ECLI:NL:RBOVE:2021:1356

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
C/08/262225 / KG ZA 21-41
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.H.S. Lebens - de Mug
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ter beschikking stellen van landbouwperceel na herverkaveling met betwisting van eigendom door voormalig gebruiker

In deze zaak vordert de Provincie Overijssel in kort geding dat de gedaagde, die voorheen een landbouwperceel gebruikte, wordt verboden inbreuk te maken op het eigendomsrecht van de nieuwe eigenaar, [naam 2]. De gedaagde betwist de eigendom van het perceel, dat deel uitmaakt van een herverkaveling, en stelt dat hij recht heeft op het gebruik ervan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde geen eigendomsrecht of ander recht tot gebruik van het perceel kan claimen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gedaagde het perceel moet ontruimen en ter beschikking moet stellen aan de nieuwe eigenaar. De zaak is spoedeisend, gezien het belang van de landbouwkundige bewerking van het perceel in het voorjaar. De rechtbank heeft de vorderingen van de Provincie toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van proceskosten en een dwangsom voor het niet naleven van het vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/262225 / KG ZA 21-41
Vonnis in kort geding van 31 maart 2021
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE OVERIJSSEL,
zetelende te Zwolle,
eiseres,
advocaten mr. S.M.L. Aaldering en mr. J. de Roos te Arnhem,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde 1],
gevestigd te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [plaats] ,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [plaats] ,
5.
[gedaagde 5],
wonende te [plaats] ,
6.
[gedaagde 6],
wonende te [plaats] ,
gedaagden,
wat betreft gedaagde 1 verschenen bij de gedaagden sub 3, 4 en 5, die in persoon (pro se en als vennoot) zijn verschenen, vergezeld van [naam 1] in de zelf zo benoemde hoedanigheid van “liaisonofficier”.
Partijen zullen hierna de Provincie en gedaagden 1 tot en met 5 (in enkelvoud) [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 18 producties
  • de conclusie van antwoord met 17 producties
  • de vooraf toegezonden pleitnotities van de Provincie
  • de mondelinge behandeling
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] oefent vanuit de huiskavel aan [adres 1] een landbouwbedrijf, omvattende een melkveehouderij, uit. Daartoe werd en wordt gebruik gemaakt van gronden in eigendom van de afzonderlijke gedaagden in persoon dan wel in gezamenlijk eigendom. Het bedrijf met de gronden was/is gelegen in het blok van de herverkaveling Staphorst en de gronden hebben dus deel uitgemaakt van deze herverkaveling.
2.2.
Voor deze herverkaveling is overeenkomstig de voorgeschreven procedure in de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg) een lijst van rechthebbenden en een ruilplan tot stand gekomen. De procedure voorziet in mogelijkheden voor de grondeigenaren om hun rechten en belangen bij die herverkavelingsinstrumenten in te brengen c.q. naar voren te brengen.
2.3.
[gedaagde] heeft, als vervolg van zijn zienswijze tegen het ontwerp-ruilplan, dat de Uitvoeringscommissie Staphorst ongegrond heeft verklaard met vaststelling van het definitieve ruilplan jegens hem, bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het jegens hem vastgestelde ruilplan.
2.4.
Op dat beroep heeft deze rechtbank een beslissing gegeven bij beschikking van 14 augustus 2018 met zaaknummer/rekestnummer C/08/209358 / HA RK 17-171. Tegen deze beschikking heeft [gedaagde] geen beroep in cassatie ingesteld.
2.5.
Nadat op alle individuele beroepen in de herverkaveling was beslist, heeft de rechtbank bij beschikking van 6 juni 2019 met zaaknummer/rekestnummer C/08/233328 / HA RK 19-72 een eindbeschikking gegeven ter zake van het uiteindelijke ruilplan. Aangezien hiertegen geen beroep in cassatie is ingesteld, is het ruilplan met deze eindbeschikking onherroepelijk geworden.
2.6.
Als sluitstuk van deze fase van de herverkaveling - de verkaveling zelf - is op basis van het ruilplan de ruilakte opgemaakt, die notarieel is gepasseerd op 22 januari 2021. Deze ruilakte geldt als titel van de daarin omschreven rechten, die door inschrijving van de akte in de openbare registers worden verkregen. Inschrijving van de ruilakte heeft plaatsgehad op 29 januari 2021.
2.7.
In het kadaster is aldus ingeschreven de eigendom van [naam 2] (hierna: [naam 2] ), [adres 2] , van het perceel kadastraal bekend als [perceel] ter grootte van 46.990 m2.
2.8.
Dit aan [naam 2] toegedeelde en door deze verkregen perceel is ontstaan uit twee parallelle percelen die in de herverkaveling zijn ingebracht. Het ene perceel was voorheen eigendom van [gedaagde] en het andere eigendom van [naam 3] (hierna: [naam 3] ). De eigendom van deze inbreng van [gedaagde] besloeg 20.420 m2 en die van [naam 3] 26.570 m2, tezamen dus 46.990 m2.
2.9.
Bedoelde eigendom van [naam 3] werd voorheen gebruikt door [gedaagde] .
2.10.
Na de juridische- is nu de feitelijke kavelovergang in de herverkaveling aan de orde.
2.11.
[gedaagde] weigert om het in eigendom aan [naam 2] overgegane gedeelte van perceel [perceel] , ter grootte van 26.570 m2, voorheen eigendom van [naam 3] , ter vrije beschikking van [naam 2] te stellen.

3.Het geschil

3.1.
Provincie vordert samengevat – dat de voorzieningenrechter:
  • [gedaagde] verbiedt om inbreuk te maken op het eigendomsrecht van [naam 2] inzake het perceel kadastraal bekend [perceel] , ter grootte van 2.65.70 ha, in deze procedure door partijen aangemerkt als “Kavel 1” (hierna te noemen; Kavel 1);
  • [gedaagde] veroordeelt om het gebruik van Kavel 1 te staken, gestaakt te houden, te ontruimen en ontruimd te houden en ter vrije beschikking te stellen aan [naam 2] ;
  • aan de veroordeling van [gedaagde] de verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag(deel), met een maximum van € 50.000,00, te verbinden, voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde] voornoemd verbod en/of veroordeling niet naleeft;
  • de Provincie en [naam 2] machtigt om de geboden handelingen waartoe [gedaagde] wordt veroordeeld zelf uit te voeren of door een derde te laten doen op kosten van [gedaagde] en zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie, en
  • [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, de nakosten inbegrepen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De gedaagde [gedaagde 2] , wonende te [plaats] , is pro se noch als vennoot van gedaagde sub 1 verschenen. Ook gedaagde [gedaagde 6] is niet verschenen. Aan deze gedaagden zal verstek worden verleend.
4.2.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen van de Provincie jegens [gedaagde 6] niet-ontvankelijk verklaren aangezien zij geen vennoot is van [gedaagde 1] en de vorderingen naar de aard niet jegens haar pro se zijn gericht.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de zaak spoedeisend is. Hiertoe neemt zij met name in aanmerking het landbouwkundig belang dat het perceel waarop het geschil ziet in het voorjaar bewerkt kan gaan worden (zoals met bemesting), gelet op het gegeven dat de dag na dit vonnis de maand april begint. Het verweer van [gedaagde] dat bewerking van het perceel tot dusver niet nodig was, wat daar van zij, acht zij daarom niet steekhoudend. Genoemd belang strekt zich mede uit tot de bedrijfsvoering van rechthebbenden op andere percelen, waarvoor de kavelovergang stagneert, indien opkomende eigenaren hun toegedeelde percelen niet voor hun bedrijf in gebruik kunnen nemen en (daarom) niet van de hen niet toegedeelde percelen kunnen afgaan.
4.4.
De kernvraag in dit geding is of [gedaagde] ten aanzien van Kavel 1 een eigendomsrecht heeft of krachtens een andere titel recht heeft op het gebruik van dit perceel.
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet het geval. Zij overweegt het volgende.
Eigendomsrecht ?
4.6.
[gedaagde] betwist dat de eigendom van Kavel 1 bij [naam 2] berust. De voorzieningenrechter verstaat zijn standpunt aldus dat de toedeling aan en de daarop gebaseerde eigendomsverkrijging door [naam 2] in strijd is met de beslissing die de rechtbank bij de beschikking van 14 augustus 2018 inzake het ruilplan heeft gegeven. [gedaagde] baseert zich voor deze stelling met name op rechtsoverweging 4.5 van die beschikking, luidende:
“Overigens stelt de rechtbank vast dat van de drie veldkavels aan de overzijde van de openbare weg twee, ten opzichte van de inbreng vergrote, veldkavels weer worden toegedeeld aan [gedaagde] , zodat het gestelde dat de (vermeende) bedrijfskavel “volledig in stukken wordt geknipt” de rechtbank overtrokken voorkomt. Een derde veldkavel, bij inbreng de kleinste van de drie, is toegedeeld aan [naam 2] ter realisering van diens huiskavelvergroting. Met inachtneming van de vorige overweging acht de rechtbank het geenszins onredelijk dat de uitvoeringscommissie wat betreft deze kavel aan het belang van [naam 2] meer gewicht heeft toegekend dan aan dat van [gedaagde] bij handhaving van deze veldkavel.”
4.7.
[gedaagde] leest in deze overweging dat Kavel 1 door de rechtbank aan hem is toegedeeld althans dat de rechtbank beslist heeft dat die toedeling in het ruilplan moet worden opgenomen. Hij interpreteert deze overweging zo, dat van drie veldkavels aan de overzijde van [straat] de kleinste aan [naam 2] wordt toegedeeld en de overige naar [gedaagde] .
Deze kleinste kavel, die de Provincie in haar pleitnotities (en op de daarin op bladzijde 6 opgenomen kaart) als Kavel 2 heeft aangeduid, had de uitvoeringscommissie in het ruilplan al toegedeeld aan [naam 2] en de rechtbank heeft die toedeling bekrachtigd met haar rechtsoverweging. De oppervlakte van de kleinste veldkavel c.q. Kavel 2 is 20.420 m2.
4.8.
De interpretatie van bedoelde rechtbankbeslissing door [gedaagde] is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onjuist. De fout in de benadering van [gedaagde] is erin gelegen dat [gedaagde] kennelijk de aan Kavel 2 grenzende Kavel 1 ook aanmerkt als een veldkavel die ten opzichte van Kavel 2 een grotere oppervlakte heeft, zodat Kavel 2 heeft te gelden als “de kleinste”. In het ruilplan, zoals destijds onderwerp van geschil, was Kavel 1 echter niet opgenomen als inbreng van [gedaagde] . Logisch, omdat Kavel 1 eigendom was van [naam 3] en andermans eigendom niet ingebracht kan worden.
Het ruilplan voorzag in drie veldkavels aan de overzijde van [straat] , zoals rood omlijnd gearceerd en met stippeltjes (legenda stippeltjes: inbreng is toedeling) aangegeven op de kaart van het ruilplangedeelte op het tweede blad van productie 5 bij de dagvaarding en zoals gearceerd en met rode pijlen aangegeven op de kaart op bladzijde 6 van de pleitnota van de Provincie.
De genoemde rechtsoverweging kan niet anders worden gelezen dat dat
de kleinste van de drie inbrengkavels, zijnde Kavel 2, aan [naam 2] moet worden toegedeeld.
[gedaagde] heeft op onjuiste gronden Kavel 1 als inbreng aangemerkt. Als dat zo geweest zou zijn, zou de rechtbank niet hebben gesproken over drie maar over vier (ingebrachte) veldkavels.
Terecht merkt [gedaagde] Kavel 2 aan als de kleinste van de drie veldkavels, maar met de toedeling hiervan is niets bepaald over de toedeling van Kavel 1. Kennelijk begrijpt [gedaagde] de aanduiding “de kleinste” als het perceel met de kleinste oppervlakte bij vergelijking van zijn inbrengkavel met de eigendomskavel van [naam 3] , die inderdaad een wat grotere oppervlakte heeft. Maar “de kleinste” slaat niet op die vergelijking.
4.9.
Het beroep van [gedaagde] tegen het ruilplan is door de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank heeft (dus) niet de toedeling aan [gedaagde] gewijzigd in de zin zoals [gedaagde] dat heeft opgevat, namelijk dat de rechtbank hem Kavel 1 (alsnog) heeft toegedeeld. Kavel 1 is met Kavel 2 toegedeeld aan [naam 2] , welke toedeling niet in het ruilplan(besluit) jegens [gedaagde] is gebeurd, maar in dat jegens [naam 2] .
4.10.
Voor “nakaarten” over de vraag of de toedeling van [gedaagde] en/of die van anderen anders zou hebben gekund dan volgens het ruilplan, waarvoor hij ter zitting opties noemde, biedt deze procedure geen podium, te minder waar de toedeling onherroepelijk is geworden.
4.11.
De voorzieningenrechter acht op grond van het vorenstaande de betwisting door [gedaagde] van de eigendom(sverkrijging) van Kavel 1 door [naam 2] ongegrond.
Ander recht ?
4.12.
Niet in geschil is dat [gedaagde] Kavel 1 langdurig in gebruik heeft gehad met instemming van eigenaar [naam 3] . [gedaagde] heeft verklaard dat hij dit perceel op basis van een mondelinge afspraak heeft gehuurd van [naam 3] . [naam 3] heeft het gebruik door [gedaagde] met een door [gedaagde] overgelegde schriftelijke verklaring van 9 maart 2021 bevestigd onder vermelding dat hij het afsluiten van een pachtcontract niet nodig vond.
4.13.
Ingevolge artikel 1 lid 1 van de Wilg wordt onder een rechthebbende onder meer verstaan de huurder van een onroerende zaak in het blok. De aard en omvang van het ingebrachte recht van een rechthebbende wordt vermeld op de lijst van rechthebbenden, zijnde onderdeel van het ruilplan. In het plan van toedeling, het andere onderdeel van het ruilplan, worden rechten toegedeeld, onder meer het recht van huur. Voor zover bestaande gebruiksrechten (als pacht en huur) op basis van het plan van toedeling vervolgens niet in de ruilakte worden opgenomen, zijn deze rechten opgeheven. Vaststaat dat in de ruilakte geen gebruiks- c.q. huurrecht voor [gedaagde] is opgenomen.
4.14.
Afgezien van de vraag of het gebruik van [gedaagde] van de grond van [naam 3] niet als pacht zou hebben te gelden in plaats van huur, staat vast dat [gedaagde] geen pachtovereenkomst heeft ingezonden ter registratie, die nodig is om een belang als pachter in aanmerking te kunnen nemen.
4.15.
De Provincie heeft aangevoerd dat [gedaagde] niet in de zienswijze (tegen lijst van rechthebbenden of tegen het plan van toedeling) noch in beroep noch op enig ander moment het gebruiksrecht c.q. een recht van huur op Kavel 1 naar voren heeft gebracht.
4.16.
[gedaagde] beroept zich op een recht als huurder en heeft aangevoerd dat hij nooit door de Uitvoeringscommissie in de gelegenheid is gesteld om zijn recht als huurder kenbaar te maken. Anderzijds heeft hij verklaard dat deze huur “vanaf het begin al bekend was”.
4.17.
Voor het opnemen in het ruilplan is vereist dat een recht wordt ingebracht, voor zover dat niet in de openbare registers is opgenomen. Dat geldt ook voor het recht van huur van [gedaagde] .
4.18.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat niet is gebleken dat [gedaagde] zijn beweerdelijke recht van huur op de daarvoor vereiste wijze ter kennis heeft gebracht van de Uitvoeringscommissie dan wel van adviseurs daarvan, opdat dat recht in het ruilplan zou worden opgenomen. Zijn opmerking over bekendheid in algemene zin (jegens wie?) maakt dat niet anders. Dat [gedaagde] niet in de gelegenheid zou zijn gesteld om zijn recht te melden, komt de voorzieningenrechter niet aannemelijk voor, gezien hetgeen de Provincie over de procedure en de daarover verstrekte informatie (aan hen als grondeigenaren) heeft verklaard. Dat met zijn positie als huurder geen rekening is gehouden, moet daarom geacht worden te zijn voortgekomen uit eigen handelen, waarvan het gevolg voor zijn eigen rekening en risico komt.
4.19.
[gedaagde] heeft ter zitting zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel wat betreft het handhaven in het plan van toedeling van een gebruik van een perceel door [naam 4] terwijl ook in dat geval een pachtcontract ontbrak. De voorzieningenrechter is bij gebreke van door [gedaagde] overgelegde concrete informatie over de (inbreng en toedeling van) rechten van [naam 4] niet in staat om aan dit in algemene bewoordingen gestelde vergelijkingsgeval gevolgtrekkingen te verbinden voor deze zaak.
4.20.
Gesteld noch gebleken is dat de nieuwe eigenaar van Kavel 1, [naam 2] , aan [gedaagde] voor dit perceel een gebruiksrecht heeft gegeven.
4.21.
Ofwel, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan [gedaagde] zich ten aanzien van Kavel 1, naast het ontbreken van een eigendomsrecht niet beroepen op enig ander recht tot gebruik van dit perceel.
Ontruiming
4.22.
Het voorgaande brengt met zich dat [gedaagde] geen recht tot gebruik van Kavel 1 toekomt en dat hij Kavel 1 ontruimd ter vrije beschikking van eigenaar [naam 2] dient te stellen. De daartoe strekkende vorderingen zullen daarom worden toegewezen.
Proceskosten
4.23.
De Provincie zal worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 6] , tot op heden begroot op nihil.
4.24.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Provincie worden begroot op:
- betekening oproeping € 108,42
- griffierecht - 667,00
- salaris advocaat -
980,00(tarief gemiddelde zaak)
Totaal € 1.791,42.
4.25.
De nakosten zullen als in de beslissing vermeld worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verleent verstek tegen [gedaagde 2] , wonende te [plaats] , en tegen [gedaagde 6] ,
5.2.
verklaart de Provincie niet ontvankelijk in haar vorderingen jegens [gedaagde 6] ,
5.3.
verbiedt [gedaagde] inbreuk te maken op het eigendomsrecht van [naam 2] en veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk twee werkdagen na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden het gebruik van het perceel kadastraal bekend [perceel] , ter grootte van 2.65.70 ha, in deze procedure door partijen aangemerkt als “Kavel 1” en met die naam en lichtblauwe kleur aangeduid op de kaart van productie 5b bij de dagvaarding, dit perceel te ontruimen en ontruimd te houden en ter vrije beschikking te stellen van [naam 2] ,
5.4.
machtigt de Provincie en [naam 2] om bij het door [gedaagde] niet volledig en/of tijdig nakomen van het verbod en de veroordeling onder 5.3, de geboden handeling(en) zelf uit te voeren of door een derde te doen uitvoeren op kosten van [gedaagde] en zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] hoofdelijk tot betaling aan de Provincie van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag of ieder dagdeel dat [gedaagde] na ommekomst van de in 5.3 gestelde termijn na betekening van dit vonnis het verbod sub 5.3 overtreedt en/of de veroordeling sub 5.3 niet nakomt, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Provincie tot op heden begroot op € 1.791,42, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de algehele voldoening,
5.8.
veroordeelt de Provincie in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 6] ,
tot op heden begroot op nihil,
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens - de Mug en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2021.