Op 30 maart 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde cocaïnedealer uit Zwolle. De rechtbank oordeelt dat de veroordeelde, die eerder is veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, een bedrag van bijna 183.000 euro aan illegaal verdiend geld moet afstaan aan de Staat. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die oorspronkelijk een bedrag van 12.825 euro had gevorderd, herberekend en vastgesteld dat de veroordeelde 3.225 euro moet betalen. De rechtbank heeft de vordering behandeld op openbare terechtzittingen op 10 september 2020 en 16 maart 2021, waarbij de veroordeelde bijgestaan werd door zijn raadsman, mr. R. van Veen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de periode waarin de veroordeelde cocaïne heeft gedeald, die is vastgesteld op 83 dagen. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de verklaring van de veroordeelde en de tapgegevens van de dealertelefoon. De rechtbank heeft de stelling van de verdediging dat de veroordeelde niet op 90 procent van de dagen heeft gedeald, niet onderschreven. De rechtbank heeft de gemiddelde dagopbrengst vastgesteld op 75 euro en heeft de kosten van brandstof buiten beschouwing gelaten bij de berekening van het voordeel.
De rechtbank heeft ook de waarde van verbeurd verklaarde goederen, zoals een Opel Astra en een iPhone, meegenomen in de berekening van de betalingsverplichting. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verplichting opgelegd tot betaling van 3.225 euro aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft tevens de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 64 dagen bij niet-betaling. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op 30 maart 2021.