ECLI:NL:RBOVE:2021:1477

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
08/233986-20, 08/056545-21, 08/175035-18 (tul) en 08/183751-19 (tul) (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak met meerdere parketnummers en ernstige strafbare feiten

Op 8 april 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen een 28-jarige man, die werd beschuldigd van verschillende ernstige strafbare feiten, waaronder diefstal, brandstichting, en het voorhanden hebben van wapens en verdovende middelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De man had in een periode van drie jaar diverse strafbare feiten gepleegd, waaronder het stichten van brand in een blokhut en een schuur, het schieten op een woning, en het inbreken bij een bekende. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet alleen geen rekenschap had gegeven van de schade die hij veroorzaakte, maar ook van de gevaren die zijn daden met zich meebrachten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft ook de noodzaak van behandeling voor de verdachte onderstreept, gezien zijn psychische problematiek en verslavingsproblematiek. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08/233986-20, 08/056545-21, 08/175035-18 (tul) en
08/183751-19 (tul) (gev. ttz) (P)
Datum vonnis: 8 april 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] (Roemenië),
ingeschreven in de BRP op het adres van P.I. Almelo,
Bornsestraat 333, 7601 PB Almelo en daar ook verblijvende.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 maart 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Hoekstra en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. G.R. Stoeten, advocaat te Leeuwarden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

In de zaak met parketnummer 08/233986-20
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een of meer anderen of alleen:
feit 1:uit een schuur verschillende goederen heeft gestolen door middel van braak, verbreking of inklimming:
feit 2:in een schuur brand heeft gesticht:
feit 3: uit blokhutten verschillende goederen heeft gestolen door middel van braak, verbreking of inklimming:
feit 4:in blokhutten brand heeft gesticht:
feit 5:verschillende goederen heeft vernield;
feit 6:verschillende goederen heeft gestolen van [bedrijf] ;
feit 7:een fiets heeft gestolen;
feit 8:wapens voorhanden heeft gehad;
feit 9:verschillende soorten munitie voorhanden heeft gehad;
feit 10:pillen bevattende MDMA en ongeveer 50 gram amfetamine aanwezig heeft gehad;
feit 11:verschillende goederen heeft gestolen van [aangever 1] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 13 mei 2020 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bijl en/of een windbuks en/of een compressor en/of een aggregaat en/of een of meer weideklokken en/of een handcirkelzaag en/of een of meer boormachines en/of een of meer haakse slijpers en/of een of meer (kettingen)hijsbanden, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 2] , heeft weggenomen uit een schuur gelegen aan de [adres 5] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2.
hij op of omstreeks 13 mei 2020 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een schuur, gelegen aan de [adres 5] ,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een of meer voorwerpen en/of brandbare/ontvlambare (vloei)stoffen aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer voorwerpen, althans met (een) brandbare/ontvlambare (vloei)stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan in/aan voornoemde schuur en/of deze schuur geheel of gedeeltelijk is verbrand en/of waardoor/terwijl daarvan gemeen gevaar voor die schuur en/of de in die schuur aanwezige goederen en/of een naastgelegen bos en/of een of meer naastgelegen bomen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een haspel en/of een koffiezetapparaat en/of een gevarendriehoek en/of een vloerplaat en/of een jerrycan en/of een radio en/of een hangslot, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 3] en/of aan [bedrijf] ,
heeft weggenomen uit een of meer blokhutten gelegen aan de [adres 1] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
4.
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een of meer (geschakelde) blokhutten, gelegen aan de [adres 1] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een of meer voorwerpen en/of
brandbare/ontvlambare (vloei)stoffen aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer voorwerpen, althans met (een) brandbare/ontvlambare (vloei)stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan in/aan voornoemde blokhutten en/of deze blokhutten geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand en/of waardoor/terwijl daarvan gemeen gevaar voor die blokhutten en/of de in die blokhutten aanwezige goederen en/of het naastgelegen bos en/of een of meer naastgelegen bomen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
5.
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een mobiel toilet en/of een aggregaat, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf] , heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
6.
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een haspel en/of een koffiezetapparaat en/of een gevarendriehoek en/of een vloerplaat en/of een jerrycan en/of een radio en/of een hangslot, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7.
hij op of omstreeks 19 mei 2020 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een fiets van het merk Cube, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
8.
hij op of omstreeks 23 oktober 2019 te Borne, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Enfield, model No 2. Mark J* Double Action, kaliber .38 Webley, en/of een alarmpistool, van het merk Röhm, model RG 300, kaliber 6mm Flobert Knal, (telkens) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
9.
hij op of omstreeks 23 oktober 2019 te Borne, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, munitie van categorie II van de Wet wapens en munitie, te weten 1 knalpatroon van het kaliber 9mm RB en/of 17, althans een aantal, hagelpatronen van het kaliber 16 en/of 100, althans een aantal, kogelpatronen van het kaliber .22 short, voorhanden heeft gehad;
10.
hij op of omstreeks 23 oktober 2019 te Borne, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 15 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 50 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
11.
hij op of omstreeks 23 oktober 2019 te Borne, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] een televisie en/of een computer en/of een kluis (met daarin een geldbedrag van 530 euro) en/of een Xbox en/of een scheerapparaat en/of een paspoort en/of een autosleutel en/of een of meer flessen cola, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan
[aangever 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
In de zaak met parketnummer 08/056545-21
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een of meer anderen of alleen:
feit 1 primair:[aangever 6] heeft bedreigd door met een vuurwapen een of meermalen op en/of in de richting van diens woning te schieten;
feit 1 subsidiair:een raam van een woning heeft vernield;
feit 2 primair:[aangever 5] heeft bedreigd door met een vuurwapen een of meermalen op en/of in de richting van diens woning te schieten;
feit 2 subsidiair:een raam van een woning heeft vernield;
feit 3 primair:heeft gezorgd voor een ontploffing door vuurwerk op de ruit van een auto te plakken en de lont aan te steken waardoor het vuurwerk is ontploft en de autoruit is gebroken;
feit 3 subsidiair:de voorruit van een auto heeft vernield.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 29 april 2018 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [aangever 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een vuurwapen een- of meermalen te schieten op en/of in de richting van de woning gelegen aan de [adres 3] , in welke woning op dat moment voornoemde [aangever 6] aanwezig was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 april 2018 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ramen van de woning gelegen aan de [adres 3] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 6] , heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij in of omstreeks de periode van 27 april 2018 tot en met 29 april 2018 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[aangever 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een vuurwapen een- of meermalen te schieten op en/of in de richting van de woning van die [aangever 5] , gelegen aan de [adres 4] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 27 april 2018 tot en met 29 april 2018 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk een raam van de woning gelegen aan de [adres 4] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 5] , heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 6 mei 2018 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een voor ontploffing geschikt stuk (zwaar) vuurwerk aan/op de voorruit van een personenauto van het merk Seat type Ibiza en voorzien van het kenteken [kenteken] te bevestigen/plakken en/of (open) vuur in aanraking te brengen met de lont van dat vuurwerk en/of de lont van dat vuurwerk aan te steken en/of dat vuurwerk tot ontploffing te brengen, waardoor dat vuurwerk tot ontploffing is gekomen en/of die ruit is gebroken, en daarvan gemeen gevaar voor die personenauto en/of de in die personenauto aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 mei 2018 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk de voorruit van een personenauto van het merk Seat type Ibiza en voorzien van het
kenteken [kenteken] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [aangever 7] , heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
kennelijke omissie
De rechtbank leest in de zaak met parketnummer 08/233986-20 bij het onder 2 en 4 ten laste gelegde achter het woord ‘immers’ in plaats van het woord ‘heeft’ telkens het woord ‘hebben’ en achter het woord ‘verdachte’ telkens de woorden ‘en/of zijn medeverdachte(n)’. Er is, gelet op de tenlastelegging waarin de verdachte onder voornoemde feiten kort gezegd telkens wordt beschuldigd van het medeplegen van een brandstichting (artikel 157 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)), sprake van een kennelijke omissie. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsneden zoals hiervoor is vermeld.
kennelijke verschrijving
De rechtbank leest in de zaak met parketnummer 08/233986-20 bij het onder 9 ten laste gelegde in plaats van categorie II, categorie III. De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is een kennelijke verschrijving, nu de in de tenlastelegging onder 9 vermelde soorten munitie (indien deze daadwerkelijk is aan te merken als munitie in de zin van de Wet wapens en munitie) valt binnen categorie III.
De rechtbank betrekt hierbij dat ter terechtzitting van 25 maart 2021 is gebleken dat het voor de verdediging duidelijk is geweest dat het verwijt onder 9 zag op de munitie die is aangetroffen en die blijkens het proces-verbaal is gecategoriseerd als zijnde munitie uit ‘categorie III'. De rechtbank herstelt deze verschrijving en leest de tenlastelegging onder 9 zoals hiervoor is vermeld.
Door het herstellen van voornoemde omissie en verschrijving is de verdachte niet in zijn verdediging geschaad.

3.De voorvragen

3.1
Ontvankelijkheid officier van justitie
De verdediging heeft zich in de zaak met parketnummer 08/233986-20 op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank komt tot bewezenverklaring van feit 3, de officier van justitie ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat dit feit hetzelfde feitencomplex betreft als hetgeen verdachte onder 3 ten laste is gelegd.
De officier van justitie heeft bevestigd dat de onder 3 en 6 opgenomen goederen dezelfde goederen betreffen. Met betrekking tot het gevoerde verweer heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Feit 3 van de tenlastelegging betreft het wegnemen van een zevental goederen, al dan niet door middel van braak en/of verbreking. Feit 6 van de tenlastelegging betreft het wegnemen van dezelfde zeven goederen. De rechtbank is van oordeel dat hiermee aan verdachte het wegnemen van dezelfde goederen is ten laste gelegd. Nu de rechtbank hierna onder 4.1.3 komt tot bewezenverklaring van feit 3, is de tenlastelegging onder 6 in strijd met het ne bis in idem beginsel. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook ten aanzien van feit 6 niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte.
De officier van justitie is voor het overige ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
3.2
Geldigheid dagvaardingen, bevoegdheid rechtbank en schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaken en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
In de zaak met parketnummer 08/233986-20
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de feiten 1, 2, 3, 5, 9 en 10 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de feiten 4 en 7 heeft de verdediging vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde medeplegen. Ten aanzien van feit 8 heeft de verdediging vrijspraak bepleit van het voorhanden hebben van het alarmpistool en ten aanzien van feit 11 van het wegnemen van de kluis.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1, 2 en 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 maart 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] van 14 mei 2020 (pag. 170).
Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 24 juni 2020 (pagina’s 177, 178 en 180).
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, lid 1 onder 5 Sv, te weten een afschrift van (digitale) aangifte van [aangever 8] van 27 mei 2020 (pag. 236 en 237).
Feit 4
Onder 4 wordt verdachte het medeplegen van brandstichting in blokhutten aan de [adres 1] in Rijssen op 14 mei 2020 verweten.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 14 mei 2020 is verdachte met medeverdachte [medeverdachte] (hierna [medeverdachte] ) naar twee geschakelde blokhutten aan de [adres 1] in Rijssen gegaan. Zij hebben daar gezamenlijk spullen uit deze blokhutten weggenomen en deze spullen weggebracht. Terwijl verdachte de spullen aan het verzamelen was om mee te nemen, is [medeverdachte] naar de blokhutten gegaan en heeft deze in brand gestoken. Voorafgaand daaraan heeft verdachte [medeverdachte] geholpen bij het zoeken naar brandbare vloeistoffen en heeft hij samen met [medeverdachte] de slangen van een aggregaat doorgesneden om te kijken of daar brandbare vloeistof in zat. Terwijl [medeverdachte] de blokhutten in brand stak, heeft verdachte gewacht bij zijn fiets en de weggenomen spullen.
Op de plaats delict is door het team Forensische Opsporing van de politie onderzoek gedaan. De verbalisant heeft gezien dat de blokhut vrijwel tot op de grond was afgebrand. Uit het onderzoek volgt dat ter plaatse opzettelijk open vuur is ingebracht om de brand te ontsteken. Uit het gegeven dat de schuur tegen de bosrand stond en er enkele bomen door de brand zijn aangetast, blijkt dat er bij deze brand gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Overwegingen van de rechtbank
Vast staat dat verdachte met [medeverdachte] aanwezig is geweest bij de brandstichting van de blokhutten aan de [adres 1] op 14 mei 2020. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de betrokkenheid van verdachte als medeplegen kan worden gekwalificeerd.
De rechtbank stelt voorop dat betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. [2] De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde
- intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict [3] .
Verdachte en [medeverdachte] waren op 13 en 14 mei 2020 bij elkaar, verkeerden zonder te slapen voortdurend onder invloed van verdovende middelen en hebben, op een gezamenlijke strooptocht, op 13 mei goederen gestolen uit een schuur aan de [adres 5] in Rijssen (die gelegen is in de buurt van de [adres 1] ) en die schuur in brand gestoken en op 14 mei 2020 goederen gestolen uit blokhutten aan de [adres 1] en deze in brand gestoken. Op 13 mei heeft verdachte de brand aangestoken. Op 14 mei heeft [medeverdachte] de brand aangestoken, terwijl verdachte ondertussen de gestolen goederen veilig stelde door deze op zijn fiets te zetten. Voorafgaand hieraan zijn beiden op zoek gegaan naar brandbare vloeistoffen en hebben zij slangen van een aggregaat doorgesneden om aan die vloeistoffen te komen. Toen [medeverdachte] tegen verdachte zei dat hij de boel zou gaan aansteken, heeft verdachte hem niet tegengehouden.
Gezien de hiervoor beschreven gang van zaken, het gezamenlijke plan om spullen te stelen, de eerdere diefstal met brandstichting op 13 mei 2020, het overleg dat tussen verdachte en [medeverdachte] heeft plaatsgevonden en de handelingen die zij beiden hebben uitgevoerd, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beiden, waarbij gezien de geschetste context de rollen van verdachte en [medeverdachte] inwisselbaar waren. De bijdrage van verdachte aan de brandstichting aan de [adres 1] in Rijssen is daarbij van zodanig gewicht dat sprake is van medeplegen van het delict. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging hieromtrent.
Feit 5
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 maart 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, lid 1 onder 5 Sv, te weten een afschrift van (digitale) aangifte van [aangever 8] van 27 mei 2020 (pag. 236 en 237).
Feit 7
Onder 7 wordt verdachte het medeplegen van het wegnemen van een fiets van
[aangever 4] verweten.
De rechtbank acht op grond van de aangifte van [aangever 4] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 maart 2021 dat hij op 19 mei 2020 in Rijssen een fiets heeft weggenomen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd.
De rechtbank acht op grond van het dossier niet bewezen dat verdachte de fiets met een of meer anderen heeft weggenomen zodat zij verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
Feit 8
Onder 8 wordt verdachte weten dat hij op 23 oktober 2019 al dan niet samen met een ander een revolver en een alarmpistool voorhanden heeft gehad.
Na binnentreden in de woning van [aangever 1] aan de [adres 2] in Borne heeft de politie onder meer twee vuurwapens aangetroffen: een revolver en een alarmpistool. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 23 oktober 2019 in Borne samen met
[medeverdachte] een revolver in de woning van [aangever 1] heeft neergelegd en dat het wapen van hem was. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij het alarmpistool bij [aangever 1] thuis uit een kastje heeft gehaald en daar op het aanrecht heeft gelegd.
Het begrip voorhanden hebben in de zin van de Wet wapens en munitie veronderstelt een drietal cumulatieve factoren. Een eerste factor is de aanwezigheid van het wapen, al dan niet in de onmiddellijke nabijheid van de dader. waarbij het in eerste instantie niet van belang is waar het wapen zich bevindt maar wel dat de dader erover kan beschikken. Er dient voorts een zekere relatie te bestaan tussen het voorwerp en de dader, in die zin dat er met betrekking tot het wapen een zekere vorm van machtsuitoefening mogelijk moet zijn oftewel een zekere handelingsbevoegdheid of beschikkingsmacht. Tot slot dient bij de dader een meer of mindere mate van bewustheid te bestaan ten opzichte van het aanwezig hebben van het wapen.
Nu verdachte heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte] de revolver, die van verdachte was, heeft meegenomen naar de woning van [aangever 1] en het daar heeft achtergelaten en dat hij, toen [medeverdachte] en hij in de woning van [aangever 1] waren, het alarmpistool uit een kast in de woning van [aangever 1] heeft gehaald en het daar op het aanrecht heeft gelegd, oordeelt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging zowel de revolver van het merk Enfield, model No.2 Mark I* DoubleAction, kaliber .38 Webley, als het alarmpistool, van het merk Röhm, model RG 300, kaliber 6mm Flobert Knal voorhanden heeft gehad.
Feiten 9 en 10
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 maart 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
Het proces-verbaal van onderzoek wapen (pag. 676).
Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen (pag. 681 en 683).
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2020.12.07.204 (aanvraag 001), weergegeven in een aanvullend proces-verbaal met nummer PL0600-2019473277, pag. 3.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2020.12.07.204 (aanvraag 003), weergegeven in een aanvullend proces-verbaal met nummer PL0600-2019473277, pag. 4.
Feit 11
Onder 11 wordt verdachte verweten dat hij tezamen en in vereniging met een of meer anderen diverse goederen uit de woning van [aangever 1] heeft weggenomen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 23 oktober 2019 in Borne samen met [medeverdachte] uit de woning van [aangever 1] , behoudens de in de tenlastelegging genoemde kluis, goederen zoals opgesomd in de tenlastelegging heeft weggenomen.
De rechtbank acht op grond van de aangifte van [aangever 1] en de verklaring van verdachte ter zitting wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, behoudens de kluis, de in de tenlastelegging genoemde goederen samen met een ander uit de woning van [aangever 1] heeft weggenomen.
Op grond van het dossier acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ook de kluis uit de woning van [aangever 1] heeft weggenomen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft in dat verband immers ook verklaard dat de andere jongen (de rechtbank begrijpt: verdachte) de code van de kluis wist en dat er een geldbedrag uit de kluis is gehaald.
4.2
In de zaak met parketnummer 08/056545-21
4.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten, telkens in de primair ten laste gelegde variant, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de feiten. Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging gesteld, dat in het geval de rechtbank tot bewezenverklaring van betrokkenheid van verdachte komt, dit slechts kan leiden tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
In een flat aan de [straat] in Rijssen in de woning met nummer [huisnummer 1] woont
[aangever 6] . In de twee etages daarboven gelegen woning met nummer [huisnummer 2] woont [aangever 5] . In de periode van 27 april 2018 tot en met 29 april 2018, op een moment in de avond, is op deze woningen geschoten.
[aangever 6] hoorde op 29 april 2018 rond 22.30 uur drie maal een scherp geluid alsof er glas brak. De volgende ochtend om 04.50 uur ontdekte [aangever 6] kogelgaten in de ruiten van zijn woning. [aangever 5] zag bij thuiskomst op 29 april 2018 rond 22.30 uur een gat in de ruit links naast de voordeur van zijn woning.
Het team Forensische Opsporing van de politie heeft ter plaatse onderzoek verricht.
In de woning aan de [adres 3] zijn vier perforaties aangetroffen in het slaapkamerraam (drie) en het keukenraam (één). In de slaapkamer en de keuken zijn metaalresten aangetroffen van vermoedelijk drie projectielen.
In de woning aan de [adres 4] is één perforatie aangetroffen in het slaapkamerraam.
Door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zijn de in perceel [huisnummer 1] aangetroffen metaalresten onderworpen aan onderzoek. De onderzoeker heeft gerapporteerd dat de metaalresten het best passen bij drie kogels van het kaliber .22 Long Rifle.
Het NFI heeft twee metaaldeeltjes onderworpen aan vergelijkend onderzoek. De bevindingen van het vergelijkend onderzoek zijn waarschijnlijker wanneer de kogels zijn afgevuurd uit één en dezelfde loop dan wanneer de kogels zijn afgevuurd uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij met verdachte aan de [straat] was, waar verdachte woont. Het was in de avond en het was donker. [medeverdachte] wist dat [aangever 6] woont in de flat die in de [straat] staat tegenover de flat van verdachte. Verdachte heeft drie of vier keer met een vuurwapen, te weten een jachtgeweer, in de richting van de woning van [aangever 6] geschoten. [medeverdachte] is er bij gekomen en heeft één keer met een vuurwapen geschoten in de richting van de woning van [aangever 6] . Hij heeft daarbij door een ruit geschoten. Hij heeft niet geverifieerd of er op het moment van schieten iemand in de woningen van de flat aanwezig was. Het doel van het schieten was om [aangever 6] af te schrikken. De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte] consistent en betrouwbaar. Niet alleen heeft hij verklaard over de aanwezigheid van verdachte, ook heeft hij over zijn eigen aandeel verklaard, terwijl zijn verklaring bovendien steun vindt in het forensisch bewijs en de verklaringen van aangevers.
Overwegingen van de rechtbank
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte] op 29 april 2018 allebei met hetzelfde vuurwapen hebben geschoten in de richting van de flat aan de [straat] , waar de woning van [aangever 6] zich op de eerste etage van deze flat bevindt. De ramen van de woning van [aangever 6] en een raam van de zich twee etages hoger bevindende woning van [aangever 5] zijn door de afgeschoten kogels geperforeerd.
[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte drie tot vier keer heeft geschoten en hijzelf één keer. Hij heeft voorts verklaard dat hij de ruit van de woning erboven niet heeft geraakt. De plek waar hij had geschoten was meteen zichtbaar, omdat hij een gaatje in de ruit zag door de weerspiegeling van de ruit. Uit het feit dat er een vijftal perforaties zijn aangetroffen naar aanleiding van het schietincident, leidt de rechtbank af dat die vijf perforaties het gevolg zijn van het schieten in de richting van de woning van [aangever 6] door verdachte en [medeverdachte] en dat ook de woning van [aangever 5] is beschoten. Uit de gedetailleerde verklaring van [medeverdachte] leidt de rechtbank af dat de woning van [aangever 5] door verdachte is beschoten. De rechtbank betrekt daarbij ook de bevindingen van het NFI dat na onderzoek heeft geconstateerd dat de aangetroffen metaalresten het best passen bij kogels van het kaliber .22 Long Rifle, zijnde kogels van hetzelfde kaliber die op een later moment zijn aangetroffen in de woning van [aangever 1] (parketnummer 08/233986-20, feit 9) en waarover verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij deze munitie voorhanden heeft gehad.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag hoe het vorenstaande juridisch dient te worden gekwalificeerd: als een bedreiging (primair ten laste gelegd) of als een vernieling (subsidiair ten laste gelegd).
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling is - voor zover hier van belang - vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel dat hij zwaar zou kunnen worden mishandeld. Niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte. Wel moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is. Het met een vuurwapen gericht schieten op een bewoonde woning, met als doel om de bewoner van die woning schrik aan te jagen, levert een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, in de zin van artikel 285 Sr op.
Ten aanzien van 2 is de rechtbank van oordeel dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het primair ten laste gelegde. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte en [medeverdachte] niet als doel hadden om op de woning van [aangever 5] te schieten. Zij wilden [aangever 5] niet laten schrikken en evenmin is bij [aangever 5] vrees opgewekt. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van bedreiging van [aangever 5] . Het subsidiair ten laste gelegde is wel wettig en overtuigend bewezen.
Medeplegen
Met inachtneming van het eerder bij feit 4 in de zaak met parketnummer 08/233986-20 geschetste kader, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van feit 1 sprake is van medeplegen. Gezien de aanwezigheid van beide verdachten op de plaats delict, het gezamenlijk doel, te weten het afschrikken van [aangever 6] en de samenwerking in de uitvoering van het feit, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de bijdrage van verdachte van zodanig gewicht is dat sprake is van medeplegen. Dit is, gelet op de verklaring van [medeverdachte] anders ten aanzien van feit 2. [medeverdachte] kwam er pas bij toen verdachte al aan het schieten was. [medeverdachte] heeft als laatste één keer geschoten en daarbij de woning van [aangever 6] geraakt. Naar het oordeel van de rechtbank kan hiermee niet bewezen worden dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de beschieting van de woning van [aangever 5] . De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde medeplegen.
Feit 3
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting
de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 6 mei 2018 parkeert [aangever 7] zijn auto, een Seat Ibiza, aan de Wilhelminastraat in Rijssen. In de avond, om circa 22.00 uur, hoort [aangever 7] een heel harde knal, waarbij hij moet denken aan vuurwerk als een vlinder of cobra dat hij kent van Oud en Nieuw. Op 7 mei 2018 ziet [aangever 7] dat er een groot gat in de voorruit van zijn auto zit en bij zijn auto ruikt hij de geur van buskruit/vuurwerk. Ook ziet hij dat er ducttape op de voorruit van de auto zit.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 6 mei 2018 samen met verdachte in Rijssen was en dat zij hebben afgesproken dat zij vuurwerk op de voorruit van de auto van [aangever 7] zouden plakken en tot ontploffing zouden brengen. Zij hebben daartoe ducttape en een stuk vuurwerk meegenomen. Het vuurwerk is door verdachte met ducttape op de ruit van de auto geplakt en het vuurwerk is door hem aangestoken, waarna het vuurwerk is ontploft en in de voorruit van de auto een gat is ontstaan. De reden voor hen om dit te doen was het afschrikken van [aangever 7] .
Bij doorzoeking van de woning van verdachte zijn zowel een rol ducttape als vuurwerk overeenkomend met de vuurwerkresten op de auto van [aangever 7] aangetroffen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte op 6 mei 2018 samen met [medeverdachte] vuurwerk op de auto van [aangever 7] heeft geplakt en heeft aangestoken.
Aan verdachte is onder 6 primair kort gezegd ten laste gelegd het teweegbrengen van een ontploffing door het in aanraking brengen van een lont van een voor ontploffing geschikt stuk (zwaar) vuurwerk met (open) vuur, waardoor gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
Door de ontploffing is de ruit van de auto vernield. Om tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde te komen dient sprake te zijn van gemeen gevaar voor goederen anders dan die waarin of waarop de ontploffing heeft plaatsgevonden. Uit het dossier volgt niet dat sprake was van dergelijk gemeen gevaar. De rechtbank komt aldus niet tot een bewezenverklaring van dit bestanddeel van de tenlastelegging onder 6 primair en spreekt verdachte daarom hiervan vrij. Het onder 6 subsidiair ten laste gelegde acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
4.3
De bewezenverklaring
In de zaak met parketnummer 08/233986-20
De rechtbank acht op grond van de opgegeven en de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks13 mei 2020 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,een bijl en
/ofeen windbuks en
/ofeen compressor en
/ofeen aggregaat en
/of een of meerweideklokken en
/ofeen handcirkelzaag en
/of een of meerboormachines en
/of een of meerhaakse slijpers en
/of een of meer(kettingen)hijsbanden,
in elk geval enig goed,die
geheel of ten deleaan een ander toebehoorden, te weten aan [aangever 2] , heeft weggenomen uit een schuur gelegen aan de [adres 5] met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft
en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebrachtdoor middel van braak
en/of verbreking;
2.
hij op
of omstreeks13 mei 2020 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht in een schuur, gelegen aan de [adres 5] , immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk
een of meer voorwerpen en/of brandbare/ontvlambare (vloei)stoffen aangestoken, in elk geval opzettelijk (open
)vuur in aanraking gebracht met
een of meervoorwerpen,
althans met (een) brandbare/ontvlambare (vloei)stof(fen),ten gevolge waarvan brand is ontstaan in/aan voornoemde schuur en
/ofdeze schuur
geheel of gedeeltelijkis verbrand
en/of waardoor/terwijl daarvan gemeen gevaar voor
die schuur en/ofde in die schuur aanwezige goederen en/of een naastgelegen bos en
/of een of meer naastgelegenbomen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen,te duchten was;
3.
hij op
of omstreeks14 mei 2020 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, een haspel en
/ofeen koffiezetapparaat en
/ofeen gevarendriehoek en
/of een vloerplaat en/ofeen jerrycan en
/ofeen radio
en/of een hangslot, in elk geval enig goed,die
geheel of ten deleaan een ander toebehoorden, te weten aan [aangever 3]
en/of aan [bedrijf] ,heeft weggenomen uit
een of meerblokhutten gelegen aan de [adres 1] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft
en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebrachtdoor middel van braak
en/of verbreking;
4.
hij op
of omstreeks14 mei 2020 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in
een of meer (geschakelde
)blokhutten, gelegen aan de [adres 1] , immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk
een of meer voorwerpen en/ofbrandbare/ontvlambare
(vloei)stoffen aangestoken,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer voorwerpen, althans met (een) brandbare/ontvlambare (vloei)stof(fen),ten gevolge waarvan brand is ontstaan in/aan voornoemde blokhutten
en/of deze blokhutten geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand en/of waardoor/terwijl daarvan gemeen gevaar voor
die blokhutten en/ofde in die blokhutten aanwezige goederen en
/ofhet naastgelegen bos en
/of een of meer naastgelegenbomen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen,te duchten was;
5.
hij op
of omstreeks14 mei 2020 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,opzettelijk en wederrechtelijk een mobiel toilet en
/ofeen aggregaat,
in elk geval enig goed,die
geheel of ten deleaan een ander toebehoorden, te weten aan [bedrijf] , heeft vernield
, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
7.
hij op
of omstreeks19 mei 2020 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,een fiets van het merk Cube,
in elk geval enig goed,die
geheel of ten deleaan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
8.
hij op
of omstreeks23 oktober 2019 te Borne, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, of meerwapen
svan categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Enfield, model No 2. Mark J* Double Action, kaliber .38 Webley
,en
/ofeen alarmpistool, van het merk Röhm, model RG 300, kaliber 6mm Flobert Knal, (telkens) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
9.
hij op
of omstreeks23 oktober 2019 te Borne, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 1 knalpatroon van het kaliber 9mm RB en
/of17
, althans een aantal,hagelpatronen van het kaliber 16 en
/of100
, althans een aantal,kogelpatronen van het kaliber .22 short, voorhanden heeft gehad;
10.
hij op
of omstreeks23 oktober 2019 te Borne, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer15 pillen,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende MDMA en
/ofongeveer 50 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en
/ofamfetamine,
(telkens
) eenmiddelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
11.
hij op
of omstreeks23 oktober 2019 te Borne, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, in
/uiteen woning gelegen aan de [adres 2] een televisie en
/ofeen computer en
/of een kluis (met daarineen geldbedrag van 530 euro
)en
/ofeen Xbox en
/ofeen scheerapparaat en
/ofeen paspoort en
/ofeen autosleutel en
/of een of meerflessen cola,
in elk geval enig goed,die
geheel of ten deleaan een ander toebehoorden, te weten aan
[aangever 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder de feiten 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10 en 11 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
In de zaak met parketnummer 08/056545-21
De rechtbank acht op grond van in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair.
hij op
of omstreeks29 april 2018 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,[aangever 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,door met een vuurwapen
een- of meermalente schieten op
en/of in de richting vande woning gelegen aan de [adres 3] , in welke woning op dat moment voornoemde [aangever 6] aanwezig was;
2 subsidiair.
hij in
of omstreeksde periode van 27 april 2018 tot en met 29 april 2018 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk een raam van de woning gelegen aan de [adres 4] ,
in elk geval enig goed,dat
geheel of ten deleaan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 5] , heeft vernield
, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3 subsidiair.
hij op
of omstreeks6 mei 2018 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,opzettelijk en wederrechtelijk de voorruit van een personenauto van het merk Seat type Ibiza en voorzien van het
kenteken [kenteken] ,
in elk geval enig goed,die
geheel of ten deleaan een ander
toebehoorde, te weten aan [aangever 7] , heeft vernield.
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder de feiten 1 primair, 2 subsidiair en 3 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 157, 285, 310, 311 en 350 Sr, in artikel 55 van de Wet Wapens en Munitie en in artikel 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
In de zaak met parketnummer 08/233986-20
Feit 1 en feit 3
telkens het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 2 en feit 4
telkens het misdrijf: medeplegen van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Feit 5
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
Feit 7:
het misdrijf: diefstal;
Feit 8:
het misdrijf: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Feit 9
het misdrijf: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III, meermalen gepleegd;
Feit 10
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 11
het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen.
In de zaak met parketnummer 08/056545-21
Feit 1 primair:
het misdrijf: medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 2 subsidiair:
Het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
Feit 3 subsidiair:
Het misdrijf: medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met daaraan gekoppeld de voorwaarden zoals door de reclassering in haar rapport van 11 maart 2021 geadviseerd en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de persoon van verdachte en het feit dat de bewezenverklaarde feiten hem verminderd kunnen worden toegerekend, het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van maximaal twee jaar waarvan een jaar voorwaardelijk met daaraan gekoppeld de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd recht doet aan de feiten. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om, teneinde recht te doen aan de ernst van de feiten, een taakstraf op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Feiten
Verdachte heeft zich over een periode van circa drie jaar schuldig gemaakt aan vele ernstige strafbare feiten. Verdachte heeft samen met zijn mededader inbraken en brandstichtingen gepleegd. Zo heeft hij met zijn mededader ingebroken in een schuur en in een blokhut, waarna zij deze in beide gevallen in brand hebben gestoken. Verdachte heeft zich hierbij niet alleen geen enkele rekenschap gegeven van de schade die door hun handelen aan de benadeelden werd toegebracht, maar ook niet van de gevaren die bij het stichten van de branden ontstonden, bijvoorbeeld voor de in de nabijheid gelegen bebossing, nu hij na het plegen van de inbraken en de brandstichtingen telkens gewoon is vertrokken.
Met zijn mededader heeft verdachte ingebroken in een woning van een bekende van hem. Zij hebben niet alleen diverse goederen weggenomen; ook hebben zij, om de bewoner een loer te draaien, verboden wapens, munitie en de verdovende middelen MDMA en amfetamine in de woning gelegd, waarna verdachte de politie heeft gebeld en melding heeft gemaakt van strafbare feiten, met als doel dat de bewoner er voor zou opdraaien.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het stelen van een fiets en samen met zijn mededader aan vernieling van de voorruit van een auto, door vuurwerk op die voorruit te bevestigen.
Opnieuw met zijn mededader heeft verdachte met een vuurwapen gericht geschoten op een woning in een appartementencomplex, waarbij door twee ramen is geschoten. Daarnaast heeft hij door het raam van een bovengelegen woning geschoten. Dit alles in een poging om de bewoner van een van deze woningen, met wie de mededader in onmin leefde, zogezegd af te schrikken. Verdachte heeft er daarbij niet over nagedacht dat hij de levens van de bewoners van verschillende woningen ernstig in gevaar heeft gebracht..
Verdachte heeft door het plegen van deze strafbare feiten een spoor van ellende achter zich gelaten. Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten onder invloed van verdovende middelen en had slechts oog voor zijn eigen behoeften en gewin. Een groot gedeelte van de feiten, met name de inbraken en de brandstichtingen, zijn enkel uit verveling gepleegd, zo heeft verdachte ter zitting verklaard. Bovendien is een aantal van de feiten gepleegd met geen enkele andere reden dan om een ander een hak te zetten. Verdachte is daarbij volledig voorbij gegaan aan zowel het leed en de schade die hij met zijn handelen aan de slachtoffers heeft toegebracht als aan de onrust en de gevoelens van onveiligheid die hierdoor in de directe omgeving van de gepleegde feiten zijn ontstaan. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Voor een groot deel van de feiten heeft verdachte zowel bij de politie als ter zitting een bekennende verklaring afgelegd en heeft hij blijk van inzicht gegeven in de strafbaarheid van zijn handelen. Alhoewel verdachte niet in alle gevallen de ernst van zijn handelen lijkt in te zien, heeft hij wel berouw getoond. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij behandeling wil voor de bij hem gediagnosticeerde problematiek en dat hij daarvoor gemotiveerd is.
Documentatie
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 6 maart 2021 blijkt dat verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest. Gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr houdt de rechtbank bij het opleggen van de hierna te melden straf rekening met de straffen die verdachte bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Overijssel op 1 maart 2019 en 29 januari 2020 zijn opgelegd.
Rapportages
N. Märker, GZ-psycholoog, heeft op 19 februari 2021 en C.A.J. Veldman, psychiater, heeft op 10 februari 2021 over verdachte gerapporteerd. Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, verslavingsproblematiek en een stoornis in de impulsbeheersing, inhoudende dat hij zich zonder goed na te denken in situaties stort. Daarnaast is sprake van hechtingsproblematiek en psychotraumata.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat deze problematiek ook ten tijde van het plegen van de feiten aanwezig was en beiden hebben geadviseerd om de bewezenverklaarde feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen.
De kans op herhaling wordt, zonder een passende behandeling voor verdachte, door de deskundigen als verhoogd ingeschat. Vanwege het gebrek aan structuur en dagbesteding, vanwege zijn traumatische ervaringen, zijn neiging speed excessief te gebruiken tegen onverdraaglijke gedachten, zijn onvermogen vanwege de verstandelijke beperking zijn leven en zijn problematiek goed te overzien en zijn neiging zich te onttrekken aan wat vrijblijvender hulp, is het volgens de psychiater de verwachting dat verdachte zonder hulp op de middellange en lange termijn zal terugvallen in recidive.
Ter beperking van het recidiverisico hebben de deskundigen geadviseerd om verdachte een klinisch behandeltraject op te leggen, waarbij hij kan leren omgaan met de stoornissen waaraan hij lijdt. Verdachte moet onder meer leren omgaan met zijn verstandelijke beperking, moet leren abstinent te blijven van speed en eventuele andere drugs en leren onlustgevoelens te verdragen. De deskundigen achten het daarbij van belang dat in de behandeling rekening gehouden wordt met de cognitieve beperkingen van verdachte zodat hij niet overvraagd en overschat wordt. Een behandelsetting gespecialiseerd in de zorg voor personen met een cognitieve beperking is dan ook het meest passend.
Klinische opname voor de duur van tenminste een jaar is geïndiceerd en naderhand kan dan worden beoordeeld welke hulp en ondersteuning verder nodig blijft. Een behandeling kan het beste plaats vinden in een forensisch psychiatrische afdeling (FPA) die voldoende is afgestemd op zowel de verstandelijke beperking van verdachte als zijn andere stoornissen.
De reclassering heeft in haar advies van 11 maart 2021 geschreven dat zij, gelijk de deskundigen van het NIFP stellen, het wenselijk en passend acht dat verdachte vanuit detentie wordt opgenomen in een klinische setting om aan zijn problematiek te kunnen werken. Voor de periode nadien heeft de reclassering geadviseerd om tevens als bijzondere voorwaarde op te leggen dat een meldplicht met de reclassering geldt, ambulante behandeling plaatsvindt en verdachte meewerkt aan zinvolle dagbesteding, schuldhulpverlening en middelencontrole.
Conclusie
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen met betrekking tot het in verminderde mate toerekenen van de feiten aan verdachte over en maakt deze conclusie tot de hare.
De rechtbank ziet en onderschrijft de noodzaak van (klinische) behandeling en begeleiding zoals hiervoor is uiteengezet, maar is daarnaast van oordeel dat, met name gezien de ernst en de hoeveelheid van de gepleegde feiten, vanuit het oogpunt van vergelding hierop in ieder geval moet worden gereageerd met het opleggen van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het vorenstaande in aanmerking nemend acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren waarvan twee jaren voorwaardelijk passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank de voorwaarden verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Verdachte heeft zich ter zitting bereid verklaard zich aan deze voorwaarden te houden.
De reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd zal op de gevangenisstraf in mindering worden gebracht.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partijen
De vier hierna te noemen personen hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces.
In de zaak met parketnummer 08/233986-20
[aangever 2] vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 7.180,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de posten:
Gereedschap en landbouw materiaal € 5.355,--;
Paardentrailer € 1.500,--;
Overige goederen € 100,--;
De gevorderde immateriële schade bedraagt € 255,--.
[aangever 1] vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.435,09, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de posten:
Televisie € 278,95;
Computer Medion € 70,--;
Kluis Dura € 34,95;
Geldbedrag € 530,--;
Xbox € 90,-;
Scheerapparaat € 37,99:
Paspoort € 73,20;
Sloten € 20,--.
De gevorderde immateriële schade bedraagt € 300,--.
In de zaak met parketnummer 08/056545-21
[aangever 6] vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 9.100,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de posten:
Kapotte gordijnen € 100,--;
Dagen thuis i.v.m. vervangen ruiten € 1.000,--;
De gevorderde immateriële schade bedraagt € 8.000,--.
Daarnaast is aan proceskosten een bedrag van € 300,-- gevorderd.
[aangever 7] vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 28.206,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de posten:
Beveiligingscamera € 106,95;
Seat Ibiza € 500,--;
Eén dag verlof € 100,--.
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de posten:
Affectieschade € 17.000,--;
Smartengeld € 10.000,--.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [aangever 2] en [aangever 1] integraal kunnen worden toegewezen. De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de vordering van [aangever 7] tot een bedrag van € 500,-- (schade aan de auto) en de vordering van [aangever 6] tot een bedrag van € 100,-- (kapotte gordijnen) kunnen worden toegewezen, met afwijzing dan wel niet-ontvankelijkverklaring van de overige delen van deze vorderingen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [aangever 2] tot vergoeding van materiële schade kan worden toegewezen. In de vordering tot vergoeding van immateriële schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze vordering niet is onderbouwd.
De vordering van [aangever 1] kan voor zover deze ziet op vergoeding van materiële schade, behoudens de kosten van de kluis, worden toegewezen. In de gevorderde immateriële schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
[aangever 6] dient in de gehele vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat de gevorderde schade niet is onderbouwd.
[aangever 7] dient primair niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat de verdediging het standpunt heeft ingenomen dat verdachte moet worden vrijgesproken van het feit waar de vordering betrekking op heeft. Subsidiair dient afwijzing dan wel niet-ontvankelijkheidverklaring te volgen, omdat de gevorderde schade causaal verband mist met het feit, schade niet is onderbouwd en voor het onderliggende feit geen affectieschade kan worden toegewezen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1
De vordering van [aangever 2]
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 6.955,--.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de vordering blijkt dat de bewezenverklaarde diefstal grote impact heeft gehad op het welbevinden en de gemoedsrust van de benadeelde partij. De rechtbank heeft er begrip voor dat de benadeelde partij de immateriële schade die hij hierdoor lijdt, op de daders wil verhalen. Echter: als geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegewezen indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Daarvan is bij diefstal als zodanig geen sprake. Gezien deze beperking laat de wet geen mogelijkheid de immateriële schade van de benadeelde partij toe te wijzen.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade dan ook afwijzen.
8.4.2
De vordering van [aangever 1]
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De rechtbank zal, behoudens de gevorderde vergoeding voor een kluis Dura nu verdachte van de diefstal van dit goed wordt vrijgesproken, het gevorderde toewijzen tot een bedrag van € 1.100,14 te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor een bedrag van € 34,95 niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank gelijk aan hetgeen onder 8.4.1 is overwogen. Ook hier is immers sprake van gevorderde immateriële schade waarvoor geen grondslag in de wet aanwezig is.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade dan ook afwijzen.
8.4.3
De vordering van J. [aangever 6]
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade onvoldoende is komen vast te staan, omdat de gestelde schade niet is onderbouwd, terwijl door de verdediging de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De benadeelde partij zal om die reden voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is dat de benadeelde partij zich bedreigd en angstig heeft gevoeld. Dit brengt echter niet zonder meer met zich mee dat sprake is van aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. Daarvoor is immers nodig dat sprake is van geestelijk letsel, dan wel van een zeer ernstige inbreuk op de integriteit van zijn persoon. De rechtbank stelt vast dat de gestelde immateriële schade
– behoudens een algemene weergave van de gevolgen – niet is onderbouwd. Evenmin is gesteld of anderszins gebleken dat sprake is geweest van dergelijk letsel of een dusdanige inbreuk op de integriteit van de persoon van de benadeelde, dat de vordering tot vergoeding wegens immateriële schade zonder meer toewijsbaar is. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De benadeelde partij zal om die reden voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Proceskosten
Kosten die in het kader van onderhavige voegingsprocedure zijn gemaakt, zoals kosten van rechtsbijstand en reis- en parkeerkosten onder meer vanwege het bijwonen van de terechtzitting, kunnen op grond van artikel 532 Sv worden aangemerkt als proceskosten.
De rechtbank stelt evenwel vast dat de gevorderde kosten, buiten de stelling dat benadeelde een dag vrij heeft moeten nemen, niet zijn onderbouwd. De benadeelde was niet ter terechtzitting aanwezig en niet is gebleken van juridische bijstand. De gevorderde kosten kunnen dan ook niet hierop zien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat enige grondslag voor toekenning van de gestelde schade ontbreekt en wijst het gevorderde af.
8.4.4
De vordering van [aangever 7]
Materiële schade en smartengeld
De rechtbank is van oordeel dat zowel de gevorderde materiële schade als de gevorderde immateriële schade (smartengeld) onvoldoende is komen vast te staan, omdat de (hoogte van de) gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door de verdediging de omvang van de aan schade en het bestaan van de immateriële schade gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de schadeposten alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De benadeelde partij zal om die reden voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard en kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke raanchter.
Affectieschade
Artikel 6:108 BW regelt de aanspraken tot schadevergoeding als
gevolg van een overlijden, waaronder ook aanspraken op grond van affectieschade worden
geschaard. De rechtbank is van oordeel, dat nu in de onderhavige zaak geen sprake is van schade als gevolg van een overlijden, het stelsel van de wet aan toekenning van de gevorderde schade in de weg staat. De rechtbank wijst de gevorderde schade dan ook af.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [aangever 2] en [aangever 1] hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen [aangever 2] en [aangever 1] naar burgerlijk recht mede aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

9.De vorderingen tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijk opgelegde straffen in de zaken met parketnummers 08/175035-18 en 08/183751-19.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld, dat hoewel de vordering toewijsbaar zijn, de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen niet opportuun is.
De rechtbank wijst beide vorderingen van de officier van justitie toe, nu is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van nieuwe strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47, 57 en 63 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
ontvankelijkheid
- verklaart de officier van justitie in de zaak met parketnummer 08/233986-20 niet-ontvankelijk in de vervolging voor feit 6;
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 08/056545-21 onder 2 primair en onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 08/233986-20 onder 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10 en 11 en het in de zaak met parketnummer 08/056545-21 onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte in de zaak met parketnummer 08/233986-20 onder 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10 en 11 en in de zaak met parketnummer 08/056545-21 onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
in de zaak met parketnummer 08/233986-20
feit 1 en feit 3
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 2 en feit 4
medeplegen van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 5
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 7:
diefstal;
feit 8:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 9
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III, meermalen gepleegd;
feit 10
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 11
diefstal door twee of meer verenigde personen;
in de zaak met parketnummer 08/056545-21
feit 1 primair:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2 subsidiair:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 3 subsidiair:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het in de zaak met parketnummer 08/233986-20 onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 en het in de zaak met parketnummer 08/056545-21 onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
2 (twee) jaren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Molenstraat 50 in Enschede op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich laat opnemen in een zorginstelling, nader te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich na afloop van de opname in een zorginstelling laat behandelen door een nader te bepalen instelling of behandelaar, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- zal meewerken aan het krijgen van een zinvolle dagbesteding in de vorm van opleiding, vrijwilligerswerk en/of betaalde arbeid;
- zal meewerken aan het treffen van regelingen rondom zijn schulden. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- zal meewerken aan controle van het middelengebruik. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 2] van een bedrag van
€ 6.955,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 6.955,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 69 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst af de vordering voor zover betrekking hebbende op de immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van een bedrag van € 1.100,14, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.100,14,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 21 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 34,95 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • wijst af de vordering voor zover betrekking hebbende op de immateriële schade;
- wijst af de vordering van de benadeelde partij [aangever 6] voor zover betrekking hebbende op de proceskosten;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- wijst af de vordering van de benadeelde partij [aangever 7] voor zover betrekking hebbende op de affectieschade;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter te Almelo van 1 maart 2019 met parketnummer 08/175035-18 voorwaardelijk opgelegde
taakstrafvoor de duur van
100 uren;
- gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter te Almelo van
29 januari 2020 met parketnummer 08/183751-19 voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
twee weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. H. Stam en mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2021.
Mr. Venekatte is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
In de zaak met parketnummer 08/233986-20
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, met nummer PL0600-2020289225. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 maart 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
met betrekking tot feit 4
Op 14 mei 2020 heb ik in Rijssen aan de [adres 1] samen met [medeverdachte] ingebroken in blokhutten. Wij hebben daar de goederen weggenomen zoals die in de tenlastelegging staan. We zouden de goederen meenemen naar [medeverdachte] huis.
Ik was bezig met mijn fiets en wilde daar de goederen op zetten. [medeverdachte] stond achter mij. Hij zei “ik steek het in de brand”. Ik zei toen “dat moet jij weten”.
Het is juist dat ik hem heb geholpen met het vernielen van het aggregaat. We hebben slangen doorgesneden om te kijken of er een brandbare vloeistof in zat.
met betrekking tot feit 7
Op 19 mei 2020 heb ik in Rijssen een fiets weggenomen.
met betrekking tot feit 11
Op 23 oktober 2019 heb ik in Borne samen met [medeverdachte] goederen uit de woning van
[aangever 1] weggenomen. Ik heb geld uit de kluis weggenomen, omdat ik de code van de kluis had.
feit 4
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] van 15 mei 2020 (pag. 199), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik wil aangifte doen van brandstichting aan de [adres 1] in Rijssen, plaatsgevonden tussen 10 mei 2020 en 14 mei 2020. Daar bevonden zich twee blokhutten van ons. Deze twee blokhutten waren geschakeld en verbonden middels een deur; het was een huisje geworden.
Deze blokhutten zijn in brand gestoken. Deze zijn opzettelijk in brand gestoken.
3.
Het proces-verbaal van [verbalisant 1] van 23 juni 2020 (pag. 202) onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 mei 2020 kreeg ik, als opgeleid brandonderzoeker, het verzoek om een forensisch onderzoek in te stellen in en rond een vrijstaande schuur op het perceel [adres 1] te Rijssen dat in de nacht van 13 mei op 14 mei 2020 tot aan de grond was afgebrand.
Ik sprak met collega's van de uniformdienst die vertelden mij dat op 14 mei 2020 een melding was binnengekomen dat ergens in het bos een brand was. Na enig zoeken werd een brandende schuur aangetroffen op het perceel [adres 1] , en dat deze schuur bij aantreffen al vrijwel volledig was verbrand, waarop de brandweer de smeulende resten heeft geblust.
Uit de ter plaatse vastgestelde onderzoeksbevindingen dat op dit perceel [adres 1] te Rijssen diverse braaksporen en sporen van vernieling werden aangetroffen bij het genoemde aggregaat, het toilethuisje, de kleine houten schuur en de aanhanger, blijkt dat daar één of meerdere dader(s) op dit perceel zijn geweest om aldaar strafbare feiten te plegen. Wanneer dit gegeven van aanwezige dader(s) die aldaar hebben ingebroken en vernielingen hebben gepleegd gecombineerd wordt met de onderzoeksbevindingen van de brand, waaruit blijkt dat er vrijwel geen sprake kan zijn van een technische oorzaak of een anderszins legale brandoorzaak, dan is brandstichting van deze schuur de meest reële oorzaak voor het ontstaan van deze brand, en is ter plaatse vermoedelijk opzettelijk vuur ingebracht om deze brand te ontsteken.
Uit het gegeven dat deze schuur daar in het bos tussen de bomen stond, en dat de direct omliggende bomen ook door de brand zijn aangetast, kan blijken dat er bij deze brand gemeen gevaar voor goederen te duchten was als bedoeld in artikel 157 onder het wetboek van strafrecht.
feit 7
4.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 4] van 19 mei 2020 (pag. 620), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 19 mei 2020 stalde ik mijn fiets aan de [adres 6] te Rijssen.
Toen ik naar buiten kwam bij het Medisch Centrum zag ik dat de fiets weg was.
feit 8
5.
Het proces-verbaal van binnentreden in woning van 24 oktober 2019 (pag. 651), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 23 oktober 2019 trad ik, verbalisant [verbalisant 2] , met collega's, krachtens een machtiging van de hulpofficier van justitie, ter in beslagneming en doorzoeking ter inbeslagneming binnen in de woning [adres 2] , bewoond door [aangever 1] .
In de woning werd inbeslaggenomen: vuurwapens.
6.
Het proces-verbaal van onderzoek wapen van 15 november 2019 (pag. 662 en 663), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 23 oktober 2019 zijn goederen inbeslaggenomen.
Na onderzoek van deze goederen is het volgende naar voren gekomen:
Het voorwerp dat op 23 oktober 2019 werd inbeslaggenomen is een revolver van het merk Enfield, model No.2 Mark I* Double Action, kaliber .38 Webley (.38 S&W) en voorzien van serienummer W6883.
De inbeslaggenomen revolver was geschikt om projectielen af te schieten door een loop en waarbij de werking beruste op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing.
Derhalve is de inbeslaggenomen Enfield revolver, een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III, sub 1 van de Wet Wapens en Munitie.
7.
Het proces-verbaal van onderzoek wapen van 15 november 2019 (pagina 670), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 23 oktober 2019 zijn goederen inbeslaggenomen. Na onderzoek van deze goederen is het volgende naar voren gekomen.
Het voorwerp dat op 23 oktober 2019 werd inbeslaggenomen is een gaspistool van het merk ROHM. model RG 300. kaliber 6 mm Flobert Knal en voorzien van het serienummer 031827.
Derhalve is dit inbeslaggenomen gaspistool, een vuurwapen in de zin van artikel 1. onder 3e. gelet op artikel 2, lid 1, categorie III
.sub 1 van de WWM.
8.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 november 2020, aanvullend relaas met nummer PL0600-2020214829-50 (pag. 7), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(De rechtbank begrijpt: V = vraag verbalisant, O = opmerking, A = antwoord verdachte)
V: Herken je deze? De ROHM RG 300.
O advocaat: andere foto’s worden ter verduidelijking getoond, bladzijde 674 uit het dossier.
A: Deze is van [aangever 1] , die heb ik uit het kastje gehaald en op het aanrecht gelegd.
feit 11
9.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] van 6 november 2019 (pag. 689) onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 21 oktober 2019 heb ik mijn woning aan de [adres 2] in Borne verlaten.
Op 25 oktober 2019 kwam ik weer thuis. Ik zag dat ik een aantal goederen kwijt was.
Dit waren de volgende goederen: een televisie, een computer, een X-box, een scheerapparaat, een paspoort, een geldbedrag van 530,- euro, een reservesleutel en vier flessen cola.
Ik had mijn woning slotvast afgesloten.
In de zaak met parketnummer 08/056545-21
feiten 1 en 2
10.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 6] van 2 mei 2018 (pag. 359) onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik woon aan de [adres 3] in Rijssen. Dit betreft een flatwoning op de eerste etage. Links naast de voordeur is mijn slaapkamer gelegen. Rechts naast de voordeur is de keuken gelegen.
Op 29 april 2018 was ik thuis. Ik bevond mij in de woonkamer. Ik hoorde opeens een scherp geluid. Het klonk alsof er glas brak. Het geluid kwam vanaf de voorzijde/galerijzijde van de woning. Een aantal minuten later hoorde ik hetzelfde geluid weer. Enkele minuten later hoorde ik wederom hetzelfde geluid.
Toen ik op 30 april 2018 mijn woning verliet zag ik dat er kogelgaten in mijn ruiten zaten. Ik zag meteen dat het kogelgaten waren. Ik zag dat ze precies rond waren en een diameter hadden van ongeveer een centimeter. Ik zag dat er drie gaten in mijn slaapkamerraam zaten en een in mijn keukenraam. Ik zag dat een van de inslagen in mijn slaapkamerraam maar een ruit van de dubbele beglazing had doorboord. Ik zag dat er op de vensterbank van het keukenraam een loodpropje lag.
11.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 6] van 2 mei 2018 (pag. 359) onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik woon aan de [adres 3] in Rijssen. Dit betreft een flatwoning op de eerste etage. Links naast de voordeur is mijn slaapkamer gelegen. Rechts naast de voordeur is de keuken gelegen.
Op 29 april 2018 was ik thuis. Ik bevond mij in de woonkamer.
Ik hoorde opeens een scherp geluid. Het klonk alsof er glas brak. Het geluid kwam vanaf de voorzijde/galerijzijde van de woning. Een aantal minuten later hoorde ik hetzelfde geluid weer.
Enkele minuten later hoorde ik wederom hetzelfde geluid.
Toen ik op 30 april 2018 mijn woning verliet zag ik dat er kogelgaten in mijn ruiten zaten. Ik zag meteen dat het kogelgaten waren. Ik zag dat ze precies rond waren en een diameter hadden van ongeveer een centimeter. Ik zag dat er drie gaten in mijn slaapkamerraam zaten en één in mijn keukenraam. Ik zag dat één van de inslagen in mijn slaapkamerraam maar één ruit van de dubbele beglazing had doorboord. Ik zag dat er op de vensterbank van het keukenraam een loodpropje lag.
12.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 5] van 1 mei 2018 (pag. 374) onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 27 april 2018 verliet ik mijn woning aan de [adres 4] te Rijssen. Ik zag dat de ruit links naast mijn voordeur in goede staat verkeerde. De situatie is bekeken vanaf de galerij.
Op 29 april 2018 kwam ik thuis. Ik zag dat er een gat zat in de ruit van het raam links naast de voordeur.
13.
Het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] van 16 juli 2018 (pag. 391, 392, 393), onder meer inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 30 april 2018 heb ik onderzoek gedaan bij de flatwoning perceel [adres 3] te Rijssen. Bij mijn onderzoek trof ik in totaal 4 perforaties aan in het slaapkamerraam en keukenraam aan de voorzijde van deze woning. In de slaapkamer en in de keuken trof ik metaalresten aan van vermoedelijk 3 projectielen. Vervolgens heb ik op maandag 30 april 2018 onderzoek gedaan bij de flatwoning perceel [adres 4] Rijssen in verband met het feit dat deze woning vermoedelijk ook was beschoten. De woning perceel [huisnummer 2] bevond zich 2 etages hoger recht boven perceel [huisnummer 1] . Bij mijn onderzoek trof ik 1 perforatie aan in het slaapkamerraam.
Uitslag NFI onderzoek metaalresten:
Door een onderzoeker van het NFI is gerapporteerd dat de metaalresten het best passen
bij drie kogels van het kaliber .22 Long Rifle.
Uitslag NFI vergelijkend munitie onderzoek:
Kort en zakelijk weergegeven is op 25 juni 2018 door een onderzoeker van het NFI gerapporteerd dat er aanwijzingen zijn gevonden dat de metaaldeeltjes AAKQ1240NL en
AAKQ1241NL (aangetroffen bij [adres 3] ) zijn verschoten met hetzelfde
vuurwapen als het metaaldeeltje AAKP9803NL (aangetroffen [adres 7] ). Door de onderzoeker wordt gesteld dat het waarschijnlijker is dat de kogels zijn afgevuurd uit één en dezelfde loop (hypothese 1), dan wanneer de kogels zijn afgevuurd uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken (hypothese 2).
Naar aanleiding van verkregen informatie werd op 16 mei 2018 op grond van de wet
wapens en munitie een doorzoeking gedaan in de woning aan de [adres 8] in Rijssen. Bij deze doorzoeking werd een doosje met patronen en 2 verschoten hulzen aangetroffen en in beslaggenomen.
Ik zag dat het doosje onder andere was voorzien van het opschrift "WINCHESTER",
"SUBSONIC" en "22 Long Rifle". Ik zag in het doosje 30 soortgelijke .22 patronen. Deze patronen waren op de hulsbodem voorzien van het opschrift "SUPER X".
Overeenkomst munitie:
Uit het eerder vermelde NFI onderzoek aan de metaaldelen welke waren aangetroffen bij
de schietincidenten aan de [adres 3] en de [adres 7] te Rijssen
is gebleken dat deze metaaldelen het best passen bij kogels van het kaliber .22 Long
Rifle.
14.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 december 2020, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte] :
In de periode van 27 april 2018 tot en met 29 april 2018 was ik op enig moment met [verdachte]
aan de [straat] in Rijssen. Het was in de avond en het was donker. Ik weet dat [aangever 6] woont in de flat die in de [straat] staat tegenover de flat van [verdachte] . [verdachte] was al bezig met schieten en ik kwam er bij. [verdachte] heeft drie of vier keer geschoten. Ik zei tegen [verdachte] dat hij mij ook een keer moest laten schieten. Ik heb één keer geschoten. Ik schoot met een wapen, het was een oud jachtgeweer. Het was uit woede. Ik heb geschoten door een ruit. Ik zag een gaatje in de ruit waar ik had geschoten. Ik weet niet of er iemand thuis was. De gordijnen waren gesloten. Het doel van het schieten was om [aangever 6] af te schrikken. Ik heb gezien dat [verdachte] drie of vier keer heeft geschoten op die flat. Ik heb één keer geschoten. Er is niet vaker geschoten die nacht. Ik heb de ruit van de woning erboven niet geraakt. Ik zag waar ik had geschoten want dat was
meteen zichtbaar. Ik zag een gaatje in de ruit door de weerspiegeling van de ruit.
feit 3
15.
Het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] van 16 juli 2018 (pag. 393), onder meer inhoudende zakelijk weergegeven:
Bij de doorzoeking in perceel [adres 8] werd verder een rol grijze ducttape en 6 stuks vuurwerk met het opschrift "Danger" aangetroffen en in beslaggenomen.
Ik zag dat dit vuurwerk was voorzien van een gele bedrukking op een zwarte achtergrond. Ik zag dat deze bedrukking bestond uit twee doodskoppen en het woord "DANGER". Ik zag verder dat dit vuurwerk rond de lont was voorzien van een dun paarskleurig stukje papier.
Ik zag dat de kleur en het lettertype van de bedrukking op dit vuurwerk overeenkwam met de kleur en het lettertype van de fragmentjes bedrukking op de stukjes vuurwerkresten welke ik had aangetroffen en veiliggesteld bij de, met vuurwerk vernielde, auto. Ik zag dat twee stukjes vuurwerkresten met een duidelijke bedrukking precies overeenkwamen met de bedrukking op het vuurwerk.
16.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 december 2020, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte] :
Ik was op 6 mei 2018 samen met [verdachte] in Rijssen. [verdachte] en ik hebben vooraf afgesproken dat wij vuurwerk op de voorruit van de auto van [aangever 7] zouden plakken en tot ontploffing zouden brengen. Wij wilden [aangever 7] afschrikken. Wij hebben daartoe ducttape en een stuk vuurwerk meegenomen. Wij hadden afgesproken dat ik op afstand zou staan en dat [verdachte] het vuurwerk met duet-tape op de ruit van de auto zou plakken en het vuurwerk zou aansteken. [verdachte] plakte het vuurwerk op de voorruit van de auto en stak het vuurwerk aan. Het vuurwerk is ontploft.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2020289225 van 4 augustus 2020. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905
3.Vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474