ECLI:NL:RBOVE:2021:1317

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
08-109691-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van twee mannen voor inbraak en gebruik van gestolen pinpassen in Borne

Op 29 maart 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen twee mannen uit Wageningen en Veenendaal, die verdacht werden van een inbraak in Borne in 2019 en het gebruik van gestolen pinpassen. De rechtbank heeft de mannen vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten. De zaak kwam aan het licht na een inbraak waarbij bankpassen en andere waardevolle goederen werden gestolen uit de woning van een slachtoffer. De officier van justitie had gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de betrokkenheid van de verdachten vast te stellen. Tijdens de zitting op 8 en 15 maart 2021 werd het standpunt van de verdediging gehoord, die pleitte voor vrijspraak. De rechtbank concludeerde dat er aanwijzingen waren voor betrokkenheid, maar dat het dossier niet voldoende bewijs bood om de verdachten te veroordelen. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachten vrijgesproken werden. De rechtbank heeft ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf afgewezen, omdat de verdachten niet schuldig werden bevonden aan de nieuwe feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige Kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-109691-19 (P)
Datum vonnis: 29 maart 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 maart 2021 en 15 maart 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Akkerman en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. B.J. de Pree, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
  • feit 1:samen of alleen heeft ingebroken in de woning aan de [adres] in Borne en uit die woning goederen heeft gestolen;
  • feit 2:samen of alleen geld heeft gestolen van [slachtoffer] door met zijn pinpassen te pinnen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 31 januari 2019, te Borne, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in of uit de woning gelegen aan de [adres] , te Borne, een of meerdere bankpassen en/of bijbehorende bankpapieren en/of enig geldbedrag en/of een of meerdere sierraden, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming;
2.
hij op of omstreeks 31 januari 2019, te Zenderen en/of te Rijssen en/of te Ede, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag, te weten 2036 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel, te weten door te pinnen met een of meerdere pinpassen van die [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting van 8 maart 2021 de volgende feiten en omstandigheden vast.
Er is ingebroken in de woning van [slachtoffer] aan de [adres] in Borne, waarbij onder andere twee bankpassen en correspondentie, bevattende de bijbehorende pincodes, zijn weggenomen.
Op 31 januari 2019 is omstreeks 19:16 uur met één van de gestolen bankpassen betaald bij een tankstation in Zenderen. Daarnaast is omstreeks 19:50 uur met dezelfde bankpas geld opgenomen in Rijssen en omstreeks 22:41 uur met de andere gestolen bankpas in Ede.
Op 31 januari 2019 heeft – naar aanleiding van twee ANPR-hits – omstreeks 20:57 uur een controle plaatsgevonden van een Volvo met daarin twee mannen. De bestuurder bleek verdachte te zijn. De bijrijder betrof [medeverdachte] . Tijdens deze controle hebben zij hun legitimatiebewijs getoond, evenals de huurovereenkomst van het voertuig waarin zij reden en zijn zij gefotografeerd in de kleding die zij op dat moment droegen. Op de plaats waar deze controle heeft plaatsgevonden, werd vijf à tien minuten na de controle een verfrommelde brief van de ING-bank aangetroffen met daarop de pincode van één van de gestolen bankpassen. In de onmiddellijke nabijheid van deze brief werd voorts aangetroffen de huurovereenkomst van de zojuist gecontroleerde Volvo, die eerder door verdachte aan de verbalisanten was getoond.
De pintransacties met de gestolen bankpassen in Rijssen en Ede zijn vastgelegd door de camera’s in de pinautomaten. Daarop is te zien dat in Rijssen geld wordt opgenomen door een man met een blauwe gewatteerde jas met capuchon, met daaronder een zwarte trui met capuchon die over het hoofd is getrokken. De broek en schoenen van deze man zijn donker van kleur. Tijdens de pintransactie in Rijssen loopt er een man door het beeld, bij wie een wit shirt onder de jas uitkomt. In Ede wordt geld opgenomen door een man met een donkere jas met capuchon die over het hoofd is getrokken. Deze man draagt een donkere broek en donkere schoenen met witte zolen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat er aanwijzingen zijn dat verdachte bij de ten laste gelegde feiten is betrokken. Op de plaats waar verdachte en zijn medeverdachte zijn gecontroleerd, is immers – in nabijheid van de huurovereenkomst van het voertuig waarin zijn reden – een verfrommelde brief van de ING-bank aangetroffen met de pincode van één van de bankpassen die uit de woning aan de [adres] te Borne is gestolen.
Daar staat echter tegenover dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld wanneer de inbraak exact heeft plaatsgevonden. Daarnaast kan op basis van de camerabeelden niet worden vastgesteld dat verdachte of zijn medeverdachte betrokken is geweest bij de pintransacties met de gestolen bankpassen. Verdachte en zijn medeverdachte zijn tijdens de hiervoor genoemde controle gefotografeerd in de kleding die zij op dat moment droegen. Aan de hand van de camerabeelden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat verdachte of zijn medeverdachte daarop te zien is.
Naar het oordeel van de rechtbank laat het dossier dan ook ruimte voor de situatie dat niet verdachte en zijn medeverdachte, maar een ander zich aan de ten laste gelegde feiten heeft schuldig gemaakt. Dat maakt dat onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van beide ten laste gelegde feiten.

5.De schade van benadeelden

5.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 5.923,33, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • Misbruik bankpassen en vervanging € 2.051,33
  • Bijzetsloten € 514,25
  • Inbraakdetectiesysteem € 3.357,75.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.051,23 en voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering in verband met de bepleite vrijspraak.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij op voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren, omdat verdachte van beide ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken.
De benadeelde partij kan de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

6.De vordering tenuitvoerlegging

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat hij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, omdat de vordering is ingediend op 18 februari 2021, terwijl de proeftijd reeds in april 2020 is verstreken Dat is niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden na het verstrijken van de proeftijd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ook verzocht dat de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de vordering tot tenuitvoerlegging ertoe strekt het bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 december 2016 voorwaardelijk opgelegde strafdeel, te weten een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, ten uitvoer te leggen.
Anders dan onder de werking van artikel 14g lid 5 (oud) Wetboek van Strafrecht (Sr) is in de huidige regeling (artikel 6:6:21 Sv) niet meer opgenomen, dat de desbetreffende vordering – op straffe van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie – moet worden ingediend binnen drie maanden na het verstrijken van de proeftijd.
De tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel is evenwel gevorderd, omdat verdachte zich zou hebben schuldig gemaakt aan de hiervoor besproken strafbare feiten. Omdat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken, dient de vordering te worden afgewezen.

7.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] (feit 1 en feit 2) in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 december 2016 met parketnummer 21/004602-15 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. S.K. Huisman en mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.B. Cakir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2021.
Mr. S.K. Huisman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.