ECLI:NL:RBOVE:2021:1267

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
08/016215-20 en 08/760051-16 (TUL) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging na uitgaansnacht in Deventer

Op 25 maart 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die op 20 oktober 2019 in Deventer openlijk geweld heeft gepleegd. De verdachte reed met een geleende Audi Q7 in op een groep mensen na een vechtpartij, waarbij hij schuldig werd bevonden aan vijfvoudige poging doodslag en vernieling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, na een avond stappen, samen met anderen de confrontatie zocht met de aangevers, wat resulteerde in lichamelijk letsel voor hen. De verdachte heeft bekend dat hij één keer heeft geslagen, maar de rechtbank oordeelde dat het geweld dat hij heeft gepleegd niet direct heeft geleid tot het letsel van de aangevers. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een gevangenisstraf op van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk afgewezen, omdat het causaal verband met het ten laste gelegde feit ontbrak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/016215-20 en 08/760051-16 (TUL) (P)
Datum vonnis: 25 maart 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verbalisant] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] (Irak),
wonende in [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 maart 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.H. de Weert en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. L. Snel, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [medeverdachte 1] , [aangever 1] en [aangever 2] , die daarbij letsel hebben opgelopen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 20 oktober 2019 te Deventer openlijk, te weten op of aan Keizerstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meerdere persoon, te weten:
- [medeverdachte 1] ,
- [aangever 1] en/of
- [aangever 2] ,
door:
- meerdere malen, althans eenmaal, die [medeverdachte 1] in/op/tegen het hoofd en/of op/tegen de armen, althans het bovenlichaam, te slaan en/of te stompen,
- meerdere malen, althans eenmaal, die [aangever 1] in/op/tegen het hoofd te slaan

en/of te stompen en/of

- meerdere malen, althans eenmaal, die [aangever 2] , in/op/tegen het hoofd en/of de armen, althans het bovenlichaam, te slaan en/of te stompen
en dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten
- een bloeduitstorting boven het linker ooglid en/of kleine huidverwondingen boven het linker oog en linker wenkbrauw en/of een gezwollen en/of gekneusd linker jukbeen, een bloeduitstorting achter het linker oor en op de oorschelp van het rechter oor, een bloeduitstorting aan de binnenzijde van de bovenlip en/of diverse rode striemen in de nek,

voor [medeverdachte 1] ten gevolge heeft gehad en/of

dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten
- een gekneusde neus, een gekneusde kaak, een gekneusd oor en/of een tand door de lip voor [aangever 1] ten gevolge heeft gehad en/of
dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten
- een pijnlijke linker wang, een tand door de lip en/of een bloeduitstorting op de rechter bovenarm voor [aangever 2] ten gevolge heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 20 oktober 2019 is verdachte samen met vier andere personen, na een avond stappen, op weg naar [restaurant] in het uitgaansgebied van Deventer. Op de Keizerstraat voor dat restaurant komen zij de drie aangevers tegen in een Audi Q7. Er ontstaat een vechtpartij, waarbij de aangevers worden geslagen en gestompt. Aangever [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) heeft letsel aan zijn gezicht en een hersenschudding opgelopen. Aangever [aangever 1] (hierna: [aangever 1] ) heeft een gekneusde neus en kaak en een tand door de lip opgelopen en aangever [aangever 2] (hierna: [aangever 2] ) heeft letsel aan zijn arm, zijn wang en een tand door de lip opgelopen. Verdachte heeft bekend dat hij één keer heeft geslagen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit het onderzoek niet duidelijk is geworden wat de exacte aanleiding van de agressie is geweest. Wel kan worden vastgesteld dat vanuit beide groepen verbale agressie is gebruikt. Beide groepen zijn vervolgens de confrontatie niet uit de weg gegaan en het is de groep van verdachte die de fysieke agressie heeft ingezet, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid ‘enig lichamelijk letsel tot gevolg hebbende’, omdat niet is komen vast te staan wie verdachte heeft geslagen en welk letsel hij heeft toegebracht.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat sprake is van een noodweersituatie, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit verdachte vrij te spreken van het hem ten laste gelegde strafverzwarende element inhoudende dat het letsel het gevolg was van het handelen van verdachte. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor het aannemen van een causaal verband tussen het handelen van verdachte en het ten laste gelegde gevolg (het specifieke letsel).
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Openlijke geweldpleging
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte het plegen van geweld heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit van de openlijke geweldpleging - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
  • de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van
  • het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 21 oktober 2019
(pagina’s 257-263);
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] van 30 oktober 2019
(pagina’s 440-442);
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] van 4 november 2019 (pagina’s 450-453);
  • het proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1] van 22 oktober 2019 (pagina’s 120-124);
  • het proces-verbaal van bevindingen van beelden ruzie opgenomen door getuige [getuige 2] van 21 oktober 2019 (pagina’s 407-418);
  • het proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar van 20 oktober 2019 (pagina’s 489-492).
Strafverzwarende omstandigheid: enig letsel als gevolg van het geweld
Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat het geweld dat verdachte heeft gebruikt tot het ten laste gelegde lichamelijk letsel bij één der aangevers heeft geleid, zodat verdachte van de strafverzwarende omstandigheid zal worden vrijgesproken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 oktober 2019 te Deventer openlijk, te weten op de Keizerstraat,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere persoon, te weten:
- [medeverdachte 1] ,
- [aangever 1] en
- [aangever 2] ,
door:
- meerdere malen, die [medeverdachte 1] tegen het hoofd en tegen de armen, te slaan en te stompen,
- meerdere malen, die [aangever 1] tegen het hoofd te slaan en te stompen en
- meerdere malen, die [aangever 2] , tegen het hoofd en de armen, te slaan en te stompen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Noodweer
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft verklaard dat toen de auto van aangevers langs hem reed [medeverdachte 1] het raampje opendraaide, waarna [aangever 1] en [medeverdachte 1] tegen verdachte begonnen te schelden. Vervolgens is [aangever 1] uitgestapt en heeft [aangever 1] geprobeerd verdachte te slaan. Verdachte heeft de klap kunnen ontwijken en heeft vervolgens met zijn vuist [aangever 1] teruggeslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment niet weg kon omdat [medeverdachte 1] achter hem stond. Verdachte heeft zichzelf en zijn vriend (medeverdachte [medeverdachte 2] ) moeten verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding door aangevers. Verdachte is daarbij binnen de perken van de proportionaliteit en subsidiariteit gebleven, omdat hij maar één klap heeft uitgedeeld.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte, nadat [aangever 1] iets tegen hem riep vanuit de auto, niet had hoeven te reageren. Verdachte had gewoon door kunnen lopen naar het restaurant en had niet hoeven af te wachten tot [aangever 1] uit de auto stapte en hem probeerde te slaan. Verdachte heeft zelf de confrontatie opgezocht, zodat van een noodweersituatie geen sprake is, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van iemands eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Verdediging hiertegen moet noodzakelijk en geboden zijn door de omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat verdachte na de eerste verbale confrontatie met aangevers bij de auto blijft en de discussie opzoekt. Verdachte heeft verklaard dat hij ziet dat [aangever 1] uitstapt, boos is en schreeuwt. Op dat moment had verdachte zich kunnen onttrekken door weg te lopen, maar dat heeft verdachte niet gedaan. Verdachte heeft verklaard dat hij naar [aangever 1] is toegelopen. Vervolgens probeert [aangever 1] verdachte te slaan en slaat verdachte terug. De rechtbank leidt hier uit af dat verdachte bewust uit is geweest op een confrontatie en dat derhalve geen sprake was van een situatie waarin verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit strafbaar is, nu er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van verdachte

Noodweerexces
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verdachte de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft overschreden, deze overschrijding het gevolg is geweest van een hevige emotie bij verdachte en de angst veroorzaakt door de dreiging die uitging van (de houding van) de aangevers. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces en om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte geen weerstand kon bieden aan een hevige gemoedstoestand, waardoor ook het beroep op noodweerexces dient te worden verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging geboden was, waardoor er geen noodweersituatie was, zodat de rechtbank ook het beroep op noodweerexces zal verwerpen.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van drie maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daarbij de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in de rapportage van de reclassering van 4 maart 2021, zijnde: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, het meewerken aan begeleiding door een FACT-Team en een inspanningsverplichting ten aanzien van dagbesteding.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel of een geheel voorwaardelijke straf, een passende afdoening is.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging na afloop van een uitgaansavond. Nadat er over en weer is gescholden en uitgedaagd door beide groepen, heeft verdachte de gewelddadige confrontatie opgezocht met de slachtoffers – naar eigen zeggen om zich te moeten verdedigen – terwijl hij zich aan de situatie had moeten onttrekken. De slachtoffers hebben daarbij letsel opgelopen. Door aldus te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging niet alleen in de samenleving als geheel, maar vooral bij de omstanders die na een avondje stappen ongewild van dit zinloze uitgaansgeweld getuige zijn geweest. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor het plegen van openlijk geweld tegen personen die daarbij letsel oplopen, geldt als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 150 uren. Dit uitgangspunt geldt echter voor een first offender oftewel een verdachte die niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Verdachte heeft echter een strafblad van 9 pagina’s, waaronder een veroordeling voor openlijk geweld in 2011.
De rechtbank heeft geconstateerd dat artikel 63 Sr van toepassing is omdat verdachte op 25 februari 2020 door de rechtbank Overijssel is veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 300,00 voor een feit, gepleegd na het onderhavige feit. De rechtbank acht het waarschijnlijk dat als deze zaak gelijktijdig met die zaak was afgedaan, aan verdachte op dat moment een zwaardere straf zou zijn opgelegd.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 4 maart 2021. De reclassering spreekt in het rapport haar zorgen uit over het gebrek aan verantwoordelijkheid bij verdachte voor zijn delictgedrag en de boosheid en rancune die verdachte uit richting de persoon die hem heeft aangereden na de openlijke geweldpleging. Het dagelijks functioneren van verdachte lijkt te worden beheerst door die boosheid en verhindert hem de gestelde doelen binnen de huidige hulpverlening te behalen. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld en adviseert het huidige traject te vervolgen door na het plaatsvinden van diagnostiek een plan van aanpak op te stellen voor de vervolgbehandeling en begeleiding. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling, een inspanningsverplichting voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding en het meewerken aan de begeleiding van een FACT-Team.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend. Het handelen van verdachte, eerdere veroordelingen die hem hiervan niet hebben weerhouden en de ernst van het feit brengen de rechtbank tot het oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van drie maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daarbij de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in de rapportage van de reclassering van 4 maart 2021, zijnde: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, het meewerken aan begeleiding door een FACT-Team en een inspanningsverplichting ten aanzien van dagbesteding.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[aangever 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 1.840,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schadevordering bestaat uit de volgende posten:
- in beslag genomen en niet teruggekregen jas € 289,00
- kosten van bezoeken aan imam € 451,00
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 1.100,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering tot vergoeding van de schade ter zake van de jas, nu deze waarschijnlijk is kwijtgeraakt bij de politie, waardoor het causaal verband met het ten laste gelegde feit ontbreekt. Wat betreft de overige schadeposten heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde bedragen toegewezen kunnen worden. De officier van justitie heeft daarbij opgemerkt dat verdachte een aandeel heeft gehad in de agressie hetgeen zou moeten doorwerken in de hoogte van het toe te wijzen schadebedrag. De officier van justitie refereert zich wat betreft de hoogte van het toe te wijzen schadebedrag aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de materiële schade dient te worden afgewezen. Wat betreft de immateriële schade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat, rekening houdend met de mate van eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer, de vordering afgewezen dient te worden, dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Met betrekking tot de jas, overweegt de rechtbank dat de jas waarschijnlijk is kwijtgeraakt bij de politie, zodat het causaal verband met het ten laste gelegde feit ontbreekt. De rechtbank zal de vordering van de kosten van de jas, zijnde een bedrag van € 289,00, dan ook afwijzen en de benadeelde zal zich tot de politie moeten wenden om deze kosten te verhalen.
Met betrekking tot de kosten van de gesprekken met de imam overweegt de rechtbank dat uit de aangeleverde kwitanties niet blijkt waarvoor verdachte deze bedragen aan de Islamitische Stichting heeft betaald, waardoor de gevorderde kosten onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank zal benadeelde in zoverre dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks letsel heeft toegebracht aan de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106 eerste lid sub b BW is dat een grondslag voor immateriële schade. Het schadebedrag dient vervolgens naar billijkheid te worden vastgesteld. De benadeelde partij heeft een aanzienlijk aandeel gehad in de agressie. De rechtbank stelt, gelet op de rol van de benadeelde partij bij het ontstaan van de schade, de hoogte van de schadevergoeding vast op nihil. De rechtbank zal de vordering van de immateriële schade– naar maatstaven van billijkheid – dan ook afwijzen.

9.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering ten uitvoerlegging van de zaak met parketnummer 08/760051-16 bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Overijssel van 23 mei 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden zal worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft primair om afwijzing van de vordering verzocht en subsidiair verzocht de voorwaardelijke gevangenisstraf (deels) om te zetten in een taakstraf.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen. Het is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van een nieuw strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
drie maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
twee maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van
de proeftijd, die op
twee jarenwordt gesteld, niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, op het adres Dobbe 70 te Zwolle, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, ambulant laat behandelen door Trajectum of een soortgelijke zorgverlener, ter beoordeling van de reclassering, en meewerkt aan diagnostiek, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de huisregels en aanwijzingen die door of namens de zorgverlener voor de behandeling zullen worden gegeven, waarbij het innemen van medicijnen onderdeel van de behandeling kan zijn;
- meewerkt aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding;
- meewerkt aan de begeleiding door het forensisch FACT team en zich houdt aan de afspraken die met hem worden gemaakt;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
Schadevergoeding
-wijst afde vordering van de benadeelde partij [aangever 1] tot een bedrag van € 1.389,00;
- bepaalt dat de benadeelde partij [aangever 1] voor het overige
niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel van 23 mei 2017 met parketnummer 08/760051-16 voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
vier maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en
mr. R.P. Adema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2021.
Buiten staat
mr. R.P. Adema is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland. Districtrecherche IJsselland, Onderzoek Landgraaf/ON1R019103. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.