In deze zaak vorderde de werkneemster, hierna te noemen [eiseres], schadevergoeding van haar werkgever, DS Smith Packaging Almelo B.V. (hierna: DS Smith), omdat zij van mening was dat DS Smith niet als een goed werkgever had gehandeld door haar verzoek om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen af te wijzen. [Eiseres] was sinds 2 oktober 2017 arbeidsongeschikt en had op 24 september 2020 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, waarna haar arbeidsovereenkomst eindigde. [Eiseres] stelde dat zij recht had op een transitievergoeding van € 35.571,60 bruto, evenals een dwangsom, wettelijke rente, vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en proceskostenveroordeling.
DS Smith verweerde zich door te stellen dat [eiseres] eerst bindend advies had moeten vragen aan de Vaste Commissie, zoals voorgeschreven in de cao. Daarnaast betoogde DS Smith dat zij als goed werkgever had gehandeld en dat er geen recht op schadevergoeding bestond. De kantonrechter oordeelde dat er geen slapend dienstverband was, omdat de cao bepalingen bevatte die de opzegtermijn verlengden tot drie jaar na arbeidsongeschiktheid. Aangezien [eiseres] vóór 1 maart 2018 arbeidsongeschikt was geworden, was DS Smith niet bevoegd om de arbeidsovereenkomst op te zeggen voordat de drie jaar waren verstreken.
De kantonrechter concludeerde dat er geen slapend dienstverband was, omdat de werkgever niet bevoegd was om op te zeggen en bovendien [eiseres] in het derde jaar van haar arbeidsongeschiktheid een aanvulling op haar IVA-uitkering ontving. De vordering van [eiseres] werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van DS Smith. Het vonnis werd uitgesproken op 9 maart 2021.