4.2De rechtbank is van oordeel dat verweerder inderdaad de hoorplicht heeft geschonden.
Omdat eiser zijn bezwaren alsnog in de beroepsprocedure naar voren heeft kunnen brengen, is hij naar het oordeel van de rechtbank thans niet meer in zijn belangen geschaad. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voorbijgaan aan de schending van de hoorplicht.
De rechtbank ziet hierin echter wel aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten en tot vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
5. De rechtbank overweegt met betrekking tot het voorliggende geschil als volgt.
6. De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) gaat bij de berekening van de hoogte van de toeslagen uit van het jaarinkomen, niet van een maandinkomen of een kwartaalinkomen. De gedachte hierachter is dat toeslagontvangers het hele jaar over een zelfde inkomen beschikken. Dit principe pakt nadelig uit als twee mensen in de loop van het jaar uit elkaar gaan en het inkomen van de vertrokken partner na diens vertrek aanzienlijk toeneemt. Bij de belanghebbende zou de draagkracht in de partnerperiode dan worden beïnvloed door een inkomensstijging de pas daarna is opgetreden en waarvan de belanghebbende niet heeft kunnen profiteren.
7. Artikel 8, derde lid, van de (Awir) bepaalt – kortgezegd – dat bij de berekening van de toeslag geen rekening wordt gehouden met de inkomensstijging van de vertrokken toeslagpartner, indien het herleide inkomen minimaal 10% lager is dan het werkelijke toetsingsinkomen.
Het herleide inkomen is het inkomen dat de toeslagpartner zou hebben behaald indien deze hetzelfde inkomen per maand zou hebben behouden als ten tijde van het partnerschap.
8. Voor toepassing van de 10%-regeling dient te worden aangetoond dat:
- de vertrokken toeslagpartner belastbaar loon, winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden heeft genoten na de beëindiging van het partnerschap;
- het daadwerkelijk behaalde inkomen van de vertrokken toeslagpartner ten minste 10% hoger is dan het herleide inkomen.
9. Niet in geschil is dat eiser en zijn ex-partner in het kalenderjaar 2017 een bijstandsuitkering van de gemeente Zwolle ontvingen. Tot 14 november 2017 ontvingen beiden een uitkering naar de gehuwdennorm, na deze datum ontvingen beiden een uitkering naar de alleenstaandennorm.
10. Uit de door verweerder bij het verweerschrift gevoegde stukken blijkt dat als eiser en zijn ex-partner niet zouden zijn gescheiden het jaarinkomen van de ex-partner € 10.501,- zou hebben bedragen. Over het jaar 2017 heeft zij echter een inkomen van € 10.696,- genoten. Het inkomen van de ex-partner is daarmee niet met ten minste 10% hoger dan het herleide inkomen.
11. Het door eiser gedane beroep op de 10%-regeling kan dan ook niet slagen.
12. Met betrekking tot de stelling van eiser dat het voor hem niet mogelijk is om bruto maandspecificaties of een jaaropgave te verstrekken om zijn verzoek om toepassing van de 10%-regeling te onderbouwen, stelt de rechtbank vast dat het ingevolge vaste jurisprudentie, zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2019:538), aan degene die een verzoek doet om toepassing van de 10%-regeling is om gegevens over te leggen waaruit blijkt dat het inkomen van de ex-partner na de beëindiging van het partnerschap meer dan 10% is gestegen. Dat verweerder mogelijk toegang heeft tot deze gegevens betekent niet dat die bewijslast wordt omgedraaid. 13. Verweerder heeft echter in het kader van de behandeling van deze beroepszaak toch de gegevens opgevraagd bij de gemeente Zwolle. Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder voor de beoordeling van het door eiser gedane verzoek uitgaan van deze opgevraagde gegevens.