ECLI:NL:RBOVE:2021:1295

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
ak_20 _ 2477
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in persoonsgegevens en niet tijdig beslissen door de gemeente Losser

In deze zaak heeft eiser, wonende in Arnhem, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door het college van burgemeester en wethouders van Losser op zijn verzoek om inzage in persoonsgegevens. Dit verzoek was ingediend op 18 augustus 2020, maar de gemeente heeft hierop niet tijdig gereageerd. De rechtbank Overijssel heeft op 11 maart 2021 de zitting gehouden, waarbij eiser aanwezig was en de gemeente vertegenwoordigd werd door R. Veldboer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente in gebreke is gebleven en onrechtmatig heeft gehandeld door niet tijdig op het verzoek van eiser te beslissen. De rechtbank heeft eiser opgedragen om binnen twee weken de benodigde gegevens aan de gemeente te verstrekken, zodat deze alsnog een beslissing kan nemen. Tevens is de gemeente opgedragen om binnen vier weken na ontvangst van de benodigde gegevens een beslissing te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente een dwangsom van € 1.442,- heeft verbeurd door het niet tijdig beslissen op het verzoek van eiser. De uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, en wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/2477

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Losser, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 3 december 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoek van 18 augustus 2020, inhoudende het verkrijgen van inzage in hem betreffende persoonsgegevens die al dan niet door de gemeente Losser worden verwerkt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Veldboer.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. Op 25 mei 2018 is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) in werking getreden en deze verordening vervangt de Europese richtlijn bescherming persoonsgegevens (Richtlijn 95/46/EG). De AVG is een verordening waarvan een groot gedeelte rechtstreeks toepasselijk is in de lidstaten waardoor omzetting naar nationaal recht niet nodig is. Op die onderdelen waar de AVG wel ruimte laat aan de lidstaten om nadere regels te stellen, is dit in Nederland gedaan via de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: UAVG). De UAVG is eveneens op 25 mei 2018 in werking getreden. De Wet bescherming persoonsgegevens is per deze datum ingetrokken.
Artikel 2, eerste lid, van de AVG bepaalt dat deze verordening van toepassing is op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking, alsmede op de verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen.
Artikel 15, eerste lid, van de AVG bepaalt, voor zover hier van belang, dat de betrokkene het recht heeft om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens.
Artikel 12, derde lid, van de AVG bepaalt, voor zover hier van belang en samengevat weergegeven, dat de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene onverwijld en in ieder geval binnen een maand na ontvangst van het verzoek krachtens artikel 15, informatie verstrekt over het gevolg dat aan het verzoek is gegeven.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:1 in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, in samenhang met artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep bij de rechtbank worden ingesteld.
Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaalt, voor zover hier van belang, dat het beroepschrift, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Artikel 4:13, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
Het verzoek en de reactie van verweerder hierop
2. Bij brief van 18 augustus 2020 heeft eiser verweerder verzocht om hem uitsluitsel te geven of er hem betreffende persoonsgegevens bij verweerders organisatie worden verwerkt en, wanneer dat het geval is, om hem inzage te geven in die persoonsgegevens.
Eiser heeft in zijn verzoek zijn voorletters en zijn achternaam vermeld. Als correspondentieadres heeft eiser een postbusnummer in Arnhem opgegeven.
Een medewerkster van de afdeling Publiekszaken heeft bij brief van 26 augustus 2020 hierop gereageerd. Deze medewerkster heeft hierbij aangegeven dat zij eiser geen persoonsgegevens mag verstrekken zonder dat eiser zich voor deze aanvraag legitimeert. De medewerkster heeft aangegeven dat zij de navolgende gegevens van eiser nodig heeft: voornaam(en) en achternaam, geboortedatum, adres en kopie van eisers geldige legitimatie (paspoort of identiteitskaart).
Bij brief van 26 september 2020 heeft eiser aan verweerder meegedeeld dat de termijn voor het nemen van een beslissing op zijn verzoek van 18 augustus 2020 ondertussen is verstreken, dat hij wil dat verweerder alsnog die beslissing neemt en daarbij voortvarend te werk gaat.
Eiser heeft de verzochte gegevens niet verstrekt.
Bij brief van 29 september 2020 heeft de coördinator informatiebeheer van de gemeente Losser gereageerd op eisers brief van 26 september 2020. Hierbij is aangegeven dat het verzoek van 18 augustus 2020 niet in het postregistratiesysteem voor komt. Eiser is verzocht dit verzoek via de reguliere post dan wel via de mail alsnog toe te zenden zodat dit verzoek in behandeling kan worden genomen.
Eiser heeft het verzoek niet (wederom) aan verweerder verstrekt. Hij heeft daarentegen bij brief van 26 augustus 2020 het rechtsmiddel beroep-niet-tijdig aangewend.
Beoordeling door de rechtbank
3. Eiser heeft een onderbouwd beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Dit beroep wordt gehonoreerd.
4. Eiser heeft in zijn verzoek, gelet op de bewoordingen hiervan, een beroep gedaan op artikel 15 van de AVG.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd meegedeeld dat sprake is van een verzoek op grond van de AVG, dat dit door hem niet tijdig is onderkend en en dat hij hier niet op juiste wijze op heeft gereageerd. Hierdoor heeft hij onrechtmatig gehandeld, aldus verweerder.
5. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
5.1.
Eveneens op 11 maart 2021 heeft de rechtbank een beroep van eiser, met zaaknummer ZWO 20/1599, behandeld. Dit betreft eveneens een beroep, gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op een soortgelijk geformuleerd verzoek, waarbij eiser eveneens heeft verwezen naar de AVG. In die zaak heeft de verwerende partij, anders dan in deze zaak, gesteld dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat het verzoek niet kan worden geduid als een verzoek in de zin van artikel 15 van de AVG. De rechtbank heeft dit betoog onderschreven en zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het ingestelde beroep.
Omdat in de thans voorliggende zaak verweerder heeft meegedeeld dat hij onrechtmatig heeft gehandeld (en dit dus tussen partijen niet in geschil is) zal de rechtbank partijen volgen in hun gemeenschappelijke standpunt dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld en niet tijdig op het verzoek van eiser heeft beslist.
5.2.
In dat kader stelt de rechtbank vast dat verweerder het verzoek op 19 augustus 2020 heeft ontvangen, zodat de termijn om een beslissing te nemen op het verzoek op 19 september 2020 is geëindigd. Verweerder is daarom vanaf 20 september 2020 in gebreke tijdig te beslissen op de aanvraag.
Eiser heeft verweerder bij brief van 26 september 2020 in gebreke gesteld. Het beroep is ingediend nadat de in artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb gestelde termijn van twee weken was verstreken en verweerder nog geen beslissing op de aanvraag had genomen. Dit betekent dat er sprake is van een ontvankelijk beroep-niet-tijdig.
6. Eiser heeft de rechtbank verzocht de door verweerder verbeurde dwangsommen vast te stellen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 8:55c van de Awb bepaalt dat, indien het beroep gegrond is, de bestuursrechter desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vaststelt.
Vast staat dat verweerder de beslistermijn op eisers aanvraag heeft overschreden en dat verweerder nog steeds geen beslissing op de aanvraag heeft genomen. Het beroep-niet-tijdig is daarom gegrond. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder de ingevolge artikel 4:17 van de Awb maximale dwangsom van € 1.442,- heeft verbeurd.
7. Onder verwijzing naar artikel 8:55d, eerste en tweede lid, van de Awb, nader geduid ter zitting, heeft eiser de rechtbank verzocht verweerder op te dragen om binnen een door de rechtbank te stellen termijn een beslissing op zijn aanvraag te nemen, op straffe van het verbeuren van een door de rechtbank te bepalen dwangsom. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
7.1.
Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt dat, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekend is gemaakt, de bestuursrechter bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, de bestuursrechter een andere termijn kan bepalen of een andere voorziening kan treffen.
7.2.
De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid, zoals neergelegd in artikel 8:55d van de Awb, aan de bestuursrechter is toegekend om bestuursorganen die weigerachtig zijn (tijdig) een beslissing te nemen, te bewegen deze beslissing op korte termijn alsnog te nemen. Deze bevoegdheid is niet bedoeld om zo veel mogelijk dwangsommen te incasseren. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder pas een beslissing kan nemen op het verzoek nadat eiser de door hem gevraagde informatie aan hem heeft toegezonden, deze informatie reeds twee maal bij eiser is opgevraagd en eiser weigert deze stukken naar verweerder toe te zenden omdat de brieven van verweerder volgens eiser niet aan de wettelijke eisen voldoen. Gelet op de weigerachtige houding van eiser zal de rechtbank gebruik maken van de bevoegdheid die haar in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb is toegekend.
De rechtbank zal daarom eiser opdragen om binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog alle gegevens die verweerder nodig heeft om een beslissing te kunnen nemen op zijn verzoek naar verweerder toe te zenden in de door verweerder gewenste vorm. Verweerder dient vervolgens binnen een termijn van vier weken een beslissing te nemen op het verzoek. Om onnodige discussies en procedures te voorkomen, bepaalt de rechtbank dat deze termijn van vier weken aanvangt op het moment dat verweerder eiser schriftelijk heeft bericht dat hij de beschikking heeft over alle benodigde gegevens om het verzoek van eiser in behandeling te kunnen nemen. De rechtbank zal hier geen dwangsom aan verbinden.
8. Het beroep, gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op eisers verzoek van 18 augustus 2020, is gegrond.
9. Omdat eiser in deze zaak is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, is er voor het opdragen aan verweerder om het griffierecht aan eiser te vergoeden geen aanleiding.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijkgesteld niet tijdig beslissen op het verzoek van eiser van 18 augustus 2020;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op het verzoek een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van € 1.442,-;
- draagt eiser op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak de door verweerder benodigde gegevens aan verweerder toe te zenden in de door verweerder gewenste vorm;
- draagt verweerder op binnen vier weken nadat hij eiser schriftelijk heeft bericht dat hij de beschikking heeft over alle benodigde gegevens om het verzoek in behandeling te nemen, een beslissing te nemen op dit verzoek.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.