ECLI:NL:RBOVE:2021:1328

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
08-084783-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee mannen voor inbraak in kapsalon te Oldenzaal met schadevergoeding aan benadeelde partij

Op 30 maart 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen van 27 en 38 jaar, die zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden wegens inbraak in een kapsalon in Oldenzaal. De rechtbank oordeelde dat de mannen samen met twee anderen op 8 april 2019 de kapsalon hebben binnengebroken en daarbij een kluis, geld en haarverzorgingsproducten hebben gestolen. De rechtbank sprak twee andere verdachten vrij. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, en de rechtbank volgde deze eis, waarbij ook rekening werd gehouden met de recidive van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de diefstal in vereniging met braak, onder andere op basis van getuigenverklaringen, camerabeelden en forensisch bewijs. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op van 250 euro aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer in Almelo.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-084783-19 (P)
Datum vonnis: 30 maart 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1993 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de P.I. Nieuwegein te Nieuwegein.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 maart 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink-Dijk en van wat door verdachte en de raadsman mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:samen of alleen heeft ingebroken en een kluis, geld en/of haarverzorgingsproducten heeft meegenomen, of
subsidiair:samen of alleen een kluis, geld en/of haarverzorgingsproducten heeft geheeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 8 april 2019, te Oldenzaal, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een kluis en/of een geldbedrag, te weten 2.500 euro en/of een of meerdere
haarverzorgingsproducten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer]
, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen
goed/goederen onder zijnhun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak, verbreking, inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 april 2019, te Oldenzaal, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een goed, te weten een kluis en/of een geldbedrag, te weten 2.500 euro en/of een of
meerdere haarverzorgingsproducten heeft verworven, voorhanden gehad en/of
overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het
voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den)
moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden in de zin dat verdachte samen met twee medeverdachten heeft ingebroken in een kapsalon en een kluis en geld heeft meegenomen. Dat volgt uit de aangifte, de getuigenverklaringen, de camerabeelden van de kapsalon tijdens de inbraak, het proces-verbaal van herkenning door de politie en het onder de schoenen van verdachte aangetroffen glas dat van de plaats van de inbraak afkomstig was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het primair of subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Het door de getuigen omschreven signalement van de inbrekers past niet bij verdachte, er is geen DNA van verdachte op de met het signalement overeenkomende kleding aangetroffen en de glasscherven in de zool van zijn schoenen kunnen via contaminatie in de woning daar zijn terechtgekomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten vast.
Op 8 april 2019 omstreeks 06.37 uur ontvangt de meldkamer van de politie een melding dat er wordt ingebroken bij kapsalon [kapsalon] , gevestigd aan de [adres 1] te Oldenzaal. Getuige [getuige 1] ziet vanuit haar woning hoe twee personen de deels glazen deur van de kapsalon vernielen. Eén van de personen draagt een blauwe trui (hoodie) en de andere persoon draagt zwarte kleding. De twee personen gaan de kapsalon binnen en komen korte tijd later weer naar buiten, waarbij de persoon met de blauwe hoodie een kist/doos draagt. Dat wordt ook gezien door getuige [getuige 2] . De getuigen zien hoe de twee personen de portiek van een flatwoning op de benedenverdieping in hetzelfde gebouw als de kapsalon, binnengaan. De getuigen zien ook hoe een derde persoon, achter de andere personen aanloopt en de flat wordt binnengelaten. Getuige [getuige 1] had gezien hoe deze derde persoon tijdens de inbraak heen en weer liep tussen de woning en de kapsalon.
De politie arriveert rond 7.00 uur bij deze flatwoning waar mevrouw [naam] woont en in die woning worden [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] aangetroffen. De politie vindt in die woning een opengebroken kluis, die door aangever wordt herkend als de kluis afkomstig uit de kapsalon. Volgens aangever was de kassa ook opengebroken en leeggehaald en is er bij de inbraak totaal € 1.400,00 gestolen. Naast de kluis treft de politie in de woning van [naam] naast andere kleding, de blauwe hoodie aan die werd gedragen door één van de daders van de inbraak.
Verbalisanten hebben de camerabeelden uit de kapsalon bekeken en beschreven dat twee personen samen de kapperszaak binnengaan. De eerste verdachte verlaat binnen 35 seconden na binnengaan de kapsalon met de kluis. De tweede verdachte pakt de kassalade en haalt er het papiergeld uit en haalt de enveloppen met de dagopbrengst uit de kassa. Hij verlaat binnen een minuut na binnenkomst het pand. De eerste verdachte had een blauwe
hoodie aan. De tweede verdachte droeg een zwarte hoodie.
De blauwe hoodie is door het Nederlands Forensisch Instituut onderzocht op biologische sporen. Daarbij zijn de binnenzijde van de kraag, de binnenzijde van de rechtermanchet en de binnenrand van de capuchon bemonsterd en onderzocht. Uit de rapportage volgt dat het DNA uit de kraag en het rechtermanchet afkomstig kan zijn van [medeverdachte 1] (kans kleiner dan 1 op 1 miljard). Op de capuchon is DNA aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Van het DNA uit de capuchon is het 30 miljoen keer waarschijnlijker dat de bemonstering het DNA van onder meer verdachte [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] bevat, dan dat de bemonstering DNA bevat van [medeverdachte 1] en onder meer twee willekeurig onbekende personen.
Daarnaast heeft het Nederlands Forensisch Instituut een vergelijkend glasonderzoek uitgevoerd, waarbij het glas van de deur van de kapsalon is vergeleken met glassporen die zijn aangetroffen op de schoenen van verdachte en [medeverdachte 1] en op de blauwe hoodie. Voor al deze glassporen geldt volgens het onderzoek dat het veel waarschijnlijker (kans aan de bovenzijde van 100-10.000) is dat deze glassporen afkomstig zijn van de gebroken ruit van de kapsalon, dan van een willekeurige andere ruit.
Verdachte heeft verklaard niets met de inbraak te maken te hebben. De blauwe hoodie werd gedragen door [medeverdachte 1] . Verdachte was in de flatwoning van [naam] , maar heeft geen kluis of geld gezien.
4.3.2
De conclusie van de rechtbank
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair tenlastegelegde – de diefstal in vereniging met braak – heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Op basis van de redengevende feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat – in tegenstelling tot hetgeen verdachte verklaart – hij de persoon gekleed in het zwart is geweest die heeft ingebroken in de kapsalon. Bij zijn aanhouding kort na de inbraak, droeg verdachte als enige zwarte kleding, passend bij het signalement dat door getuigen is opgegeven. Het glas dat op de schoenen van verdachte is aangetroffen is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het korte tijdsverloop tussen de inbraak en het aantreffen van verdachte in de woning, afkomstig van de ruit van de kapsalon.
De raadsman heeft een alternatief scenario geschetst dat de aanwezigheid van glassporen onder de schoenen van verdachte zou verklaren, inhoudende dat er glassporen in de hal van de woning van [naam] lagen en het zeer wel mogelijk is dat verdachte het glas bij het verlaten van de woning door contaminatie onder zijn schoenen kreeg. De raadsman heeft in dit kader ook gewezen op de aanwezigheid van glas dat zich op een in de woning aanwezige blauwe hoodie bevond. Dit scenario passeert de rechtbank als ongeloofwaardig. Uit het dossier blijkt niet dat er glasresten zijn aangetroffen in de flatwoning van [naam] . Ook is naast het uitgevoerde glassporenonderzoek met de schoenen van verdachte een vergelijkend schoensporenonderzoek uitgevoerd, waarbij met de schoenen proefafdruksporen zijn gemaakt. Als er glas onder de schoenen van verdachte zou hebben gezeten, dan zou dat zijn opgemerkt in het betreffende uitslag proces-verbaal, zoals ook het geval was bij één van de schoenen van [medeverdachte 1] . Daarvan wordt echter geen melding gemaakt bij de schoenen van verdachte. Daarnaast zijn de schoenen van verdachte bij het glassporenonderzoek ook eerst visueel onderzocht op de aanwezigheid van grotere glassporen, waarna door het uitkloppen van de schoenen stofmonsters werden verkregen. Uit de schoenen van verdachte, werden 18 op glas lijkende sporen aangetroffen. De glassporen zijn het resultaat van onderzoek van de gehele schoen.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De vraag of aan de bovenstaande eisen is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Voor de rechtbank staat vast dat verdachte één van de twee personen is geweest die op 8 april 2019 in Oldenzaal de inbraak in de kapsalon heeft gepleegd. Daarbij was sprake van een gezamenlijke uitvoering, waaruit de nauwe en bewuste samenwerking volgt. Verdachte heeft een bijdrage van voldoende gewicht geleverd door de ruit van de kapsalon te vernielen, de kapsalon binnen te gaan, geld uit de geldlade en de kassa te pakken en dit vervolgens mee te nemen naar de flatwoning van [naam] . Aldus acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 april 2019, te Oldenzaal, tezamen en in vereniging met een ander een kluis en geld die toebehoorden aan [slachtoffer] , hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, en een geldboete gelijk aan het inbeslaggenomen geldbedrag, te weten € 100,00.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan een brutale bedrijfsinbraak, waaruit blijkt dat hij kennelijk geen respect heeft voor de eigendommen van anderen en uitsluitend gericht is op zijn eigen gewin. Daarbij geeft verdachte geen enkel blijk van enig verantwoordelijkheidsbesef voor zijn handelen door te ontkennen iets met dat misdrijf te maken te hebben en de schuld bij anderen in de schoenen te schuiven. Daarbij loog verdachte de rechtbank voor. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Uit zijn justitiële documentatie blijkt dat verdachte de afgelopen jaren herhaaldelijk is veroordeeld voor gekwalificeerde diefstallen tot (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Blijkbaar trekt hij zich niets aan van de in die veroordelingen besloten liggende waarschuwingen.
De rechtbank houdt op de voet van artikel 63 Sr onder meer rekening met een eerdere veroordeling van verdachte door de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam van 25 september 2020, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden.
Gelet op de ernst van het feit en het gegeven dat verdachte al vaker voor soortgelijke feiten tot gevangenisstraffen is veroordeeld, maar desondanks opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft ook gekeken naar de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Straftrecht (LOVS) vastgestelde landelijke oriëntatiepunten straftoemeting. Deze oriëntatiepunten geven voor één inbraak in een bedrijfspand bij veelvuldige recidive als uitgangspunt een gevangenisstraf van 4 maanden. Als strafvermeerderende omstandigheden gelden onder meer het samenwerkingsverband, het forceren van de toegang tot de kapperszaak, het meenemen van de kluis en de proceshouding van verdachte. De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden passend en geboden is, met aftrek van het voorarrest.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het aan hem toebehorende op de beslaglijst vermelde geldbedrag van € 100,00, aangezien dit niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Dit betreft de materiële schade voor zover deze niet is vergoed door de verzekering.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering van [slachtoffer] goed is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is, inclusief de gevorderde wettelijke rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Aangezien de raadsman zich op het standpunt heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, heeft hij gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit (mede) rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 250,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 april 2019) voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte hoofdelijk verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 250,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 april 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 5 dagen kan worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn hoofdelijke verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de hoofdelijke verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van een geldbedrag van € 100,00 aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, mr. P.M.F. Schreurs en
mr. A.M. van Diggele, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2021.
Buiten staat
Mr. Schreurs is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Oost-Nederland, district Twente, basisteam Noordoost-Twente, met registratienummer: PL0600-2019151826 van 29 april 2019. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 8 april 2019, pagina 14 en 15, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Ik wil aangifte doen van inbraak in de kapperszaak van mijn vrouw. Vanmorgen
08-04-2019 omstreeks 06.30 uur kregen wij op de telefoon van mijn vrouw een
alarmmelding van de kapperszaak [kapsalon] gevestigd aan de [adres 1] in Oldenzaal. Ik ging naar de kapperszaak en zag
dat een glazen deur van de kapperszaak aan de onderzijde was ingegooid of ingeslagen. Ik werd korte tijd later door een andere politieagent aangesproken.
Ik zag dat er in de politieauto een kluis lag. De politieagent vroeg mij of ik de
kluis herkende. Ik heb daarop geantwoord dat er in de kapperszaak een soortgelijke
kluis zou moeten zitten in de kantoorruimte. Kort daarna werd ik door de politie
meegenomen de zaak in. Ik zag dat de kluis uit het kantoor was weggenomen.
De kluis was aan de muur verankerd. Ik zag ook dat de kassa in de winkelruimte was
opengebroken. Ik zag dat de inhoud uit de kassa was weggenomen.
2. Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] van 14 mei 2019, pagina 16, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
De kluis, de kassa en de fooienpot is weggenomen. Er is totaal 1400 euro weggenomen. De dagopbrengsten van vrijdag en zaterdag waren 370 euro aan contanten. In de fooienpot zat 500 euro.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 8 april 2019, pagina 21 en 22, inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
Ik woon aan de [adres 1] in Oldenzaal. Mijn slaapkamer is aan de voorzijde van de flat, deze grenst aan de straat. Ik heb ook vrij zicht op de kapperszaak. Vandaag op maandag 8 april 2019, omstreeks 06:15 uur hoorde ik gebonk en hard getik. Het geluid wat ik hoorde kon ik plaatsen als zijnde gebonk op een ruit. Ik ben gaan kijken waar het gebonk vandaan kwam. Ik deed de balkondeur open en keek naar buiten. Ik zag een manspersoon voor de portiek van de flat staan. Ik zag eerst een (1) persoon met een blauwe hoodie. Vervolgens zag ik een tweede persoon helemaal in het zwart. Ik zag dat deze twee (2) personen naar de kapperszaak liepen. Ik zag dat een (1) van hen een ijzeren staaf vast had. Ik zag dat de twee (2) personen, met deze staaf aan het wrikken waren bij de kapperszaak. Toen belde ik 112. Tijdens het bellen met de politie, zag ik de persoon met de blauwe hoodie/vest aan, met een kist uit de kapperszaak lopen. Het kistje leek op een safe box/kluis. De twee personen zijn toen de portiek van de flat ingelopen.
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 8 april 2019, pagina 19 en 20, inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
Ik woon aan de [adres 1] te Oldenzaal. Vandaag op maandag 8 april 2019, te 06:25 uur werd ik wakker van gebonk. Het geluid wat ik hoorde kon ik plaatsen als zijnde gebonk op een dikke ruit het klonk een beetje als doffe klappen. Vervolgens hoorde ik het gerinkel van iets wat op vallend glas lijkt. Ik keek vanuit mijn keukenraam en zag twee jongens aankomen lopen. Deze twee mannen liepen achter elkaar aan. Degene die een blauwe trui droeg (dader 2) had iets bij zich in de vorm van een doos van ongeveer 20 bij 20 centimeter. Ik zag dat dader 1 tegenover mijn woning aan de [adres 1] een portiekdeur opende van het flatcomplex tegenover mijn woning. Ik zag dat dader 1 de deur openhield voor dader 2. Ik zag dat dader 2 bij het naar binnen gaan van de portiek even stil hield en keek in de richting vanwaar zij vandaan kwamen. Ik zag dat de daders de deur sloten.
5. Het proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2019, pagina 43 en 44, zakelijk weergegeven inhoudende als relaas van verbalisant:
Ik, [verbalisant] , was op 08-04-2019 te 06:37 uur, in dienst ten behoeve van de noodhulp
surveillance. Door de centralist werd aangegeven dat de verdachten waren gevlucht in een portiek. Dit bleek de [adres 2] te Oldenzaal te zijn. Ineens verscheen de ons ambtshalve bekende verdachte [medeverdachte 1] . Kort hierop verscheen de mij ambtshalve bekende [medeverdachte 2] . Kort hierop, omstreeks 07:12 uur, kregen wij toestemming van de Hulpofficier van Justitie de woning te betreden. Hierop werd door mij en bovengenoemde collega's de woning betreden. In de woning werden verdachten [medeverdachte 3] en [verdachte] aangehouden. In de slaapkamer linksachter in de woning zag ik, een plug met daarin een afgebroken schroef op de grond liggen. Onder een blauwe hoodie zag ik een grijs kluisje liggen, waarvan het deurtje verbroken was. Deze kluis werd door mij in beslag genomen. Ik liet de eigenaar van de [kapsalon] het kluisje zien dit ik zojuist in beslag had genomen. [slachtoffer] zei dat hij het kluisje herkende als zijn eigendom.
6. Het proces-verbaal van bevindingen van 14 mei 2019, pagina 9, zakelijk weergegeven inhoudende:
Op de camerabeelden is te zien dat er op 8-4-2019 omstreeks 07.37 uur twee verdachten het pand van de kapperszaak binnenkomen. De tweede verdachte droeg een zwarte hoodie.
7. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 maart 2021, zakelijk weergegeven inhoudende:
Het klopt dat ik bij mijn aanhouding op 8 april 2019 in de flatwoning aan de [adres 2] in Oldenzaal zwarte kleding en schoenen aanhad. Dat waren mijn kleren en schoenen. Ik heb daarvoor niet van kleding gewisseld, het waren de enige kleding en schoenen die ik toen bij mij had.
8. Het proces-verbaal van bevindingen van 10 april 2019, pagina 50, zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik verbalisant heb van de aangever ontvangen de digitale recorder om de
beveiligingscamerabeelden van de inbraak op 08-04-2019 omstreeks 06:40 uur, bij
[kapsalon] gevestigd aan de [adres 1] in Oldenzaal veilig te stellen.
Ik zag op het systeem beeldbestanden;
08-04-2019 06:40:16, Verdachten komen de kapperszaak binnen.
08-04-2019 06:40:20, Verdachten gaan meteen naar de kantoorruimte waar de kluis is.
08-04-2019 06:40:46, 1ste verdachte verlaat met de kluis het kantoor.
08-04-2019 06:40:47, 1ste verdachte verlaat vanuit de kantoorruimte meteen het pand via de winkel.
08-04-2019 06:40:51, 1ste verdachte verlaat pand.
08-04-2019 06:40:56, 2de verdachte haalde een doos uit de kassa
08-04-2019 06:04:02 (de rechtbank begrijpt 06:41:02), 2de verdachte pakte de kassalade en haalde het papiergeld er uit.
08-04-2019 06:41:04, 2de verdachte haalde de kassalade uit ladeblok waaronder de
enveloppen met de dagopbrengst van 5 en 6 april 2019 zaten.
08-04-2019 06:41:05, 2de Verdachte neemt de enveloppen met de dagopbrengst van 5 en 6 april 2019 uit de kassa.
08-04-2019 06:41:13, 2de verdachte verlaat het pand met de kassa inhoud
9. Het proces-verbaal uitslag vergelijkend schoensporenonderzoek van 23 april 2019, zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 16 april 2019 werd bij mij, door de afdeling sporenbeheer van de Forensische Opsporing te Eist van de Eenheid Oost-Nederland aangeboden:
[1] één paar schoenen, merk Primark, maat 38, gewaarmerkt AAMQ4340NL, in beslag genomen onder [medeverdachte 1] , geboren [geboortedatum 2] 1982.
[2] één paar schoenen, merk Mallet, maat onbekend, gewaarmerkt AAMQ4341NL, in beslag genomen onder [verdachte] , geboren [geboortedatum 3] 1993.
10. Het geschrift getiteld “Vergelijkend glasonderzoek naar aanleiding van een inbraak in een kapperszaak te Oldenzaal op 8 april 2019”, gedateerd 26 augustus 2019 en opgemaakt door [verbalisant] , werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[screenshot DNA-onderzoek]
11. Het geschrift getiteld “Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een inbraak gepleegd in Oldenzaal op 8 april 2019”, gedateerd 6 augustus 2019 en opgemaakt door [verbalisant] , werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[screenshot DNA-onderzoek]