ECLI:NL:RBOVE:2021:1278

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
C/08/261422 / KG ZA 21-32
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot contact- en gebiedsverbod in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiseres] een contact- en gebiedsverbod heeft gevorderd tegen [gedaagde]. De vordering is afgewezen omdat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een reële dreiging bestaat voor toekomstig onrechtmatig handelen van [gedaagde]. De rechtbank overweegt dat voor het opleggen van een contact- en gebiedsverbod sprake moet zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die een ingrijpende inbreuk op de bewegingsvrijheid kunnen rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de twee aangiftes van [eiseres] uit 2017 en 2020, evenals een dreigement van [gedaagde] in augustus 2020, onvoldoende zijn om een dergelijk verbod te rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook meegewogen dat er sinds augustus 2020 geen contact meer is geweest tussen partijen en dat [gedaagde] heeft aangegeven geen contact te willen met [eiseres]. De vordering is afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/261422 / KG ZA 21-32
Vonnis in kort geding van 19 maart 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
advocaat: mr. G.J. Ligtenberg te Almelo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
advocaat: mr. E.G. Blankestijn te Almelo.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 februari 2021 met producties,
  • de mondelinge behandeling via skype, gehouden op 5 maart 2021, waarbij [eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar advocaat mr. Ligtenberg. Ook [gedaagde] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. Blankestijn. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is de thans nog [minderjarige 1] geboren. [eiseres] heeft nog een minderjarig kind uit een andere relatie, [minderjarige 2] .
2.2.
Op 14 december 2017 heeft [eiseres] aangifte gedaan tegen [gedaagde] vanwege fysieke en geestelijke mishandeling. Naar aanleiding van deze aangifte is [gedaagde] op
3 augustus 2018 voorgekomen bij de politierechter en is aan hem een taakstraf opgelegd van 80 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaar.
2.3.
Uit de bij dagvaarding overgelegde brief van 4 maart 2019 blijkt dat als bijzondere voorwaarde bij de straf is opgelegd dat [gedaagde] gedurende de proeftijd op geen enkele wijze direct of indirect contact op mag nemen met [eiseres] dan wel haar op mag zoeken. Tevens mag [gedaagde] zich gedurende de proeftijd niet bevinden in de omgeving van de
[straatnaam] te [plaats] , het woonadres van [eiseres] .
2.4.
[eiseres] heeft contact gehouden met [gedaagde] , ook vanwege [minderjarige 1] . Op een gegeven moment is er tussen partijen een latrelatie ontstaan die tot juni 2020 heeft geduurd.
2.5.
Op 3 juni 2020 heeft [eiseres] wederom aangifte gedaan tegens [gedaagde] , dit keer wegens vernielingen in en rondom de woning van [eiseres] .
2.6.
Tussen partijen is nog contact geweest tot augustus 2020. Na augustus 2020 heeft [eiseres] geen contact meer gehad met [gedaagde] .
2.7.
Op 3 maart 2021 is bij deze rechtbank, Team Familierecht en Jeugdrecht, het verzoekschrift van [gedaagde] tot vervangende toestemming erkenning en tot het vastleggen van een omgangsregeling met betrekking tot [minderjarige 1] binnengekomen.

3.Het geschil

De vordering
3.1.
[eiseres] vordert -samengevat- dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- [gedaagde] verbiedt om zich gedurende een periode van één jaar op te houden in een straal van 400 meter rondom de woning van [eiseres] , met de woning van [eiseres] als middelpunt,
- [gedaagde] verbiedt om gedurende een periode van drie jaar met ingang van dit vonnis zich te bevinden binnen een straal van 400 meter rondom de school van [minderjarige 1] ,
- [gedaagde] verbiedt om gedurende een periode van één jaar met ingang van dit vonnis direct, dan wel indirect, persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of anderszins contact op te nemen met [eiseres] en met de minderjarige kinderen,
- [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] een dwangsom te betalen,
- althans een zodanig vonnis te wijzen als de voorzieningenrechter in goede justitie meent te behoren, onder compensatie van de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen twee processen-verbaal van aangifte ten grondslag, alsmede een dreigement dat [gedaagde] in augustus 2020 geuit, namelijk dat hij [eiseres] en de kinderen dood wilde schieten. [eiseres] vreest dat [gedaagde] uitvoering zal geven aan dit dreigement. De reden dat het de afgelopen maanden rustig is geweest rondom [eiseres] en de kinderen, is dat er een contact- en gebiedsverbod lag. Sinds eind februari 2021 is het gebieds- en contactverbod opgeheven. Het is voor [eiseres] en de kinderen van groot belang dat de rust rond de woning en school wordt gewaarborgd. Ook VeiligThuis heeft expliciet aangegeven dat er geen direct contact moet zijn tussen ouders, ook niet over een omgangsregeling, dit alles moet lopen via hulpverlening, zo stelt [eiseres] . Het gevraagde gebieds- en contactverbod is niet bezwarend voor [gedaagde] . De situatie moet blijven zoals de laatste maanden en dat betekent dat er volgens [eiseres] een verlenging van het contact- en gebiedsverbod moet komen.
Het verweer
3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] . Er zijn twee incidenten geweest, een in december 2017 en de ander in juni 2020. Ook na het incident in juni 2020 is de relatie tussen partijen voortgezet, zo stelt [gedaagde] . Pas sinds augustus 2020 is de relatie definitief verbroken. Na augustus 2020 is er geen contact meer geweest met [eiseres] . Ook heeft hij [minderjarige 1] sindsdien niet meer gezien. [gedaagde] erkent dat hij in
augustus 2020 uit een gevoel van pijn en machteloosheid heeft gezegd een pistool te zullen kopen en [eiseres] en de kinderen dood te schieten. [gedaagde] stond met zijn rug tegen de muur en werd door [eiseres] gechanteerd, aldus [gedaagde] . [gedaagde] heeft spijt van zijn uitspraak en hij betwist zich daarna nog dreigend uit te hebben gelaten jegens [eiseres] en de kinderen. Er is geen reden voor verlenging van het contact- en gebiedsverbod. [gedaagde] wenst in het geheel geen contact met [eiseres] , anders dan wanneer het om [minderjarige 1] gaat. [gedaagde] heeft een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank voor het vaststellen van een omgangsregeling.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de dagvaarding zijn de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht genomen.
4.2.
Gelet op de aard van de vorderingen en het daaromtrent door [eiseres] gestelde, overweegt de voorzieningenrechter dat het spoedeisende belang aanwezig is. Dit betekent dat de vorderingen van [eiseres] inhoudelijk kunnen worden behandeld.
4.3.
[eiseres] vordert een contact- en gebiedsverbod. Vooropgesteld wordt dat dergelijke verboden een inbreuk vormen op het aan een ieder toekomend recht om vrijelijk contact op te nemen met een ander respectievelijk het recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor toewijzing hiervan in kort geding moet sprake zijn van een in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die een dergelijke ingrijpende inbreuk kunnen rechtvaardigen. Daarbij dient in elk geval een reële dreiging te bestaan van actueel en toekomstig onrechtmatig handelen.
4.4.
De vraag waarover de voorzieningenrechter zich moet buigen, is of het gestelde gedrag van [gedaagde] met inachtneming van het toetsingskader zoals geschetst onder r.o. 4.3. zodanig is (geweest), dat dit een vergaande maatregel als een contact- en gebiedsverbod rechtvaardigt.
4.5.
Op basis van de overgelegde stukken in deze procedure en hetgeen door partijen is verklaard tijdens de mondelinge behandeling, is de voorzieningenrechter van oordeel dat door [eiseres] niet aannemelijk is gemaakt dat er een reële dreiging bestaat voor toekomstig onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens [eiseres] die het gevorderde gehele contact- en gebiedsverbod noodzakelijk maakt. Ook oordeelt de voorzieningenrechter dat van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo’n inbreuk kunnen rechtvaardigen, niet is gebleken, hetgeen als volgt wordt gemotiveerd.
4.6.
De stellingen van [eiseres] zijn door [gedaagde] gemotiveerd betwist. Bovendien heeft [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling erkend dat er sinds augustus 2020 tussen partijen geen contact meer is geweest.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] ligt het op de weg van [eiseres] om nader te onderbouwen dat sprake is van een dusdanige (ontoelaatbare) inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer en de dreiging dat dit zal worden herhaald in de toekomst, dat het opleggen van een contact- en gebiedsverbod gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] niet in haar onderbouwing is geslaagd en volgt [eiseres] niet in haar standpunt dat er thans sprake is van een reële dreiging. De twee aangiftes uit december 2017 en juni 2020, alsmede het geuite dreigement in augustus 2020 zijn daarvoor onvoldoende. Alhoewel de voorzieningenrechter zich kan voorstellen dat een dergelijke uitlating beangstigend is, is die enkele uitlating niet voldoende om nu, zo’n zeven maanden later, een dergelijk vergaand verbod op te leggen. De voorzieningenrechter betrekt daarbij ook in welke context deze uitlating door [gedaagde] is gedaan: hij had het gevoel met zijn rug tegen de muur te staan en [minderjarige 1] te verliezen. Ook weegt de voorzieningenrechter bij haar oordeel mee dat [gedaagde] uitdrukkelijk heeft gezegd dat hij niets meer met [eiseres] te maken wil hebben en dat zij niet bang hoeft te zijn dat hij haar of de kinderen iets aan zou doen.
4.7.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering van [eiseres] tot het opleggen van een contact- en gebiedsverbod moet worden afgewezen.
4.8.
Wellicht ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat [gedaagde] het afwijzen van het gevorderde niet mag opvatten als een vrijbrief om [eiseres] tegen haar wil op te zoeken of anderszins tegen haar wil te benaderen. Het is belangrijk dat de rust die [eiseres] en de kinderen ervaren, gewaarborgd blijft. [gedaagde] doet er verstandig aan zich niet anders te gaan gedragen dan hij de afgelopen maanden heeft gedaan. Dit is ook in het belang van het door [gedaagde] ingediende verzoek tot een omgangsregeling met [minderjarige 1] . Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat als [gedaagde] zich in de toekomst op een ontoelaatbare wijze jegens [eiseres] mocht gedragen, [eiseres] op basis van die nieuwe gegevens opnieuw een vordering als de onderhavige in kan stellen.
4.9.
Gelet op de relatie tussen partijen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter in kort geding
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg-van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2021 door mr. U. van Houten.