verdachte van geen van deze honden een geboortemelding heeft gedaan.
Naar aanleiding van de inspectie op 11 januari 2019 heeft verbalisant [verbalisant 2] bij de dierenarts inzage gevorderd in de facturen en chipregistratie van de honden van verdachte over de periode van 2 december 2017 tot 25 januari 2019.De verbalisant heeft de door de dierenarts verstrekte documenten vervolgens vergeleken met de gegevens in het I&R systeem van honden. Hieruit is gebleken dat 43 pups niet of te laat door of namens verdachte in de databank zijn geregistreerd.
Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij zijn administratie destijds niet goed op orde had en dat hij de pups niet altijd binnen de wettelijke termijn heeft geregistreerd.
De rechtbank stelt op grond van de voorgaande bevindingen vast dat verdachte 72 pups/honden niet binnen acht weken na de geboorte heeft geregistreerd in een databank.
Ondeugdelijke administratie (bewijzen van inenting)
De Wet dieren geeft in de artikelen 2.2, 2.6 en 2.7 de mogelijkheid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot het houden, het fokken en de handel in dieren. In samenhang met artikel 3.6, eerste lid, van het Besluit houders van dieren wordt, kort gezegd, het (bedrijfsmatig) ten verkoop in voorraad houden van, handelen in en ten behoeve van verkoop fokken van gezelschapsdieren verboden, tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden van hoofdstuk 3 paragraaf 2 van dit besluit. In die paragraaf zijn voorwaarden gesteld aan onder andere de registratie van de inrichting, vakbekwaamheid, administratieplicht, huisvesting en verzorging. De regels zijn alleen van toepassing ingeval van bedrijfsmatig handelen en richten zich tot handelaren, detailhandelaren, fokkers, houders van kennels, pensions en asielen.
Blijkens de Nota van toelichting bij het besluit tot wijziging van het Besluit houders van dieren wordt als richtsnoer genomen dat iemand bedrijfsmatig handelt, indien hij in een aaneengesloten periode van 12 maanden in totaal meer dan 20 honden of katten heeft verkocht, afgeleverd, gehouden ten behoeve van opvang of gefokt ten behoeve van de verkoop of aflevering.Gelet op het aantal honden dat tijdens de controle van 11 januari 2019 is aangetroffen (117), welke honden ook werden gefokt en verkocht, is sprake geweest van het bedrijfsmatig handelen in honden door verdachte.
Ingevolge artikel 3.10 van het Besluit houders van dieren dient in de inrichting een deugdelijke administratie te worden bijgehouden van gezelschapsdieren die in de inrichting verblijven, waaronder het bewijs van inenting van honden en katten. Dit vloeit voort uit de verplichte enting voor – enkel – honden en katten. Een kopie van het bewijs van inenting moet twee jaar in de inrichting worden bewaard (lid 3). Van het bewijs van inenting dient ten minste een periode van twee jaren schriftelijk of digitaal een kopie in de administratie van de inrichting te worden bewaard vanaf het tijdstip dat een dier niet meer in de inrichting aanwezig is (lid 2). Deze gegevens zijn voor handhavende instanties van belang voor controle op naleving van de verplichte entingen voor honden en katten.
Op 11 januari 2019 zijn verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , vergezeld door [naam] , werkzaam als tactisch rechercheur bij de IOD van de NVWA, bij het bedrijf van verdachte ter plaatse gegaan. Zij hebben van 52 van de 117 aanwezige honden de chips kunnen aflezen.
Voorafgaand aan de controle hebben de verbalisanten geconstateerd dat 3 van de 29 pups die bij de dierenarts zijn gechipt op 24 november 2017 en 1 december 2017 kennelijk door verdachte zijn verkocht. Dit zijn de honden met volgnummers 3, 15 en 22 in tabel 1/bijlage 3.Immers zijn de chips van twee honden (nr. 3 en 22) tijdens de controle van 7 december 2017 niet uitgelezen en is van één pup (nr. 15) op 5 oktober 2018 een aanvoermelding door de koper geregistreerd.
Tijdens de inspectie is verdachte gevraagd om de kopieën van de bewijzen van inenting van de verkochte honden te tonen. Verdachte heeft van geen van deze honden een kopie van het bewijs van inenting getoond.
De partner van verdachte heeft op 11 januari 2019 een mapje met koopcontracten van de verkochte honden getoond. Bij 11 van de 13 honden zat zowel een kopie van het paspoort als het bewijs van inenting gevoegd. De kopieën van de bewijzen van inenting van twee honden ontbraken.Dit betreffen de honden met volgnummers 1 en 4 in tabel 3/bijlage 6A.
Na de inspectie heeft verbalisant [verbalisant 2] de facturen en de chipregistratie van de dierenarts en de bevindingen op het bedrijf vergeleken met de gegevens in de I&R databank van honden. Hieruit is gebleken dat van drie honden die waren verkocht en niet meer in de inrichting aanwezig waren eveneens geen kopieën van de bewijzen van inentingen zijn getoond. Dit zijn de honden met volgnummers 22, 23 en 49 in tabel 3/bijlage 6A.Deze pups zijn op 7 juni 2017 (nr. 22 en 23) en 20 augustus 2018 (nr. 49) door de dierenarts gechipt en op respectievelijk 27 augustus 2018, 8 augustus 2018 en 12 oktober 2018 door de kopers van de pups in het systeem gemeld.
Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij zijn administratie met betrekking tot de honden in de ten laste gelegde periode niet helemaal goed op orde had.
De rechtbank stelt op grond van de voorgaande bevindingen vast dat de administratie van verdachte niet deugdelijk was, omdat diverse bewijzen van inenting ontbreken.
Inrichting was niet juist aangemeld (partiële vrijspraak)
Uit de inhoud van het dossier volgt niet dat de inrichting van verdachte niet overeenkomstig artikel 3.8 van het Besluit houders van dieren was aangemeld bij de Minister. Immers is de inrichting van verdachte in het bezit van een uniek bedrijfsnummer (UBN), welke pas na aanmelding bij de Minister aan een inrichting wordt toegekend. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel vrijspreken.
De identificatie en registratie van schapen
Het nalaten van het registreren van de aanvoer, afvoer en/of dood van 161 schapen (feit 3)
Omdat de controle met betrekking tot de honden veel tijd in beslag nam is na afloop van deze controle op vrijdag 11 januari 2019 met verdachte afgesproken om 14 januari 2019 de controle op de identificatie en de registratie van de aanwezige schapen uit te voeren. Voor aanvang van deze controle heeft verbalisant [verbalisant 2] een stallijst uit het I&R systeem schapen en geiten opgevraagd. Op deze stallijst stonden 159 schapen geregistreerd als zijnde aanwezig op het bedrijf van verdachte.
Tijdens de inspectie van 14 januari 2019 hebben verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] in totaal 161 ID-codes van de aanwezige schapen op het bedrijf van verdachte uitgelezen. Verbalisant [verbalisant 2] heeft daarop de stallijst en de lijst met fysiek aanwezige schapen met elkaar vergeleken en daarbij de volgende overtredingen geconstateerd.
Allereerst zijn 54 schapen die op de stallijst stonden vermeld, niet fysiek op het bedrijf van verdachte aangetroffen en waren zij op 14 januari 2019 dus niet aanwezig. Van geen van deze schapen stond een afvoer- of doodmelding geregistreerd.Verder stonden 54 op het bedrijf aanwezige schapen niet binnen zeven dagen nadat de schapen op het bedrijf waren aangevoerd met een aanvoermelding in het I&R systeem geregistreerd.49 van deze schapen waren te laat aangemelden 5 van deze schapen stonden in zijn geheel niet als aangemeld geregistreerd.De afvoer van 106 afgevoerde schapen stond eveneens niet tijdig in het systeem geregistreerd.Het betreffen 28 afvoermeldingen in 2018 en 78 afvoermeldingen in 2017.
Voorts was de dood van twee schapen niet tijdig in het I&R systeem gemeld. Immers waren de op 31 december 2018 gestorven schapen pas op 11 januari 2019 geregistreerd in het systeem.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor van 3 december 2019 erkend dat hij als eigenaar verantwoordelijk is voor de aan-, af- en geboortemeldingen van de schapenen dat het niet tijdig registreren van de schapen aan laksheid/stommigheid te wijten is.
De rechtbank stelt op grond van de voorgaande bevindingen vast dat verdachte niet binnen zeven dagen melding heeft gedaan van de aanvoer, de afvoer en/of de dood van 161 schapen.
Op grond van de bevindingen van de verbalisanten, zoals hiervoor beschreven en voorzien van ondersteunende gegevens, is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten steeds opzettelijk door verdachte zijn begaan. Opzet in het economisch strafrecht is geen boos opzet maar kleurloos opzet. Het opzet dient te zijn gericht op de feitelijk omschreven gedraging. Dat betekent dat sprake is van opzet indien willens en wetens is gehandeld of nagelaten, zoals in de strafbepaling is omschreven. Het opzet behoeft niet mede op het overtreden van het verbod te zijn gericht. Kennis over de specifieke regelgeving die van toepassing is op zijn activiteiten mag wordt verondersteld, helemaal nu verdachte een professionele speler op de (commerciële) markt is die zich al jaren met het fokken van honden en het houden van schapen bezig houdt en van wie deskundigheid mag worden verwacht van het terrein waarop hij zich dagelijks begeeft.
Uit de aard van de thans bewezen verklaarde handelingen kan niet anders volgen dan dat verdachte deze willens en wetens heeft verricht. De omstandigheid dat verdachte naar eigen zeggen niet wist binnen welke termijn de geboorte van de pups moest zijn geregistreerd, wat daar ook van zij, staat aan het bewijs van het opzet daarom niet in de weg.
Partiële vrijspraak medeplegen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen, zodat zij verdachte van het onderdeel ‘medeplegen’ zal vrijspreken.