ECLI:NL:RBOVE:2021:1331

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
08/095347-20
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een cocaïnedealer

Op 30 maart 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde cocaïnedealer uit Zwolle. De rechtbank oordeelt dat de veroordeelde, die eerder is veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, een bedrag van bijna 183.000 euro aan illegaal verdiend geld moet afstaan aan de Staat. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die oorspronkelijk een bedrag van 12.825 euro had gevorderd, herberekend en vastgesteld dat de veroordeelde 3.225 euro moet betalen. De rechtbank heeft de vordering behandeld op openbare terechtzittingen op 10 september 2020 en 16 maart 2021, waarbij de veroordeelde bijgestaan werd door zijn raadsman, mr. R. van Veen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de periode waarin de veroordeelde cocaïne heeft gedeald, die is vastgesteld op 83 dagen. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de verklaring van de veroordeelde en de tapgegevens van de dealertelefoon. De rechtbank heeft de stelling van de verdediging dat de veroordeelde niet op 90 procent van de dagen heeft gedeald, niet onderschreven. De rechtbank heeft de gemiddelde dagopbrengst vastgesteld op 75 euro en heeft de kosten van brandstof buiten beschouwing gelaten bij de berekening van het voordeel.

De rechtbank heeft ook de waarde van verbeurd verklaarde goederen, zoals een Opel Astra en een iPhone, meegenomen in de berekening van de betalingsverplichting. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verplichting opgelegd tot betaling van 3.225 euro aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft tevens de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 64 dagen bij niet-betaling. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op 30 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/095347-20
Datum vonnis: 30 maart 2021
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft bij vordering van 27 augustus 2020 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 12.825,-.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 10 september 2020 en
16 maart 2021. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. van Veen, advocaat in Utrecht, is op die terechtzittingen verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 16 maart 2021 heeft de officier van justitie – overeenkomstig de herberekening in zijn conclusie van repliek – geconcludeerd dat de vordering toewijsbaar is tot een bedrag van € 3.225,- en voor het overige moet worden afgewezen, met de daaraan te verbinden consequentie van gijzeling bij niet-betaling.
De raadsman heeft – in een conclusie van antwoord, een conclusie van dupliek en ter terechtzitting – bepleit dat de vordering moet worden afgewezen, omdat er – volgens de berekening van de verdediging – na aftrek van kosten een negatief bedrag aan wederrechtelijk voordeel overblijft.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 24 september 2020 veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. Dit vonnis is thans onherroepelijk en heeft betrekking op de handel in cocaïne.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
In een rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 11 augustus 2020 is een berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gemaakt. [1] In dit rapport is bij de berekening van het voordeel dat verdachte heeft genoten uitgegaan van een dealperiode van 190 dagen.
Op basis van tapgegevens van de dealertelefoon is er in de berekening voorts van uitgegaan dat veroordeelde niet iedere dag cocaïne heeft gedeald, maar op 90 procent van de dagen.
Op grond van de verklaring van veroordeelde dat hij
‘af en toe 50 euro per dag, soms 100 euro’verdiende, is in de berekening ten slotte voor een gemiddelde dagopbrengst van € 75,- gekozen. Ook is er overeenkomstig de verklaring van veroordeelde voor € 10,- per dag aan brandstofvergoeding meegenomen in de berekening.
De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 24 september 2020 veroordeeld voor, kortgezegd, het dealen van cocaïne gedurende een periode van 83 dagen en zal daarom – in afwijking van voornoemd rapport – in haar berekening van de bewezen verklaarde periode uitgaan. De overige uitgangspunten in het rapport acht de rechtbank aannemelijk en deze zullen dan ook worden overgenomen.
De stelling van de raadsman dat het absurd en onjuist is dat verdachte 90 procent van alle dagen heeft gedeald, wordt door de rechtbank niet onderschreven. Dat de (hoeveelheid) handel van dag tot dag fluctueerde komt de rechtbank niet onlogisch voor en dit komt ook uit een verklaring van mededader [mededader] naar voren. [2] Dat veroordeelde in één van de gemeten periodes niet op negentig procent van de dagen actief is geweest, zoals de verdediging heeft aangevoerd, doet naar het oordeel van de rechtbank daarom niet af aan de aannemelijkheid van het percentage over de gehele periode. Ook de omstandigheid dat veroordeelde een fulltimebaan en een gezin had naast het handelen in cocaïne maakt dit niet anders.
De verdediging heeft voorts gesteld dat veroordeelde niet iedere dag dat hij werkte, betaald heeft gekregen en dat hij zelf bij de politie heeft verklaard dat hij nooit meer heeft verdiend dan € 600,- à € 700,-. [3] De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk, nu dit bedrag in geen verhouding staat tot de periode waarin verdachte in cocaïne handelde en de risico’s die daarmee gepaard gaan. De rechtbank zal daarom overeenkomstig het rapport uitgaan van de verklaring van verdachte dat hij af en toe € 50,- per dag en soms € 100,- verdiende en op grond daarvan uitgaan van een gemiddelde dagopbrengst van € 75,-
Voor wat betreft de gestelde brandstofvergoeding van € 10,- per dag gaat de rechtbank er vanuit dat daartegenover ook (brandstof)kosten zijn gemaakt en dat de vergoeding en de kosten met elkaar in verhouding zijn. Dit bedrag zal daarom buiten beschouwing gelaten worden bij de berekening van het voordeel.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank op als volgt tot een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
83 dagen x 90 procent = 75 dagen;
75 dagen x € 75,- opbrengst = € 5.625,-
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel zodoende vast op
€ 5.625,-
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank heeft bij vonnis van 24 september 2020 een personenauto (Opel Astra) en een grijze iPhone 6 verbeurd verklaard. Volgens de beslaglijst d.d. 17 november 2020 heeft deze een (executie)waarde van € 1.300,-. Volgens de verdediging is de auto minder dan één jaar vóór de aanhouding van verdachte aangeschaft voor € 2.500,-. De rechtbank zal de waarde van de Opel Astra schatten op (iets meer dan) het gemiddelde van die twee bedragen, te weten € 2.000,-, overeenkomstig het door de officier van justitie aangevoerde bedrag. De waarde van de iPhone zal de rechtbank schatten op € 400,-. De rechtbank zal bij het bepalen van de betalingsverplichting deze bedragen, opgeteld € 2.400,-, op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering brengen, zodat een bedrag van € 3.225,- resteert.
De rechtbank is zodoende van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 3.225,-.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 5.625,-;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 3.225,-aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 64 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, en mrs. A. van Holten en
C.A. Peterzon, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2021.
Buiten staat
Mr. Van Berlo is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel, onderdeel van het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer ON12020003 (Simba).
2.Verklaring [mededader] d.d. 28 mei 2020, Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel, p.7.
3.Dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer ON12020003 (Simba), p.237.