ECLI:NL:RBOVE:2021:1316

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
08-049519-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 29-jarige man voor woninginbraak in Vriezenveen met schadevergoeding aan het slachtoffer

Op 29 maart 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 29-jarige man uit Veenendaal, die werd beschuldigd van woninginbraak in Vriezenveen op 30 november 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen heeft ingebroken in een woning en daarbij goederen, waaronder contant geld en een paar schoenen van het merk Ugg, heeft gestolen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 96 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is hij verplicht om een schadevergoeding van 680 euro te betalen aan de benadeelde partij.

De rechtbank heeft tijdens de zitting op 8 en 15 maart 2021 de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de herkenningen door verbalisanten beoordeeld en deze als voldoende betrouwbaar geacht. De verdachte is herkend op camerabeelden die tijdens de inbraak zijn gemaakt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bewezenverklaarde feit strafbaar is op grond van artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, dat diefstal door twee of meer verenigde personen betreft, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verkregen door middel van braak en inklimming. De rechtbank heeft ook de impact van de inbraak op de benadeelde partij in overweging genomen, wat heeft geleid tot de toewijzing van de schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige Kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-049519-19 (P)
Datum vonnis: 29 maart 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 maart 2021 en 15 maart 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Akkerman en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen of alleen heeft ingebroken in een woning aan de [adres] in Vriezenveen en uit die woning goederen heeft gestolen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 30 november 2018, te Vriezenveen, gemeente Twenterand, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in of uit de woning gelegen aan de [adres] , een geldbedrag, te weten 500 euro en/of een paar schoenen, van het merk Ugg, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

Dit hoofdstuk bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Voordat de rechtbank het ten laste gelegde feit zal bespreken, wordt eerst ingegaan op de betwiste betrouwbaarheid van de herkenningen door de verbalisanten.
4.1
De betrouwbaarheid van de ambtshalve herkenningen
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ambtshalve herkenningen betrouwbaar zijn. De herkenning van verdachte heeft plaatsgevonden door meerdere verbalisanten, die verdachte al geruime tijd kennen en veelvuldig contact met hem hebben gehad. Deze verbalisanten zijn de aangewezen personen om tot een herkenning te komen, wat maakt dat de herkenningen als bewijs kunnen dienen.
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de ambtshalve herkenningen niet betrouwbaar zijn, omdat de camerabeelden en de afbeeldingen daarvan van dusdanige kwaliteit zijn dat die geen herkenning kunnen dragen. De processen-verbaal van herkenning dienen derhalve van het bewijs te worden uitgesloten.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat de ambtshalve herkenningen onbetrouwbaar zijn, overweegt de rechtbank het volgende.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de ambtshalve herkenningen spelen verschillende factoren een rol. Daarbij valt te denken aan de vragen of de beelden voldoende duidelijk en helder zijn om een herkenning op te kunnen baseren en hoe goed de herkenner de verdachte kent. Bij dit laatste aspect geldt dat hoe beter men de verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Hierbij kunnen onder meer de aard van het contact, de frequentie daarvan en het eventuele tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de afbeeldingen in het dossier voldoende duidelijk en helder om een herkenning op te kunnen baseren. Op enig moment kijkt de verdachte zelfs recht in de camera, waardoor zijn haardracht en gezichtskenmerken goed te zien zijn. De camerabeelden en de daarvan gemaakte afbeeldingen zijn verspreid en hebben tot meerdere herkenningen geleid. Die herkenningen vonden telkens plaats door verbalisanten die verdachte reeds lange tijd kennen en in het kader van hun functie veelvuldig contact met hem hebben gehad, ook nog zeer recent. De verbalisanten noemen bovendien specifieke kenmerken op basis waarvan zij verdachte op de beelden herkennen, zoals zijn krullende haardracht, het korte ringbaardje, zijn postuur, de vorm van zijn gezicht en zijn jukbeenderen.
De rechtbank acht de ambtshalve herkenningen aldus betrouwbaar en bezigt deze dan ook voor het bewijs.
De rechtbank verwerpt het verweer.
4.2
Het ten laste gelegde feit
4.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting van 8 maart 2021 de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 30 november 2018 is ingebroken in een woning aan de [adres] in Vriezenveen. Daarbij is contant geld en een paar schoenen van het merk Ugg weggenomen.
Op de camerabeelden is te zien dat drie mannen zich rondom de woning ophielden en dat één van de mannen handelingen bij het raam verrichtte, terwijl de andere twee mannen op de uitkijk stonden. De man bij het raam stak een lang dun voorwerp tussen het raam en het kozijn en drukte dit voorwerp met kracht naar beneden, terwijl hij met een ander voorwerp, dat ook tussen het kozijn en het raam gestoken zat, een wrikkende beweging maakte. Bij het raam sprong er iets van het kozijn kapot, waarna de mannen het raam openden en naar binnen klommen. Enige tijd later vertrokken de drie mannen gezamenlijk door hetzelfde raam.
Eén van die mannen keek recht in een bewakingscamera en is door verschillende verbalisanten herkend als verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks30 november 2018, te Vriezenveen, gemeente Twenterand,
in ieder geval in Nederland,tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,
in ofuit de woning gelegen aan de [adres] , een geldbedrag
, te weten 500 euroen
/ofeen paar schoenen, van het merk Ugg,
in elk geval enig goed,dat
geheel of ten deleaan een ander dan aan verdachte en
/ofzijn
/haarmededader
(s
)toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft
en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebrachtdoor middel van braak en
, verbreking,inklimming.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten, zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 96 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij een bewezenverklaring een straf op te leggen conform de eis van de officier van justitie.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Op 30 november 2018 werd aangever door zijn dochter gebeld, omdat er in zijn woning was ingebroken. Eenmaal terug bij zijn woning trof aangever een ontwricht raam en een overhoop gehaald huis aan. Eén van de drie verantwoordelijken daarvoor is verdachte. Het is algemeen bekend dat inbraken niet alleen materiële schade voor de slachtoffers opleveren, maar ook hun gevoel van veiligheid aantast. Juist de eigen woning hoort een veilige plek te zijn. Het moet voor aangever en zijn gezinsleden bijzonder onaangenaam zijn om te leven met de wetenschap dat vreemden in hun woning zijn geweest, hun persoonlijke bezittingen hebben doorzocht en ook bezittingen hebben meegenomen. Daar komt bij dat een feit als het onderhavige ook de maatschappij in het geheel gevoelens van onrust bezorgt. Deze gevolgen hebben verdachte er echter niet van weerhouden om zijn eigen financiële belangen voorop te stellen.
Bij haar overwegingen heeft de rechtbank betrokken dat in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gehanteerde oriëntatiepunten als uitgangspunt voor een woninginbraak een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden wordt gehanteerd.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 januari 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan – gelet op de ernst van het feit – niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal deze gevangenisstraf echter grotendeels voorwaardelijk opleggen in verband met het tijdsverloop.
Alles overziend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 96 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.680,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • Reparatiekosten € 430,20
  • Contant geld € 250,--.
Daarnaast is € 1.000,-- aan immateriële schade gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen voor zover het de materiële schade betreft en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen voor zover het de materiële schade betreft en de vordering voor het overige af te wijzen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting van 8 maart 2021 is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schade is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade, te weten € 680,20, daarom toewijzen en vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Uit de vordering blijkt dat de bewezenverklaarde diefstal uit de woning grote impact heeft gehad op het welbevinden en de gemoedsrust van de benadeelde partij. De rechtbank heeft er au fond begrip voor dat de benadeelde partij de immateriële schade die hij hierdoor lijdt op de daders wil verhalen. Echter: als geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegewezen, indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Daarvan is bij diefstal met braak/inklimming als zodanig geen sprake. Gezien deze beperking laat de wet geen mogelijkheid de immateriële schade van de benadeelde partij toe te wijzen.
De rechtbank zal de vordering afwijzen voor zover die vorderingen betrekking hebben op het verzoek om de immateriële schade te vergoeden.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
96 (zesennegentig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
90 (negentig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten, indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van een bedrag van
€ 680,20,te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 680,20,te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
13 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overig af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. S.K. Huisman en mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.B. Cakir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2021.
Mr. S.K. Huisman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier Kaapstad (PL0600-2018541031) van 6 mei 2019. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 2 december 2018, pagina’s 30 en 31, inclusief bijlage, pagina’s 33 t/m 39, zakelijk weergeven, als verklaring van aangever:
Ik ben de bewoner en eigenaar van een vrijstaande woning gelegen aan de [adres] te Vriezenveen. Op vrijdag 30 november (de rechtbank begrijpt: 30 november 2018) werd ik gebeld door mijn dochter met de mededeling dat er in mijn huis was ingebroken. Aan de buitenzijde, bij het naast de oprit gesitueerde slaapkamerraam, zag ik dat het kozijn ontwricht was. Ik zag meerdere moeten zowel aan de onderzijde als zijkant van het kozijn. De moeten hadden een breedte van ongeveer een halve centimeter. Ik zag dat er diverse kasten en laden open stonden. Ik zag dat het kruipluik in de hal open stond. Op de opgeslagen beveiligingsbeelden die ik naderhand bekeek, zag ik dat drie jongens het slaapkamerraam binnengingen, nadat zij dit gedurende vier minuten aan het openbreken waren. Ik zag dat de drie jongens na zeven minuten weer via hetzelfde raam de woning verlieten.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , van 3 december 2018, pagina’s 44 t/m 46, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant:
Zoals vastgelegd in een ander proces-verbaal van bevindingen, zijn de genoemde tijden in dit proces-verbaal een uur later dan de werkelijke tijd. Alle genoemde tijden hebben betrekking op 30 november 2018.
19:18:33 uur: drie personen staan aan de linkerzijde van de woning. Aan de lichaamsbouw is te zien dat het hier drie mannen betreft. Signalementen: Man 1: Zuid-Europees uiterlijk, kort donker gedekt kapsel, slank postuur, lichtkleurige gewatteerde jas, donkere broek, sportschoenen/sneakers. Man 2: Zuid-Europees uiterlijk, kort donker gedekt kapsel, slank postuur, lichtkleurige jas voorzien van een grote capuchon, lichtkleurige broek. Man 3: slank postuur, lichte jas voorzien van een capuchon en een donkere brede horizontale bies rondom aan de onderzijde, onder deze jas draagt hij een vest voorzien van een capuchon die hij over zijn hoofd draagt, donkere broek, donkere schoenen voorzien van reflectiemateriaal aan de zijkant. 19:23:59 uur: man 1 gaat naar het raam dat zich aan de zijkant van de woning bevindt. In zijn linkerhand heeft hij een lang dun voorwerp. Man 3 gaat bij hem staan. De handen van man 1 worden daardoor aan het zicht van de camera onttrokken, maar aan zijn lichaam is te zien dat hij handelingen bij het raam verricht. 19:24:40 uur: man 1 hervat zijn werkzaamheden bij het raam. Hij is bezig aan de rechter onderzijde aan de sluitkant (niet aan de zijde van de scharnieren). Op dat moment houden man 2 en man 3 de omgeving in de gaten. 19:25:11 uur: Doordat hij zijn lichaam iets naar rechts gedraaid heeft, is duidelijk te zien dat het voorwerp dat hij in zijn hand heeft, tussen het raam en het kozijn gestoken zit. Op het moment dat hij zijn werkzaamheden hervat, is te zien dat hij nu ook in zijn rechterhand een voorwerp vast heeft. Het voorwerp in zijn linkerhand drukt hij met kracht naar beneden, terwijl het nog tussen het raam en het kozijn zit. Met het voorwerp in zijn rechterhand maakt hij een wrikkende beweging, terwijl deze ook tussen het raam en het kozijn gestoken zit. 19:25:48 uur: bij het raam springt er iets van het kozijn kapot. 19:30:35 uur: man 1 opent het raam volledig en schuift vervolgens met zijn rechterhand een gordijn naar de zijkant. Eén van de voorwerpen houdt hij nog steeds in zijn linkerhand. Te zien is dat het een lang dun voorwerp is met een verdikt handvat aan één van de uiteinden. 19:30:50 uur: terwijl man 1 het gordijn naar de zijkant houdt, kruipt man 3 door het raam naar binnen. 19:31:11 uur: man 1 kruipt naar binnen. Hij wordt hierbij geholpen door man 2 die hem enigszins aanduwt. 19:31:16 uur: man 2 gaat ook naar binnen. 19:37:08 uur: de mannen stappen weer naar buiten.
3.
Het proces-verbaal van herkenning door opsporingsambtenaar, opgemaakt door [verbalisant] , van 1 december 2019, pagina 47, inclusief bijlage, pagina 49, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant:
Naar aanleiding van de woninginbraak aan de [adres] te Vriezenveen kreeg ik het verzoek om beelden te bekijken waarop de mogelijke verdachten te zien zijn. Op de camerabeelden zag ik drie personen. Eén van die personen keek recht in de camera. Deze persoon was de enige persoon die geen capuchon droeg. Ik had het vermoeden dat deze persoon betreft: [verdachte] (man), geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] . In de periode van januari 2015 en augustus 2016 heb ik in basisteam Veenendaal gewerkt. Ik heb in deze periode veelvuldig contact gehad met [verdachte] . [verdachte] kwam veelvuldig in beeld met betrekking tot vermogensdelicten, met name woninginbraken, waardoor hij onze aandacht had. Ik heb hem vaak gesproken op straat.
4.
Het proces-verbaal van herkenning door opsporingsambtenaar, opgemaakt door [verbalisant] , van 1 december 2019, pagina’s 50 en 51, inclusief bijlage, pagina’s 52 en 53, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant:
Camera positie 1. Ik zag vervolgens dat twee mannen een capuchon op hadden en de derde persoon niet, dat man 3 zich vervolgens omdraait met zijn gezicht richting de camera, man 3 een normaal postuur leek te hebben, man 3 een donkere broek aan leek te hebben met een lichtere kleur jas, man 3 in de richting van de schutting liep en toen hij vlakbij de schutting was, zijn linkerarm naar beneden liet zakken en zijn gezicht volledig en goed in beeld kwam. Ik herkende deze man direct als zijnde: [verdachte] . Ik ben sinds 2012 werkzaam in Veenendaal. [verdachte] heb ik in deze jaren veelvuldig gecontroleerd. Ook stond [verdachte] met enige regelmaat bij ons op de briefing. Ik herken [verdachte] aan zijn krullende haardracht, kort ringbaardje, postuur en zijn gezicht. Ik heb geen enkele twijfel dat de persoon op de beelden [verdachte] is.
5.
Het proces-verbaal van herkenning door opsporingsambtenaar, opgemaakt door [verbalisant] , van 2 december 2018, pagina 65, inclusief bijlage, pagina’s 67 en 68, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant:
Dit was naar aanleiding van een gepleegde woninginbraak in Vriezenveen. Twee personen hebben een capuchon op en draaien hun gezicht constant weg. Eén persoon laat zijn capuchon en doet alleen zijn arm voor zijn gezicht. De persoon komt vol met zijn gelaat in beeld net achter de schutting en herken ik als: [verdachte] . Ik ken de bovengenoemde persoon ambtshalve. Ik ben sinds 2012 werkzaam in Veenendaal en ben van 2012 tot 2017 wijkagent geweest van genoemde persoon. Als wijkagent stond genoemde persoon bij mij onder de aandacht, te meer omdat hij zich in die tijd schuldig maakte aan vermogensdelicten en geregeld onder verdachte situaties gecontroleerd werd. De laatste keer dat ik genoemde persoon heb gezien, is drie weken geleden. Ik herken genoemde persoon aan zijn krullende haardracht, zijn baardje, postuur en de opvallende jukbeenderen.