ECLI:NL:RBOVE:2021:1327

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
08/147055-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot verkrachting met tbs en schadevergoeding aan slachtoffer

Op 30 maart 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige man, die op 4 juni 2020 in het Wezenlandenpark in Zwolle een poging tot verkrachting heeft gedaan. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met daarnaast tbs met dwangverpleging. De jonge vrouw, die het slachtoffer was, wist dankzij haar verzet en de hulp van een omstander te ontsnappen aan haar aanvaller. De rechtbank oordeelde dat de man, gezien zijn psychiatrische verleden en het hoge risico op herhaling, een gevaar voor de maatschappij vormt. Daarom werd besloten om hem tbs op te leggen, in plaats van de voorgestelde tijdelijke klinische behandeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte werd veroordeeld voor het ten laste gelegde, terwijl de verdediging betoogde dat het feit wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, namelijk de poging tot verkrachting, en sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 16.136,02 aan het slachtoffer, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij voldoende schade had geleden door het handelen van de verdachte, en dat de vordering van de benadeelde partij volledig kon worden toegewezen. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zodat de benadeelde partij recht heeft op vergoeding van de schade die door het feit is toegebracht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/147055-20 (P)
Datum vonnis: 30 maart 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in de P.I. Lelystad te Lelystad.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
16 maart 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Markink-Grolman en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. P.L.E.M. Krauth, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te verkrachten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 4 juni 2020 te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , die [slachtoffer]
- heeft vastgepakt en/of
- op de grond heeft geduwd en/of (daarbij) ‘neukbewegingen’ heeft gemaakt en/of
- haar broek en onderbroek omlaag/uit heeft getrokken en/of
- heeft opgetild en/of in de richting van bosschages/struiken heeft gedragen en/of
- (wederom met ontbloot onderlichaam) op de grond heeft gelegd en/of
- haar mond heeft dichtgehouden en/of
- haar keel/nek heeft omklemd en/of
- meermalen tegen haar hoofd heeft geslagen/gestompt en/of (daarbij) zijn,
verdachtes, broek/gulp heeft getracht open te maken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld, zakelijk weergegeven, dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1. Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 4 juni 2020, p.18-24;
2. Een schriftelijk stuk, te weten een letselbeschrijving betreffende [slachtoffer] , p.51-61;
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 4 juni 2020, p.35-39;
4. De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 maart 2021.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 juni 2020 te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , die [slachtoffer]
- heeft vastgepakt en
- op de grond heeft geduwd en daarbij ‘neukbewegingen’ heeft gemaakt en
- haar broek en onderbroek omlaag/uit heeft getrokken en
- heeft opgetild en in de richting van bosschages heeft gedragen en
- met ontbloot onderlichaam op de grond heeft gelegd en
- haar mond heeft dichtgehouden en
- haar keel heeft omklemd en
- meermalen tegen haar hoofd heeft gestompt en zijn, verdachtes, broek heeft getracht open
te maken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 242 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
Het misdrijf: poging tot verkrachting.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren en met daaraan verbonden als – dadelijk uitvoerbare – bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een nader te bepalen zorginstelling met de mogelijkheid van klinische opname voor de duur van maximaal 24 maanden, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een contact- en locatieverbod met betrekking tot het slachtoffer.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft, zakelijk weergegeven, bepleit rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en met de omstandigheid dat hij spijt heeft betuigd. Verzocht is de duur van een op te leggen gevangenisstraf te beperken, zodat een behandeling op een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) zo snel mogelijk kan aanvangen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft in het Wezenlandenpark in Zwolle geprobeerd [slachtoffer] te verkrachten door haar met geweld de bosjes in te werken en haar haar broek en onderbroek uit te trekken. Het misdrijf is door een combinatie van verzet van het slachtoffer en een te hulp schietende voorbijganger niet tot voltooiing gekomen. Het behoeft geen betoog dat [slachtoffer] door het handelen van verdachte ernstig is aangetast in haar fysieke en geestelijke integriteit. Zij was ten tijde van het feit 19 jaar oud en woonde pas zeer kort op zichzelf in Zwolle. In haar slachtofferverklaring heeft zij op treffende wijze verwoord hoe zij door verdachte van haar onbevangenheid en haar gevoel van vrijheid is beroofd.
Ook voor de personen die op de bewuste ochtend in het park aanwezig waren en plotseling met dit feit geconfronteerd werden, moet het een schokkende ervaring zijn geweest.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 3 februari 2021;
- een de verdachte betreffend psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 10 februari 2021;
‑ een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 12 februari 2021;
‑ een reclasseringsrapport over de persoon van verdachte d.d. 11 maart 2021.
Uit deze stukken komt naar voren dat verdachte sinds 2015 in Nederland verblijft en sindsdien begeleiding heeft gehad van onder meer Vluchtelingenwerk en de gemeente Kampen. Hij heeft zijn inburgeringscursus niet kunnen halen en is zeer beperkt geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. In 2017 is verdachte, nadat hij tijdens een psychotische episode een gasleiding in zijn woning had doorgesneden, voor een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis opgenomen in het kader van een maatregel ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Daarna is hij op de titel van een rechterlijke machtiging in een beschermde woonvorm van Transfore geplaatst, waar hij ook een depot medicatie kreeg om psychoses te onderdrukken. Ten tijde van het thans bewezen verklaarde feit was verdachte met voorwaardelijk ontslag en leek het goed met hem te gaan. Voor de behandelaars van Transfore kwam dit delict dan ook als een complete verrassing.
Verdachte heeft meegewerkt aan persoonlijkheidsonderzoeken van de psychiater en de psycholoog naar aanleiding van het onderhavige feit. Beide deskundigen stellen vast dat bij verdachte sprake is van schizofrenie en van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis (zwakbegaafdheid). De schizofrenie heeft vermoedelijk geen rol van betekenis gespeeld bij het strafbare handelen van verdachte, nu deze als gevolg van medicatie in remissie was. De zwakbegaafdheid houdt in dat verdachte forse beperkingen kent; hoewel hij normen en waarden kent en zich ervan bewust was dat zijn handelen verboden was, was hij beperkt in het inschatten van de ernst van zijn gedrag en de gevolgen daarvan, en in het onder controle houden van zijn impulsen. De deskundigen adviseren op grond hiervan de verdachte het feit in verminderde mate toe te rekenen. Zij constateren dat verdachte sterk afhankelijk is van ondersteuning en structurering vanuit zijn omgeving en dat hij zich niet zelfstandig staande kan houden in de Nederlandse maatschappij. De deskundigen schatten de kans op herhaling in als matig tot hoog, onder meer vanwege een gebrek aan probleembesef en -inzicht.
Om dit risico te beteugelen wordt geadviseerd om verdachte klinisch te behandelen en van daaruit naar een beschermde woonvorm te laten uitstromen. De reclassering heeft in lijn met deze conclusies geadviseerd een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met overeenkomstige bijzondere voorwaarden.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van de deskundigen ten aanzien van de diagnostiek, de toerekeningsvatbaarheid en het recidivegevaar over en maakt deze tot de hare.
Bij het bepalen van een afgewogen sanctiepakket stelt de rechtbank voorop dat, ter vergelding van de ernst van het feit, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van deze straf heeft de rechtbank gelet op de Landelijke Oriëntatiepunten voor Vakinhoud Strafrecht. Bij een voltooid delict wordt een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden in beginsel passend geacht. Nu het in deze zaak gaat om een strafbare poging en een verminderd toerekeningsvatbare dader, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Daarnaast is het op grond van het psychiatrisch en psychologisch onderzoek evident dat verdachte behandeling behoeft. De rechtbank heeft zich daarbij de vraag gesteld in welk juridisch kader deze behandeling moet worden gegoten en overweegt daaromtrent als volgt.
Verdachte is in 2017 veroordeeld voor een poging tot brandstichting en heeft, ondanks behandeling, toezicht en medicatie, opnieuw een ernstig strafbaar feit gepleegd, waarbij hij zijn impulsen niet onder controle had. Hoewel verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen in verband met zedendelicten, blijkt uit het dossier dat hij sinds 2016 lustgevoelens naar vrouwen ervaart en ook eerder hem onbekende vrouwen heeft aangesproken.
Verdachte lijkt de ernst van het door hem gepleegde feit niet volledig te (kunnen) overzien en zijn eigen problematiek niet of nauwelijks te (kunnen) onderkennen. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij geen medicatie en geen behandeling meer nodig heeft en dat hij het liefst een ‘kale’ gevangenisstraf wil uitzitten. Daarmee lijkt hij zichzelf, gelet op de diametraal andere visie van de gedragsdeskundigen, ernstig te overschatten.
De rechtbank komt op grond van deze factoren, in combinatie met het matige tot hoge risico op herhaling, tot het oordeel dat (klinische) behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden dan wel een gedragsbeïnvloedende maatregel de samenleving onvoldoende bescherming zou bieden tegen het gevaar dat verdachte niet alleen voor anderen, maar ook voor zichzelf vormt. De rechtbank acht het om die reden noodzakelijk dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd. Nu de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, kan deze een periode van vier jaren te boven gaan.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 16.136,02(zestienduizend honderdzesendertig euro en twee eurocent) [2] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- eigen risico zorgverzekering 2020 € 385,00
- eigen risico zorgverzekering 2021 € 385,00
- kosten fysiotherapie € 112,50
- verlies aan verdienvermogen € 10.125,00
- kosten kickboksen € 106,92
- reiskosten € 21,60
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 5.000,- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft het opgevoerde verlies aan verdienvermogen en de kosten voor kickboksen betwist. Daartoe is, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het aan de benadeelde partij is om zelf de schade zoveel mogelijk te beperken, maar dat zij er zelf voor heeft gekozen om in de proeftijd de arbeidsrelatie met haar werkgever te verbreken en dat zij zich ook verdedigingstechnieken had kunnen aanleren zonder kosten te hoeven maken voor de aanschaf van spullen. Ook is het in de huidige, weinig veilige maatschappij gebruikelijk om zelf voor dergelijke kosten zorg te dragen, aldus de raadsman.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat de ter onderbouwing van de immateriële schade aangevoerde jurisprudentie een zaak met meer agressie betrof waarbij de dader geen spijt had betuigd, en dat deze zaak daarom niet goed kan worden vergeleken met de onderhavige zaak.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het verlies aan verdienvermogen dat deze schade er in de kern op neerkomt dat de benadeelde partij na een traumatische ervaring enige tijd niet in staat was om te werken. Zij kwam zodoende voor de keuze te staan om vroegtijdig ontslag te nemen, dan wel zich ziek te melden in de proeftijd van haar arbeidscontract, hetgeen niet onwaarschijnlijk ook tot beëindiging van het contract zou hebben geleid. De rechtbank is in de gegeven omstandigheden van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de benadeelde partij onvoldoende heeft gedaan om de schade te beperken. Nu deze schadepost voldoende onderbouwd en aannemelijk is, zal de rechtbank deze schadepost toewijzen.
Ook de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt om kickbokslessen te kunnen volgen om op die wijze haar zelfvertrouwen te vergroten acht de rechtbank alleszins redelijk en toewijsbaar.
De gevorderde immateriële schade is eveneens geheel toewijsbaar, nu dit bedrag in juiste verhouding staat met hetgeen de benadeelde partij is overkomen.
De overige – niet betwiste – schadeposten zijn eveneens voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom geheel toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a en 37b Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
maatregel
- gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld;
- beveelt dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van een bedrag van
€ 16.136,02(te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2020), voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 16.136,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 115 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. Peterzon, voorzitter, mrs. A. van Holten en
K. Haar, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met onderzoeksnummer ONRBC20435/Crafter. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Op de ingediende stukken is als gevolg van een rekenfout een totaalbedrag van € 15.136,02 vermeld. Ter terechtzitting van 16 maart 2021 is aan de orde gesteld dat de optelsom van de opgevoerde posten het hier vermelde bedrag oplevert. De vordering wordt aldus verstaan.