ECLI:NL:RBOVE:2021:1408

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
C/259907/JE RK 20-2419 en C/08/260843 / JE 21-139
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek tegen kinderrechter mr. H.T. Pos in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel op 16 maart 2021 het verzoek tot wraking van kinderrechter mr. H.T. Pos afgewezen. Het verzoek tot wraking werd ingediend door de verzoeker, die betrokken was bij een jeugdzorgzaak betreffende zijn dochter. De verzoeker stelde dat mr. Pos partijdig was en niet objectief de feiten had beoordeeld tijdens de zitting op 15 februari 2021, waar de verzoeken tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van zijn dochter werden behandeld. De verzoeker voerde aan dat de kinderrechter onvoldoende kennis had genomen van de stukken en dat hij zich zelfingenomen opstelde. Tijdens de zitting was de verzoeker aanwezig met zijn vader, terwijl mr. Pos niet aanwezig was. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor wraking niet objectief gerechtvaardigd waren en dat er geen concrete feiten waren die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing van de wrakingskamer was dat het verzoek tot wraking werd afgewezen, en dat er geen rechtsmiddel openstond tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : C/259907/JE RK 20-2419 en C/08/260843 / JE 21-139
Beslissing van 16 maart 2021
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te Zwolle
verzoeker tot wraking
gemachtigde: [vader] , vader van verzoeker,

1.De procedure

1.1.
Op 15 februari 2021 heeft verzoeker het verzoek tot wraking gedaan van
mr. H.T. Pos, rechter in deze rechtbank en in zijn hoedanigheid van kinderrechter belast met de behandeling van de zaken die zijn geregistreerd onder nummer C/259907/JE RK 20-2419 en C/08/260843 / JE 21-139.
1.2.
Mr. Pos heeft niet berust in de wraking. Hij heeft zijn standpunt toegelicht in een notitie die de wrakingskamer op 5 maart 2021 heeft ontvangen.
1.3
Op 10 maart 2021 heeft de wrakingskamer een memo ontvangen van verzoeker waarin hij de wrakingsgronden, zoals gegeven op 15 februari 2021, heeft toegelicht. Daarnaast bevat de memo een aantal nieuwe grieven van verzoeker over mr. Pos en over andere procedures die hebben gespeeld met betrekking tot de dochter van verzoeker, [dochter] .
1.4.
Het wrakingsverzoek is behandeld op 11 maart 2021.
De zitting heeft digitaal plaatsgevonden via Skype for business. Verzoeker is verschenen samen met zijn vader. Mr. Pos is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.
Verzoeker en zijn vader hebben het verzoek mondeling toegelicht.
1.5.
De beslissing is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1
Op 15 februari 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van zowel het verzoek tot vervallen verklaren, intrekking en/of beëindiging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing als het verzoek tot wijziging van de zorg- en contactregeling ten aanzien van [dochter] , de 13-jarige dochter van verzoeker.
2.2
Tijdens deze zitting op 15 februari 2021 waren aanwezig [verzoeker] en zijn gemachtigde (zijn vader). Via een skype-verbinding waren tevens aanwezig de
stiefvader van [dochter] , bijgestaan door zijn advocaat, [naam 1] namens Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering Zwolle en [naam 2] namens de Raad voor de kinderbescherming.
2.3
Het wrakingsverzoek is gedaan tijdens de mondelinge behandeling van de verzoeken. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

3.Het wrakingsverzoek

Verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek op 15 februari 2021 het volgende ten grondslag gelegd. Tijdens de zitting heeft verzoeker zijn verzoeken toegelicht. De beslissing om zijn dochter uit huis te plaatsen is op verkeerde gronden genomen en de betrokken instellingen doen onvoldoende om het contact tussen [verzoeker] en zijn dochter te herstellen.
Verzoeker heeft op 15 februari 2021 aangevoerd dat de kinderrechter nader onderzoek moet doen in deze zaak, omdat er veel onwaarheden zitten in de rapportages en verklaringen in het dossier. Verzoeker heeft de suggestie gedaan om bepaalde personen te horen, maar de kinderrechter heeft tijdens de zitting meteen duidelijk gemaakt dat hij zelf geen onderzoek gaat doen, maar zijn beslissing zal baseren op de stukken in het dossier.
Verzoeker stelt dat de kinderrechter er op de zitting geen blijk van geeft de stukken te hebben gelezen; hij heeft geen kennis van de stukken en stelt zich zelfingenomen op.
Ook heeft verzoeker bezwaar tegen het besluit van de rechter om stiefvader Wijman bij de zitting toe te laten als toehoorder.
Tijdens de zitting gaf de rechter er onmiddellijk blijk van dat het niet mogelijk was terug te komen op eerdere beschikkingen van de rechtbank Zwolle van 28 september 2020 en
30 september 2020 inzake de VOTS, de OTS en de UHP en machtiging reizen naar het buitenland en de in het verlengde daarvan genomen beschikkingen van 12 oktober 2020 en 27 oktober 2020 en 24 december 2020 ter uitvoering daarvan. De kinderrechter gaf aan dat hij die door zijn collega’s genomen beschikkingen niet kon herzien en dat daarvoor de mogelijkheid van hoger beroep bestaat..
Daartegen is geprotesteerd omdat in meerdere wetsartikelen nu juist wél blijkt van zogenaamde ‘kan’ bepalingen waardoor de rechter eerdere beschikkingen kan opheffen, geheel of gedeeltelijk vervallen kan verklaren, geheel of gedeeltelijk kan intrekken, de duur kan bekorten, zelf een (andere) regeling kan vaststellen, een vergelijk treffen voorafgaande aan een beschikking e.d.
Met name als blijkt van nieuwe feiten of nieuwe omstandigheden of als blijkt dat bij de
aanvankelijke beschikkingen is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens.
Verzoeker voelde zich tijdens de zitting niet serieus genomen omdat de kinderrechter hetgeen hij naar voren bracht nadrukkelijk
uw zienwijzeof
uw belevingswereldnoemde. Door de argumenten van verzoeker
complottheorieënte noemen maakte de rechter een karikatuur van verzoeker.
In de memo van 10 maart 2021 is aangevoerd dat bij een eerdere zitting op 12 oktober 2020 dezelfde kinderrechter Pos zich van meet af aan in de richting van de vader en diens advocaat laatdunkend uitliet en, toen de advocaat daar tegengas op gaf, opmerkte dat de advocaat hem natuurlijk gewoon kon wraken. Tegen die achtergrond meent de vader dat kinderrechter Pos zichzelf beter in de onderhavige procedures had kunnen verschonen en niet langer zou moeten optreden, omdat hij zichzelf in een cocon van vooringenomenheid had gehuld en dat nu op 15 februari 2020 weer liet blijken.
Naast het bovengenoemde heeft verzoeker in de memo van 10 maart 2021 klachten geuit over het verloop van eerdere procedures bij onder meer de rechtbank te Zwolle en Leeuwarden.

4.Het standpunt van mr. Pos

Mr. Pos heeft gereageerd op de gronden van de wraking zoals gedaan tijdens de zitting op
15 februari 2021 en vastgelegd in het proces verbaal. De verzoeken bevatten als onderbouwing tal van omstandigheden waarop in eerdere uitspraken van de rechtbank al is beslist. Bij het begin van de zitting heeft mr. Pos duidelijk gemaakt dat nu alleen nog aan de orde kunnen zijn hetgeen in het verzoekschrift staat, te weten (de bezwaren tegen) de huidige uitvoering van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. Desondanks heeft de gemachtigde van verzoeker nogmaals uitgebreid de voorgeschiedenis geschetst. Hoewel deze voorgeschiedenis bekend is heeft mr. Pos aan de gemachtigde ruim de gelegenheid gegeven om het woord hierover te voeren. Daarna heeft mr. Pos opgemerkt dat er een briefverslag van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering is verschenen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling, met de bedoeling om dat verslag met partijen te bespreken. Daarop heeft vader gesteld dat dat verslag alleen over liegen en bedriegen gaat en dat de kinderrechter geen onderzoek doet.
Vervolgens is mr. Pos door verzoeker gewraakt en heeft verzoeker samen met zijn gemachtigde de zaal verlaten. Aan de inhoudelijke behandeling van het briefverslag is men dus niet toegekomen. Mr. Pos herkent zich niet in de gronden voor wraking zoals opgenomen in het proces-verbaal van de zitting en berust daarom niet in de wraking.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat er sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien – geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak – de bij de partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
5.2.
In deze wrakingsprocedure moet de vraag worden beoordeeld of tijdens de behandeling op 15 februari 2021 door mr. Pos sprake is geweest van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid, danwel dat de bij de partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
Bij een wraking moeten de gronden direct naar voren worden gebracht. Latere uitbreiding van de gronden is niet mogelijk. In de memo van 10 maart 2021 zijn enerzijds de reeds gegeven gronden toegelicht en worden anderzijds nieuwe zaken aangevoerd. Hetgeen verzoeker in de memo aanvoert over het voortraject van deze zaak kan om die reden niet in de beoordeling worden meegenomen en zal dus buiten beschouwing worden gelaten.
Het feit dat verzoeker het niet eens is met de beslissing om stiefvader Wijman bij de zitting toe te laten betekent niet dat hij met succes de rechter kan wraken; dat de rechter het niet eens is met de bezwaren van verzoeker op dat punt betekent niet dat de rechter partijdig is dan wel daartoe de schijn heeft gewekt.
De omstandigheid dat mr. Pos tijdens de zitting te kennen heeft gegeven dat hij niet (opnieuw) zal beoordelen of er voldoende grondslag is voor de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing, maar dat hij in deze procedure alleen kan kijken naar de wijze waarop deze maatregelen op dit moment worden uitgevoerd, leidt evenmin tot de conclusie dat er sprake is van – de schijn van - partijdigheid. Mr. Pos heeft naar het oordeel van de wrakingskamer slechts uitgelegd wat hij op grond van het procesrecht wel en niet kan doen en waar zijn bevoegdheid ophoudt. Wanneer in een zaak meerdere procedures lopen is het juist van belang om per zitting duidelijk af te bakenen welke zaken aan de orde zijn.
Ten aanzien van de stelling van klager dat mr Pos wel mogelijkheden zou hebben om op eerder genomen beslissingen in te grijpen, overweegt de wrakingskamer dat daaromtrent aan de wrakingskamer geen oordeel toe komt. Dat oordeel is slechts voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Verzoeker heeft verder als wrakingsgrond aangevoerd dat mr. Pos de stukken niet had gelezen. Dit is door hem niet geconcretiseerd en onderbouwd. Gelet op de inhoudelijke bespreking zoals weergegeven in het proces-verbaal van 15 februari 2021 blijkt veeleer van het tegendeel. Ook anderszins is geen aanleiding om aan te nemen dat mr. Pos de stukken niet had gelezen. Derhalve kan deze grond evenmin leiden tot een geslaagde wraking.
Verzoeker heeft ook aangevoerd dat mr. Pos vooringenomen was en dat dit bleek door de wijze waarop hij reageerde op hetgeen verzoeker aanvoerde. Verzoeker benoemt in dat kader dat zijn argumenten zijn samengevat als
uw zienwijzeof
uw belevingswereld.
De wrakingskamer is van oordeel dat aan deze termen niet de betekenis kan worden gehecht die verzoeker daaraan geeft. Tijdens de zitting waren meerdere partijen aanwezig die ieder hun eigen visie op de zaak hebben. In dat kader is het niet ongebruikelijk dat de rechter geuite standpunten samenvat in termen als
uw zienswijze. Uit die woordkeuze blijkt dat dit het standpunt is van een van de partijen en niet van de rechter; dit is terminologie die dient om vooringenomenheid en de schijn daarvan te voorkomen. En geeft daarmee geen blijk van het tegendeel, zoals verzoeker stelt.
Dat mr. Pos verzoeker heeft beticht van complottheorieën is evenmin gebleken. Uit het proces-verbaal blijkt dat de kinderrechter heeft doorgevraagd op de argumenten van verzoeker of hij inderdaad het gevoel had dat er een complot tegen hem speelde, en heeft geprobeerd duidelijk te krijgen waarom verzoeker het gevoel had dat meerdere partijen tegen hem samenwerkten. Daarna heeft mr. Pos uitgelegd op welke wijze de beslissing tot VOTS tot stand is gekomen. Gelet op deze gang van zaken, en gezien de context, heeft mr. Pos hiermee evenmin de schijn van partijdigheid gewekt.
Dat vooringenomenheid van mr. Pos zou blijken uit het feit dat hij tekort is geschoten in het kritisch onderzoeken van aangeleverde stukken, is ook niet gebleken. De kinderrechter baseert zich voor zijn beslissingen op informatie van instanties die daarvoor zijn aangewezen en zijn toegerust als ook op hetgeen door belanghebbenden naar voren wordt gebracht. Of nader onderzoek vereist is, en zo ja welk, is een inhoudelijke beslissing aan de rechter ter beoordeling en is als zodanig niet onderworpen aan het oordeel van de wrakingskamer, maar aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Indien en voor zover verzoeker zich op het standpunt stelt dat de kinderrechter in een procedure als onderhavige zelf pro-actief een onderzoek dient in te stellen door min of meer op eigen initiatief getuigen ter zitting te doen verschijnen en te horen, dan getuigt dit standpunt van een misvatting omtrent de taak van de kinderrechter.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan hetgeen verzoeker heeft aangevoerd niet tot de conclusie leiden dat het uit handelen van mr. Pos concrete feiten en omstandigheden blijken waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid voren heeft gebracht. Evenmin is gebleken van omstandigheden die leiden tot de conclusie dat de vrees voor partijdigheid van mr. Pos objectief gerechtvaardigd is danwel dat hij daartoe de schijn heeft opgewekt.
Het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
Wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A. Van Holten, E. Venekatte en H.M. Braam, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Reesink en uitgesproken op 16 maart 2021.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.