ECLI:NL:RBOVE:2021:1268

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
08/016277-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging na uitgaansnacht in Deventer

Op 25 maart 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een man die op 20 oktober 2019 in Deventer openlijk geweld heeft gepleegd. De verdachte reed met een geleende Audi Q7 in op een groep mensen na een vechtpartij, waarbij hij schuldig werd bevonden aan vijfvoudige poging doodslag en vernieling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, geweld heeft gepleegd tegen drie aangevers, die daarbij letsel hebben opgelopen. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij meerdere keren heeft geslagen. De officier van justitie eiste een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, terwijl de verdediging pleitte voor ontslag van rechtsvervolging op basis van noodweer. De rechtbank verwierp dit beroep en legde een taakstraf van 150 uren op, met vervangende hechtenis van 75 dagen bij niet-nakoming. De vordering van de benadeelde partij werd deels afgewezen, omdat het causaal verband met het ten laste gelegde feit ontbrak. De rechtbank benadrukte de ernst van het gepleegde geweld en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/016277-20 (P)
Datum vonnis: 25 maart 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 maart 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.H. de Weert en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. J.A. van der Lem, advocaat te Alkmaar, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [medeverdachte] , [aangever 1] en [aangever 2] , die daarbij letsel hebben opgelopen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 20 oktober 2019 te Deventer openlijk, te weten op of aan Keizerstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meerdere persoon, te weten:
- [medeverdachte] ,
- [aangever 1] en/of
- [aangever 2] ,
door:
- meerdere malen, althans eenmaal, die [medeverdachte] in/op/tegen het hoofd en/of op/tegen de armen, althans het bovenlichaam, te slaan en/of te stompen,
- meerdere malen, althans eenmaal, die [aangever 1] in/op/tegen het hoofd te slaan

en/of te stompen en/of

- meerdere malen, althans eenmaal, die [aangever 2] , in/op/tegen het hoofd en/of de armen, althans het bovenlichaam, te slaan en/of te stompen
en dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten
- een bloeduitstorting boven het linker ooglid en/of kleine huidverwondingen boven het linker oog en linker wenkbrauw en/of een gezwollen en/of gekneusd linker jukbeen, een bloeduitstorting achter het linker oor en op de oorschelp van het rechter oor, een bloeduitstorting aan de binnenzijde van de bovenlip en/of diverse rode striemen in de nek,

voor [medeverdachte] ten gevolge heeft gehad en/of

dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten
- een gekneusde neus, een gekneusde kaak, een gekneusd oor en/of een tand door de lip voor [aangever 1] ten gevolge heeft gehad en/of
dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten
- een pijnlijke linker wang, een tand door de lip en/of een bloeduitstorting op de rechter bovenarm voor [aangever 2] ten gevolge heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 20 oktober 2019 is verdachte samen met vier andere personen, na een avond stappen, op weg naar [restaurant] in het uitgaansgebied van Deventer. Op de Keizerstraat, voor dat restaurant, komen zij de drie aangevers tegen in een Audi Q7. Er ontstaat een vechtpartij, waarbij de aangevers worden geslagen en gestompt. Aangever [medeverdachte] heeft letsel aan zijn gezicht en een hersenschudding opgelopen. Aangever [aangever 1] heeft een gekneusde neus en kaak en een tand door de lip opgelopen en aangever [aangever 2] heeft letsel aan zijn arm, zijn wang en een tand door de lip opgelopen. Verdachte heeft bekend dat hij meerdere keren heeft geslagen en hij heeft bekend dat hij daarbij tenminste één persoon heeft geraakt.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit het onderzoek niet duidelijk is geworden wat de exacte aanleiding van de agressie is geweest. Wel kan worden vastgesteld dat vanuit beide groepen verbale agressie is gebruikt. Beide groepen zijn vervolgens de confrontatie niet uit de weg gegaan en het is de groep van verdachte die de fysieke agressie heeft ingezet, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid ‘enig lichamelijk letsel tot gevolg hebbende’, omdat niet is komen vast te staan wie verdachte heeft geslagen en welk letsel hij heeft toegebracht.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat sprake is van een noodweersituatie, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat indien de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden en de zelfverdediging niet proportioneel was, dat sprake is van noodweerexces en verdachte om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Openlijke geweldpleging
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte het plegen van geweld heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit van de openlijke geweldpleging - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
  • de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van
  • het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] van 21 oktober 2019
(pagina’s 257-263);
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] van 30 oktober 2019
(pagina’s 440-442);
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] van 4 november 2019 (pagina’s 450-453);
  • het proces-verbaal van bevindingen van beelden ruzie opgenomen door getuige D. Kollen van 21 oktober 2019 (pagina’s 407-418);
  • het proces-verbaal verhoor van getuige [getuige] van 22 oktober 2019 (pagina’s 120-124).
Strafverzwarende omstandigheid: enig letsel als gevolg van het geweld
Uit de bewijsmiddelen blijkt niet tot welk concreet letsel het door de verdachte gebruikte geweld heeft geleid, zodat verdachte van de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid zal worden vrijgesproken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 oktober 2019 te Deventer openlijk, te weten op de Keizerstraat,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere persoon, te weten:
- [medeverdachte] ,
- [aangever 1] en
- [aangever 2] ,
door:
- meerdere malen, die [medeverdachte] tegen het hoofd en tegen de armen, te slaan en te stompen,
- meerdere malen, die [aangever 1] tegen het hoofd te slaan en te stompen en
- meerdere malen, die [aangever 2] , tegen het hoofd en de armen, te slaan en te stompen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Noodweer
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte raakt pas betrokken als de vechtpartij al is gestart en hij probeert de vechtenden uit elkaar te houden. Verdachte wordt vastgehouden door een aantal mannen en op het moment dat hij een beweging zijn kant op ziet komen, slaat hij van zich af. Verdachte bevindt zich in een noodsituatie en op dat moment mag hij zich verdedigen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat geen sprake is van een situatie waarin verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Verdachte staat op een afstand en heeft zich uit eigen beweging gemengd in de vechtpartij. Verdachte had gewoon weg kunnen lopen, maar hij heeft in plaats daarvan de confrontatie opgezocht.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van iemands eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Verdediging hiertegen moet noodzakelijk en geboden zijn door de omstandigheden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een stukje achter de groep aanliep en zag en hoorde dat er een woordenwisseling bij de auto ontstond. Vervolgens heeft verdachte verklaard dat hij zag dat de aangevers uit de auto stapten en dat er werd geduwd en getrokken. Op dat moment besluit verdachte naar de vechtpartij toe te lopen en zich erin te mengen. De rechtbank stelt vast dat verdachte bewust de confrontatie op heeft gezocht, terwijl hij ook had kunnen kiezen om weg te lopen. Van een noodweersituatie is dan ook geen sprake en de rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit strafbaar is, nu er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van verdachte

Noodweerexces
De raadsvrouw heeft vervolgens aangevoerd dat mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, er sprake is van noodweerexces. Verdachte verkeerde in een noodsituatie, hij werd vastgepakt en de vechtenden kwamen op hem af. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces en om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat sprake was van een noodweersituatie, waardoor ook het beroep op noodweerexces dient te worden verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging geboden was, waardoor er geen noodweersituatie was, zodat de rechtbank ook het beroep op noodweerexces zal verwerpen.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar, met daarbij een taakstraf voor de duur van 150 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 75 dagen hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel of een geheel voorwaardelijke straf, een passende afdoening is. Zij heeft verzocht daarbij rekening te houden met het tijdsverloop, het horen van verdachte als getuige zonder bijstand van een raadsman/vrouw, het feit dat verdachte niet de initiator was van de confrontatie en tenslotte de nog steeds voortdurende lichamelijke klachten die verdachte heeft als gevolg van het op hem uitgeoefende geweld.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging na afloop van een uitgaansavond. Nadat er over en weer is gescholden en uitgedaagd door beide groepen, heeft verdachte de gewelddadige confrontatie opgezocht met de slachtoffers, terwijl hij zich aan de situatie had moeten onttrekken. Verdachte heeft een flink aantal harde klappen uitgedeeld. De slachtoffers hebben daarbij letsel opgelopen. Door aldus te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging niet alleen in de samenleving als geheel, maar ook bij de omstanders die na een avondje stappen ongewild van dit zinloze uitgaansgeweld getuige zijn geweest. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank weegt mee in het voordeel van verdachte dat hij openheid van zaken heeft gegeven over zijn rol in het geweld. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij is geschrokken van de agressie en het geweld dat hij heeft gebruikt en hij heeft verklaard dat hij zich schaamt voor zijn gedrag.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor het plegen van openlijk geweld tegen personen die daarbij letsel oplopen, geldt als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 150 uren. Dit uitgangspunt geldt voor een first offender oftewel een verdachte die niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie 9 februari 2021, waaruit blijkt dat de enige veroordeling van verdachte er één is van de kinderrechter van meer dan tien jaar geleden. De rechtbank zal verdachte daarom beschouwen als een first offender.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 2 maart 2021. De reclassering ziet geen noodzaak voor interventies of toezicht en schat het risico op recidive laag in. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 150 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 75 dagen hechtenis, passend en geboden. Gezien voormeld reclasseringsadvies, het lage recidiverisico en de indruk die de rechtbank ter zitting van de verdachte heeft gekregen, acht de rechtbank oplegging van een (zoals door officier van justitie gevorderd) voorwaardelijke gevangenisstraf niet geboden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[aangever 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 1.840,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- in beslag genomen en niet teruggekregen jas € 289,00
- kosten van bezoeken aan imam € 451,00
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 1.100,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ter zake de gevorderde schadevergoeding voor de jas, nu deze jas waarschijnlijk is kwijtgeraakt bij de politie, waardoor het causaal verband met het ten laste gelegde feit ontbreekt. Wat betreft de overige schadeposten heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de daarvoor gevorderde schadevergoeding toegewezen kan worden. De officier van justitie heeft daarbij opgemerkt dat verdachte een aandeel heeft gehad in de agressie hetgeen zou moeten doorwerken in de hoogte van het toe te wijzen schadebedrag. De officier van justitie refereert zich wat betreft de hoogte van het toe te wijzen schadebedrag aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het verlies van de jas geen rechtstreeks gevolg is van het handelen van verdachte. Vervolgens heeft de raadsvrouw betoogd dat de betalingen aan de Islamitische Stichting onvoldoende zijn onderbouwd, zodat ze niet in verband gebracht kunnen worden met het ten laste gelegde. Wat betreft de immateriële schade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat rekening gehouden dient te worden met de mate van eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer, welke aftrek binnen de beperkte toets in het strafproces niet kan worden bepaald. De vordering dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsvrouw.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Met betrekking tot de jas overweegt de rechtbank dat deze waarschijnlijk is kwijtgeraakt bij de politie, zodat het causaal verband met het ten laste gelegde feit ontbreekt. De rechtbank zal de vordering van de kosten van de jas, zijnde een bedrag van € 289,00, dan ook afwijzen. De benadeelde kan zich desgewenst tot de politie wenden om deze kosten te verhalen of zijn jas terug te vragen.
Met betrekking tot de kosten van de gesprekken met de imam overweegt de rechtbank dat uit de aangeleverde kwitanties niet blijkt waarvoor verdachte deze bedragen aan de Islamitische Stichting heeft betaald, waardoor de gevorderde kosten onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank zal benadeelde in zoverre dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële letsel heeft toegebracht aan de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106 eerste lid sub b BW is dat een grondslag voor immateriële schade. Het schadebedrag dient vervolgens naar billijkheid te worden vastgesteld. De benadeelde partij heeft een aanzienlijk aandeel gehad in de agressie. De rechtbank stelt, gelet op de rol van de benadeelde partij bij het ontstaan van de schade, de hoogte van de schadevergoeding vast op nihil. De rechtbank zal de vordering van de immateriële schade– naar maatstaven van billijkheid – dan ook afwijzen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c en 22d Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen;
Schadevergoeding
-wijst afde vordering van de benadeelde partij [aangever 1] tot een bedrag van € 1.389,00;
- bepaalt dat de benadeelde partij [aangever 1] voor het overige
niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en
mr. R.P. Adema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2021.
Buiten staat
mr. R.P. Adema is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland. Districtrecherche IJsselland, Onderzoek Landgraaf/ON1R019103. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.