ECLI:NL:RBOVE:2021:133

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
8311768 \ CV EXPL 20-378
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een financiële lease-overeenkomst en de gevolgen van een mondelinge regeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde]. De eiseres, een besloten vennootschap, vorderde betaling van een bedrag van € 7.204,26 van de gedaagde, die als partij had meegetekend bij een financiële lease-overeenkomst. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat zij slechts had meegetekend om haar zoon te helpen, en dat zij niet als partij bij de overeenkomst kon worden beschouwd. De rechter oordeelde dat de gedaagde, net als haar zoon, hoofdelijk aansprakelijk was voor de verplichtingen uit de lease-overeenkomst. De rechter concludeerde dat de gedaagde gehouden was tot nakoming van de mondelinge regeling die was getroffen met de eiseres, en dat de eiseres gerechtvaardigd had mogen aannemen dat de gedaagde ook voor zichzelf handelde. De vordering van de eiseres werd toegewezen, inclusief de wettelijke rente en de kosten van de procedure. De rechter veroordeelde de gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 8311768 \ CV EXPL 20-378
Vonnis van 5 januari 20201
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. Th. Van Wijngaarden van Smit en Legebeke gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: J.M. Rozendal van J.M. Rozendal Incasso en Advies B.V.

1.De procedure

1.1.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 september 2020,
- de mondelinge behandeling van 3 december 2020 waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en
- de door [eiseres] op 2 december 2020 in het geding gebrachte financiële lease-overeenkomst.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 11 juni 2018 is een financiële lease-overeenkomst tot stand gekomen met de in artikel 1 van die overeenkomst genoemde ondertekenden, te weten:
Tech & en Green en [naam bedrijf gedaagde] als cliënten, [eiseres] als dealer en
Mercedes Benz Financial Services Nederland B.V. als financier. De overeenkomst heeft betrekking op een voertuig met het kenteken [kenteken] (hierna: de bus).
2.2.
[A] is eigenaar van het bedrijf Tech & Green. [A] heeft de onder overweging 2.1 genoemde financiële lease-overeenkomst getekend. [A] heeft op 11 mei 2019 een ernstig auto-ongeluk gehad.
2.3.
[gedaagde] is eigenaar van [naam bedrijf gedaagde] . [gedaagde] heeft de onder 2.1. genoemde financiële lease-overeenkomst getekend. [gedaagde] heeft haar zoon in diverse zaken bijgestaan. Zo heeft [gedaagde] een restant van een andere vordering die [eiseres] op [A] had betaald. [gedaagde] heeft bij [eiseres] geïnformeerd naar de mogelijkheid om de bus te verkopen.
2.4.
In de financiële lease-overeenkomst staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…)
5. Indien meerdere (rechts-)personen gezamenlijk als Cliënt deze overeenkomst zijn aangegaan en hebben ondertekend, is ieder van jegens FS hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van alle verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst.
6. Betaling geschiedt door automatische incasso, hiervoor moet Client een Doorlopende Machtiging SEPA ondertekenen.
(…)”.
2.5.
De in de financiële lease-overeenkomst genoemde betalingsregeling is niet nagekomen.

3.Het geschil en de standpunten

3.1.
De vordering
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 7.204,26 met de wettelijke rente over € 6.445,53 vanaf 4 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en kosten rechtens.
3.2.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] als partij bij de financiële lease-overeenkomst is gehouden tot nakoming van deze overeenkomst. Nadat betaling uitbleef heeft [C] mondeling met [gedaagde] afgesproken dat [eiseres] het aflossingsbedrag voor vroegtijdige beëindiging van de leaseovereenkomst aan Mercedes Benz Financial Services Nederland B.V. zou betalen en de bus zou kopen waarbij het verschil middels een betalingsregeling met [gedaagde] aan [eiseres] zou worden betaald.
Bovenstaande afspraak is met [gedaagde] gemaakt net als de eerdere betalingsregeling voor een andere vordering. Van de zijde van [eiseres] is met [B] en [C] deze mondelinge overeenkomst op het kantoor van [eiseres] tot stand gekomen. De betalingsregeling is daarna telefonisch afgesproken met [D] , medewerker van [eiseres] . [D] stuurde omtrent deze regeling twee e-mailberichten aan het e-mailadres van [gedaagde] .
[eiseres] heeft aangenomen en mocht redelijkerwijs aannemen dat [gedaagde] in eigen naam deze mondelinge overeenkomst heeft gesloten. Ieder wordt geacht voor zichzelf te handelen en [gedaagde] heeft tijdens het gesprek op het kantoor van [eiseres] niet gezegd dat zij (alleen) haar zoon vertegenwoordigde, enkel dat zij voor haar zoon zaken regelde en betaalde.
[eiseres] heeft overeenkomstig de mondelinge overeenkomst bij de leasemaatschappij het aflossingsbedrag opgevraagd, een bedrag van € 27.620,53 aan de leasemaatschappij voldaan en de bus teruggekocht. [eiseres] is daarmee de mondelinge overeenkomst met [gedaagde] nagekomen. [gedaagde] dient van haar zijde de mondelinge overeenkomst ook na te komen.
3.3.
Het verweer
[gedaagde] betwist de vordering en ontkent dat zij partij is bij de financiële lease-overeenkomst. Zij heeft louter meegetekend zodat haar zoon een bedrijfswagen kon leasen.
[gedaagde] voert daarnaast aan dat zij namens haar zoon telefonisch bij [eiseres] heeft geïnformeerd of [eiseres] de bus kon verkopen. [B] meldde dat het voertuig gebracht kon worden en dat zich mogelijk een koper zou melden. De partner van [gedaagde] heeft de bus naar [eiseres] gebracht. [gedaagde] heeft namens haar zoon een betalingsregeling getroffen. [eiseres] heeft [gedaagde] verzocht om een factuur van Tech & Green, welk verzoek [gedaagde] heeft doorgeleid naar haar zoon. De bevestiging van de betalingsregeling van [eiseres] is gericht aan Tech & Green.
Doordat [gedaagde] namens haar zoon met [eiseres] een nadere regeling is overeengekomen, is de financiële lease-overeenkomst teniet gegaan. Uit de gedragingen van [gedaagde] heeft [eiseres] niet mogen en kunnen opmaken dat [gedaagde] contractspartij zou zijn bij de mondelinge overeenkomst. [gedaagde] heeft zich niet persoonlijk gebonden en er is geen sprake van schuldovername.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van dit geschil is de vraag of [gedaagde] gehouden is tot nakoming van een tussen [eiseres] en [gedaagde] getroffen mondelinge regeling met betrekking tot de bus.
4.2.
Hiervoor is allereerst de op 11 juni 2018 gesloten financiële lease-overeenkomst van belang. Uit deze door [eiseres] in het geding gebrachte lease-overeenkomst blijkt dat zowel [A] , handelend onder de naam Tech & Green, als [gedaagde] , handelend onder de naam [naam bedrijf gedaagde] , hebben getekend als “Cliënt”. [gedaagde] was dus net als [A] partij bij die overeenkomst en zowel [A] als [gedaagde] zijn hoofdelijk aansprakelijk voor nakoming van de verplichtingen voortvloeiend uit deze lease-overeenkomst. [gedaagde] heeft de inhoud van de financiële lease-overeenkomst op zich niet betwist maar heeft nog gesteld dat zij louter de bedoeling had dat [A] de beschikking kreeg over de bus. Welke beweegreden [gedaagde] ook heeft gehad om de overeenkomst aan te gaan: deze stelling maakt nog niet dat [gedaagde] niet gehouden zou zijn tot nakoming daarvan.
4.3.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij niets met de bus te maken heeft omdat de bus in gebruik is bij haar zoon. Ze heeft alleen meegetekend bij de leaseovereenkomst om haar zoon te helpen.
Dit standpunt wordt niet gevolgd. Voor wat betreft de rechten en plichten wordt in de financiële lease-overeenkomst geen onderscheid gemaakt tussen [gedaagde] en [A] . Dat [A] de bus gebruikte en [gedaagde] mogelijkerwijs niet, doet hier niets aan af. De bus is aan “Cliënt” ter beschikking gesteld en dat betreft zowel [A] als [gedaagde] . Gelet hierop dient in beginsel te gelden dat [gedaagde] als partij gehouden is tot nakoming van deze lease-overeenkomst.
4.4.
[eiseres] heeft gesteld dat, nadat betaling van de financiële lease-overeenkomst uitbleef, [eiseres] mondeling met [gedaagde] heeft afgesproken dat [eiseres] het aflossingsbedrag voor vroegtijdige beëindiging van de leaseovereenkomst aan Mercedes Benz Financial Services Nederland B.V. zou betalen en de bus zou kopen waarbij het verschil middels een betalingsregeling met [gedaagde] aan [eiseres] zou worden betaald.
[gedaagde] heeft deze afspraak niet betwist maar aangevoerd dat zij daarbij alleen namens haar zoon heeft gehandeld.
[gedaagde] heeft voorts gesteld dat, aangezien [gedaagde] namens haar zoon met [eiseres] deze regeling is overeengekomen, de financiële lease-overeenkomst teniet is gegaan.
4.5.
Met de mondelinge overeenkomst hebben partijen nadere afspraken gemaakt over het beëindigen van het gebruik van de bus. Deze bus was op dat moment nog onderwerp van de financiële lease-overeenkomst. Tussen partijen is niet in geding dat beide partijen beoogden daarmee een einde te maken aan deze lease-overeenkomst. In zoverre kan worden gesteld dat de mondelinge overeenkomst in de plaats is gekomen van de financiële lease-overeenkomst.
4.6.
Voor de beoordeling van de vraag wie partij is bij deze mondelinge overeenkomst is van belang wat [eiseres] en [gedaagde] hebben gedaan en tegenover elkaar hebben verklaard en wat zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen redelijkerwijs hebben mogen afleiden.
4.7.
Door zich bij [eiseres] te melden, de bus naar [eiseres] te (laten) brengen en met [eiseres] een mondelinge overeenkomst te sluiten ter beëindiging van de lease-overeenkomst, mocht [eiseres] de gerechtvaardigde verwachting hebben dat [gedaagde] voor zichzelf handelde. [gedaagde] was immers, gelet op hetgeen in overweging 4.2 is overwogen, gehouden tot nakoming van die lease-overeenkomst. [gedaagde] heeft ook niet gesteld dat [eiseres] haar heeft ontslagen van die verplichtingen. Dat [eiseres] [gedaagde] uit haar verplichtingen zou ontslaan zonder dit te vermelden en zonder enige tegenprestatie van de zijde van [gedaagde] te verwachten, is door niet [gedaagde] gesteld en ligt zonder nadere toelichting van de kant van [gedaagde] ook niet erg voor de hand: [eiseres] zou daarmee afstand hebben gedaan van een debiteur die krachtens de lease-overeenkomst hoofdelijk aansprakelijk was.
Als [gedaagde] de bedoeling had om alleen namens haar zoon te handelen, lag het op haar weg om dit uitdrukkelijk te benoemen, daarbij tevens aan te geven dat ze niet voor zichzelf handelde en toe te lichten wat dit voor haar eigen contractuele verplichtingen voorvloeiend uit de financiële lease-overeenkomst betekende. Niet is door [gedaagde] gesteld dat dat is gebeurd.
Dat zij heeft vermeld dat zij voor haar zoon kwam maakt dat niet anders: dat gegeven maakt nog niet dat zij haar eigen contractuele verplichtingen niet hoefde na te komen. [eiseres] hoefde hier ook niet uit af te leiden dat zij niet (ook) voor zichzelf handelde.
Ook de stelling van [gedaagde] dat de factuur op verzoek van [eiseres] op naam van Tech & Green is gesteld maakt dat niet anders gelet op hetgeen in overweging 4.2 is overwogen.
Of [gedaagde] ook namens haar zoon heeft gehandeld, kan in deze procedure buiten beschouwing blijven omdat [A] in deze procedure geen partij is. De kantonrechter komt ook aan de discussie over de vraag of er al dan niet sprake is van schuldoverneming niet toe.
4.8.
Gelet op bovenstaande dient te gelden dat [eiseres] het gerechtvaardigde vertrouwen mocht hebben dat [gedaagde] voor zich zelf handelde. [gedaagde] dient te gelden als partij bij de mondelinge overeenkomst en dient deze dan ook na te komen. De kantonrechter zal daarom de vordering in hoofdsom toewijzen.
Aangezien [gedaagde] de verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen, kan ook de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom worden toegewezen. Tegen de rente is geen zelfstandig verweer gevoerd.
4.9.
[eiseres] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiseres] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten ad € 697,28 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. Tegen de buitengerechtelijke incassokosten is geen zelfstandig verweer gevoerd.
4.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, welke tot op heden aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
  • explootkosten € 86,57
  • griffierecht € 499,00
  • salaris gemachtigde
Totaal € 1.485,57

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 7.204,26, vermeerderd met de wettelijke rente over € 6.445,53 vanaf 4 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.485,57,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten op 5 januari 20201. (SL(O)