ECLI:NL:RBOVE:2021:1354

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
08-770000-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van vuurwerkontploffing met dodelijke afloop; veroordeling voor afsteken illegaal vuurwerk

De rechtbank Overijssel heeft op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 33-jarige man uit Enschede, die werd beschuldigd van het veroorzaken van een vuurwerkontploffing met dodelijke afloop tijdens de oudejaarsnacht van 2018. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen met betrekking tot de ontploffing, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij het illegale vuurwerk had geplaatst en afgestoken. De rechtbank oordeelde dat de explosie was veroorzaakt door ondeskundig afgestoken professioneel vuurwerk, maar kon niet vaststellen dat de verdachte verantwoordelijk was voor deze handelingen.

Wel werd de man veroordeeld voor het afsteken van illegaal vuurwerk eerder op de avond. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, zonder de benodigde deskundigheid, professioneel vuurwerk had afgestoken in een woonwijk, wat onaanvaardbare veiligheidsrisico's met zich meebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, en legde een gevangenisstraf van 17 dagen op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte van de ernstiger beschuldigingen werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-770000-19 (P)
Datum vonnis: 1 april 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 september 2020, 25 februari 2021 en 1 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E.B. Rasing en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. C. Lammers, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1opzettelijk of door zijn schuld een ontploffing teweeg heeft gebracht, door professioneel vuurwerk af te steken, waardoor gevaar voor goederen of personen is ontstaan en [slachtoffer] is overleden;
feit 2vuurwerk heeft afgestoken, te weten een flowerbed of cakebox, terwijl hij dat niet beroepshalve deed en hij wist of had kunnen vermoeden dat dat gevaarlijk was voor mens of milieu;
feit 3samen met een ander, of alleen, en zonder gespecialiseerde kennis, professioneel vuurwerk heeft gehad en/of heeft afgestoken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte dat:
1
primair
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2018 tot en met 1 januari 2019
te Enschede, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door professioneel vuurwerk, te weten een flowerbed/cakebox (bevattende een aanzienlijke lading flitspoeder), in elk geval vuurwerk bevattende een aanzienlijke hoeveelheid flitspoeder, af te steken, althans een explosief (voorwerp) in aanraking te brengen met (open) vuur, (in/op een aanhanger), terwijl daarvan gemeen gevaar voor die aanhanger en/of
de in de nabijheid staande woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor
goederen en/of levensgevaar voor in de nabijheid aanwezige personen, in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in de nabijheid aanwezige personen,
in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te
duchten was en het feit de dood van een van die in de nabijheid aanwezige personen, te
weten [slachtoffer] , ten gevolge heeft gehad;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2018 tot en met 1 januari 2019
te Enschede, in elk geval in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam professioneel vuurwerk, te weten een flowerbed/cakebox (bevattende een aanzienlijke lading flitspoeder) in elk geval vuurwerk bevattende een aanzienlijke hoeveelheid flitspoeder, af te steken, althans een explosief
(voorwerp), in aanraking te brengen met (open) vuur, (in/op een aanhanger), terwijl verdachte niet over deskundigheid beschikte ter zake professioneel vuurwerk en/of voornoemd stuk vuurwerk ondeskundig vervoerd, opgeslagen en/of afgestoken is (te weten zonder voorgeschreven veiligheidsmaatregelen te nemen) ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is dat een massa-explosie is ontstaan terwijl daardoor gemeen gevaar voor die aanhanger en/of de in de nabijheid staande woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor in de nabijheid aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in de nabijheid aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen ontstond, en het feit de dood van een van die in de nabijheid aanwezige personen, te weten [slachtoffer] , ten gevolge heeft gehad;
2
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2018 tot en met 1 januari 2019
te Enschede, in elk geval in Nederland, als degene die anders dan beroepshalve vuurwerk tot ontbranding heeft gebracht, opzettelijk handelingen heeft verricht en/of heeft nagelaten waarvan hij wist en/of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaren konden optreden voor mens en/of milieu, aangezien hij een flowerbed/cakebox tot ontbranding heeft gebracht zonder daarbij voorgeschreven veiligheidsmaatregelen te nemen, immers heeft hij voornoemde flowerbed/cakebox tot ontbranding gebracht vanuit een aanhanger die geplaatst was in de directe nabijheid van woningen, terwijl meerdere personen zich tijdens dat tot ontbranding brengen op enkele meters, althans in de
directe nabijheid van die flowerbed/cakebox bevonden;
3
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2018 tot en met 1 januari 2019,
te Enschede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk, te weten: 1 shell voorhanden heeft gehad en/of tot ontbranding heeft gebracht.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir - samengevat het volgende gevorderd.
Feit 1
Verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen. Verdachte heeft het verbod op het afsteken van professioneel vuurwerk en de veiligheidsvoorschriften die voor dergelijk vuurwerkgebruik gelden geschonden. Het is aan de grove schuld van verdachte te wijten dat een massa-explosie heeft plaatsgevonden. Daardoor is levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ontstaan en gevaar voor goederen. En daardoor is [slachtoffer] komen te overlijden.
Feit 2
Ook feit 2 kan wettig en overtuigend bewezen worden.
Er is bij de feiten 1 en 2 sprake van eendaadse samenloop.
Feit 3
Verdachte heeft dit feit ter terechtzitting bekend en het afsteken van het vuurwerk is op film vastgelegd, zodat ook dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadvrouw heeft - overeenkomstig haar pleitnotitie – samengevat het volgende aangevoerd.
Feit 1 primair en subsidiair
Verdachte moet van dit feit worden vrijgesproken. Niet kan worden vastgesteld dat en welk vuurwerk verdachte op de aanhanger had liggen, dat dit vuurwerk vanaf de aanhanger is afgestoken, of dat daardoor de ontploffing van de aanhanger is ontstaan. Verder kan niet worden bewezen dat verdachte die ontploffing verweten kan worden, niet via (voorwaardelijk) opzet en evenmin via schuld. Andere scenario’s zijn denkbaar. Een concreet en aannemelijk scenario is dat het vuurwerk door een ander dan verdachte op de aanhanger is gezet en aangestoken.
Subsidiair kan niet buiten gerede twijfel wettig en overtuigend bewezen worden wat de exacte doodsoorzaak van het slachtoffer is geweest en dus ook niet of dat een gevolg van de explosie is geweest. Er heeft alleen een lijkschouw en geen sectie plaatsgevonden.
Daarom moet worden vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde bestanddelen “de dood tot gevolge hebbend”.
Feit 2
Niet kan worden bewezen dat verdachte een flowerbed/cakebox voorhanden heeft gehad en op de aanhanger tot ontploffing heeft gebracht. Verdachte moet ook van het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Feit 3
Verdachte heeft de shell voorhanden gehad en geholpen met het tot ontbranding brengen daarvan.
De raadsvrouw heeft voor feit 3, primair ontslag van rechtsvervolging en subsidiair, schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel bepleit. Deze verweren zullen hierna worden besproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feit 1 en feit 2
De rechtbank stelt, op basis van de inhoud van het dossier en van wat op de terechtzitting besproken is, de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de oudejaarsnacht van 2018 heeft in de Gerststraat in Enschede een grote explosie plaatsgevonden op de aanhanger van verdachte. Als gevolg daarvan is [slachtoffer] overleden. Ook is daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bij andere personen en materiële schade aan woningen en goederen ontstaan.
Het schadebeeld past bij een explosie van ondeskundig afgestoken professioneel vuurwerk dat enkele kilogrammen flitspoeder bevatte. Er zijn diverse types professioneel vuurwerk die deze explosie veroorzaakt kunnen hebben, bijvoorbeeld professionele cakeboxen (ook wel flowerbeds genoemd). Dit vuurwerk moet op de aanhanger hebben gelegen. De explosie kan niet door alleen consumentenvuurwerk veroorzaakt zijn.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezenverklaard kan worden dat verdachte dit professionele vuurwerk heeft afgestoken.
Verdachte ontkent elke betrokkenheid.
Diverse getuigen hebben verklaringen afgelegd, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris. De meest belastende verklaringen zijn die van de getuigen [getuige 1] en
[getuige 2] , de vader van verdachte. De rechtbank waardeert die verklaringen met behoedzaamheid.
[getuige 1] wordt door diverse getuigen aangewezen als degene die in de Gerststraat, ook in de buurt van de aanhanger van verdachte, met zwaar vuurwerk in de weer is geweest, die oudejaarsavond. De rechtbank heeft twijfels bij de betrouwbaarheid van zijn bij de politie en rechter-commissaris afgelegde verklaringen, bijvoorbeeld over zijn langdurig toiletbezoek rond het tijdstip van de jaarwisseling. Bovendien wijst verdachte juist [getuige 1] aan als de persoon die hem op oudejaarsdag rond 18:30 uur de cakebox aanbood waarvan verdachte de gebruiksaanwijzing op zijn mobiele telefoon had opgeslagen.
[getuige 2] verklaart wisselend over het soort vuurwerk waarmee hij zijn zoon bezig heeft gezien. Bewijs dat verdachte in het bezit was van illegaal vuurwerk, dat hij dat op de aanhanger heeft gezet en vanaf die aanhanger heeft afgestoken, kan aan de verklaringen van [getuige 2] niet ontleend worden.
Voor de overige getuigen geldt dat hun verklaringen niet gaan over wie het fatale vuurwerk op de aanhanger heeft gezet en heeft aangestoken, dat er diverse van-horen-zeggenverklaringen zijn afgelegd of dat zij bij de rechter-commissaris anders verklaren dan bij de politie.
Het dossier bevat daarvoor ook geen ander bewijs, bijvoorbeeld van filmbeelden waaruit de tenlastegelegde handelingen blijken.
De rechtbank kan daarom niet op basis van wettige bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van feit 1 primair en subsidiair en feit 2 komen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
4.3.2
Feit 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 februari 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
het proces-verbaal van bevindingen, pagina 262.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
3
hij in de periode van 31 december 2018 tot en met 1 januari 2019,
te Enschede, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk, te weten: 1 shell voorhanden heeft gehad en tot ontbranding heeft gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer en artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 3
het misdrijf:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, juncto artikel 1.2.2 Vuurwerkbesluit, opzettelijk begaan.

6.De strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van feit 3 is (primair) aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, wegens het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid, omdat verdachte met het afsteken van het vuurwerk juist wilde voorkomen dat dit illegale vuurwerk op een onveilige wijze tot ontbranding zou worden gebracht.
De officier van justitie heeft op dit verweer niet gereageerd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft, zonder de daarvoor benodigde ‘gespecialiseerde kennis’, professioneel vuurwerk afgestoken in een woonwijk waar op dat moment veel mensen, ook kinderen, aanwezig waren. Hij wist dat dit vuurwerk illegaal was en dat hij door dat afsteken een verbod overtrad.
De rechtbank hecht geen geloof aan zijn verklaring dat hij dit deed om het afsteken van dat vuurwerk op een onveilige manier door [getuige 1] , te voorkomen. Dat scenario is niet aannemelijk geworden.
Alleen daarom al kan het beroep op het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid niet slagen.
Het verweer wordt verworpen
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte voor de feiten 1 subsidiair, 2 en 3 te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft (subsidiair) ten aanzien van feit 3 schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel bepleit.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De verdachte heeft tijdens de jaarwisseling van 31 december 2018 op 1 januari 2019 samen met [getuige 1] professioneel vuurwerk, te weten een zogenoemde shell afgestoken. Samen hebben zij, zonder voldoende veiligheidsmaatregelen te hebben genomen en zonder te beschikken over de daarvoor benodigde deskundigheid, met een door verdachte zelfgebouwde zogenoemde mortierstellage deze shell afgeschoten. Dat vond plaats op de openbare weg, midden in een woonwijk, in het bijzijn van omstanders, onder wie ook jonge kinderen. Door zo te handelen heeft de verdachte onaanvaardbare veiligheidsrisico’s genomen. Het is algemeen bekend dat het ondeskundig afsteken van professioneel vuurwerk ernstig gevaar voor de omgeving kan opleveren.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 januari 2021, blijkt dat aan verdachte op 10 januari 2020 een taakstraf is opgelegd wegens opzetheling. De rechtbank houdt daarmee op de voet van artikel 63 Sr rekening.
Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, komt tot een vrijspraak van de feiten 1 en 2, zal aan verdachte een lagere straf worden opgelegd dan door de officier van justitie gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, zoals door de raadsvrouw betoogd, geen recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde. Vanwege met name het gevaarzettende karakter van het feit is alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Gelet op het tijdsverloop tussen de pleegdatum en de einduitspraak op 1 april 2021, acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet opportuun. De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 dagen met aftrek van de tijd hij in voorarrest heeft doorgebracht.

8.De schade van benadeelden

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 84.530,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Het oordeel van de rechtbank
De vorderingen hebben betrekking op het onder 1 ten laste gelegde. Nu verdachte van dit feit wordt vrijgesproken en aan hem geen maatregel wordt opgelegd, zal de rechtbank de benadeelde partijen op de voet van artikel 361, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
De benadeelde partijen kunnen de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 3medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, juncto artikel 1.2.2 Vuurwerkbesluit, opzettelijk begaan;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
17 (zeventien) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
vorderingen benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij:
[benadeelde 1](feit 1) in het geheel
niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij:
[benadeelde 2](feit 1) in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. C. Verdoold en mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Oost-Nederland, Onderzoek ALGIERS, onderzoeksnummer ON2R019003, gesloten op 16 januari 2020. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.