ECLI:NL:RBOVE:2021:1149

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
9022213 \ CV EXPL 21-351
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering in kort geding met beroep op verrekening afgewezen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 18 maart 2021, vorderde de bewindvoerder van [betrokkene] een bedrag van € 11.296,80 aan achterstallige loonbetalingen van de besloten vennootschap HRT SERVICE EN TECHNIEK B.V. De bewindvoerder stelde dat HRT over verschillende maanden geen loon had betaald aan [betrokkene], die sinds 15 juli 2016 als storingsmonteur in dienst was. De arbeidsovereenkomst was per 15 januari 2021 beëindigd. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 maart 2021, die via videoverbinding plaatsvond vanwege coronamaatregelen, werd de zaak besproken. HRT voerde verweer en deed een beroep op verrekening, maar de kantonrechter oordeelde dat HRT niet aannemelijk had gemaakt dat zij vorderingen op [betrokkene] had. De kantonrechter oordeelde dat de loonvordering van [betrokkene] duidelijk was en dat HRT verplicht was om het loon te betalen. De kantonrechter wees de vorderingen grotendeels toe, met uitzondering van het beroep op verrekening, en matigde de wettelijke verhoging tot 20%. HRT werd ook veroordeeld om een eindafrekening op te stellen en de proceskosten te vergoeden. Het vonnis werd uitgesproken door mr. U. van Houten en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats
Zaaknummer : 9022213 \ CV EXPL 21-351
Vonnis in kort geding van 18 maart 2021
in de zaak van
[eiser]
In hoedanigheid van bewindvoerder van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen de bewindvoerder en [betrokkene] ,
gemachtigde: mr. G.B. de Jong, advocaat te Hoogezand,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HRT SERVICE EN TECHNIEK B.V.,
gevestigd te Ootmarsum en kantoorhoudende te Tubbergen,
gedaagde partij, hierna te noemen HRT,
procederend zonder gemachtigde.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de aanvullende productie van de zijde van de bewindvoerder,
- de, vanwege de maatregelen in verband met het Coronavirus, via een videoverbinding gehouden mondelinge behandeling op 11 maart 2021, waar de bewindvoerder, [betrokkene] , bijgestaan door mr. De Jong, en HRT, vertegenwoordigd door haar directeur [X] , zijn verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene] is op 15 juli 2016 in de functie van storingsmonteur in dienst getreden bij HRT op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, tegen het laatst bekende loon van € 2.094,36 bruto per maand. Per 15 januari 2021 is de arbeidsovereenkoms beëindigd.
2.2.
[betrokkene] staat sinds (ongeveer) september 2017 onder bewind. Er is sprake van een minnelijk schuldsaneringstraject.

3.Het geschil

3.1.
De bewindvoerder vordert:
I. HRT te veroordelen om aan de bewindvoerder te voldoen een bedrag van € 11.296,80 vanwege achterstallige loonbetalingen tot einde dienstverband;
II. HRT te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over het onder I. gevorderde bedrag;
III. HRT te veroordelen om binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis een eindafrekening op te stellen vanwege einde dienstverband per 15 januari 2021 en HRT te veroordelen het daarin berekende bedrag te betalen aan de bewindvoerder;
IV. HRT te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan het gevorderde legt de bewindvoerder ten grondslag dat HRT over de maanden maart 2020, augustus 2020, oktober 2020, november 2020, december 2020 en januari 2021 geen loon heeft betaald aan [betrokkene] . In totaal moet HRT nog een bedrag te betalen van netto € 11.296,80, aldus de bewindvoerder.
3.3.
HRT heeft verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van het gevorderde, nu het mede een loonvordering betreft.
4.2.
In deze procedure moet worden beoordeeld of de vorderingen in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat toewijzing bij wijze van voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Gelet op het voorlopige karakter van de kort gedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is er geen plaats voor nadere bewijsvoering. Er is in dit geval geen reden om van deze regel af te wijken. De beslissing wordt daarom gebaseerd op feiten die zijn erkend of niet weersproken, dan wel voorshands aannemelijk zijn geworden.
4.3.
De kantonrechter heeft aan het eind van de mondelinge behandeling zijn beslissing aangekondigd. Deze beslissing houdt in dat het gevorderde grotendeels zal worden toegewezen.
4.4.
Ter zitting is erkend dat er in de dagvaarding ten onrechte is vermeld dat het vermelde maandsalaris van € 2.094,36 en het gevorderde bedrag van € 11.296,80 netto bedragen zijn. Het betreffen bruto bedragen.
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat HRT de loonvordering van [betrokkene] op zichzelf duidelijk is. [betrokkene] heeft als werknemer recht op loon en het is een van de belangrijkste verplichtingen van HRT als werkgever om dat loon te betalen. HRT ontkent niet dat zij loon moet betalen. Zij doet wel een beroep op verrekening, maar dat gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet op. HRT heeft wel gezegd dat zij geld tegoed heeft van [betrokkene] en dat zij nog spullen van haar terug moet geven, maar zij heeft die vorderingen niet aannemelijk gemaakt bijvoorbeeld met bewijsmateriaal. Dat had wel gemoeten, omdat [betrokkene] zegt dat die vorderingen niet kloppen. Anders gezegd, HRT kan geen beroep doen op verrekening omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij echt iets te vorderen heeft.
4.6.
De conclusie is dat HRT het netto-equivalent van het bedrag van € 11.296,80 (bruto) aan de bewindvoerder verschuldigd is.
4.7.
HRT is over de achterstallige betalingen de wettelijke verhoging van
artikel 7:625 BW verschuldigd. De kantonrechter ziet reden die verhoging te matigen tot 20%.
4.8.
HRT heeft ook de wettelijke verplichting om een eindafrekening op te stellen. Deze vordering zal dan ook worden toegewezen, maar op een iets andere manier dan is gevraagd.
4.9.
HRT zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten worden tot vandaag begroot op € 194,71 aan verschotten (dagvaarding € 109,71 en griffierecht € 85,--) en € 498,-- aan salaris gemachtigde (tarief eenvoudige zaak).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt HRT tot betaling aan de bewindvoerder van het netto-equivalent van het bedrag van € 11.296,80 (bruto), zijnde het netto-loon over de maanden maart 2020,
augustus 2020, oktober 2020, november 2020, december 2020 en januari 2021 (tot
15 januari 2021);
5.2.
veroordeelt HRT aan de bewindvoerder te betalen de gematigde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 20% over het onder 5.1. bedoelde netto loon;
5.3.
veroordeelt HRT om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis een eindafrekening op te stellen vanwege einde dienstverband per 15 januari 2021 en om het daarin berekende bedrag, behoudens voor zover dat ziet op het netto-loon als bedoeld in dictumonderdeel 5.1., te betalen aan de bewindvoerder;
5.4.
veroordeelt HRT in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van de bewindvoerder begroot op € 692,71, waaronder € 498,-- wegens het salaris van de gemachtigde,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2021.