3.2De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het met deze vordering
samenhangende strafdossier en het in de onderhavige zaak opgemaakte rapport berekening
wederrechtelijk verkregen voordeel van 31 december 2010.
De rechtbank neemt als grondslag voor de ontnemingsvordering hetgeen is bewezenverklaard in het hiervoor genoemde arrest van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
In het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van één oogst van 509 hennepplanten. Dit aantal is gebaseerd op de oppervlakte van de 183 boodschappenkratten tezamen en het uitgangspunt van 15 hennepplanten per vierkante meter. In het rapport wordt melding gemaakt van sporen van een eerdere oogst zoals boodschappenkratten met aarde en wortelbedrading, vochtige potgrond, hennepafval, een cannacutter met verse hennepresten, een waterton met kalk-alg aanslag, stof op voorwerpen, een gebruikte en zeer vervuild koolstoffilter, knipscharen met hennepresten en droognetten met bruine hash vlekken, welke vlekken enkel afkomstig kunnen zijn van oogstrijpe hennepplanten.
De rechtbank acht op basis van de wettige bewijsmiddelen aannemelijk dat de veroordeelde voordeel heeft genoten van de bij hem aangetroffen hennepkwekerij en de rechtbank ontleent aan de inhoud van die bewijsmiddelen tevens de schatting van dat voordeel.
De raadsman heeft de in het rapport gehanteerde opbrengsten en kosten niet betwist. De rechtbank neemt de in het rapport gehanteerde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als uitgangspunt, waarbij wordt uitgegaan van één oogst. Dit levert de volgende berekening op:
Kweekruimte
Bruto opbrengst:
€ 47.453,66
Totale kosten:
€ 6.839,60
Wederrechtelijk verkregen voordeel:
€ 40.614,06
Overige financiële gevolgen
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde nadelige financiële gevolgen heeft ondervonden naar aanleiding van zijn veroordeling voor de aangetroffen hennepkwekerij. Deze gevolgen bestaan uit het terugvorderen van uitkeringsgelden door de gemeente, de executoriale verkoop van de caravan waarvan de opbrengst ten goede is gekomen aan de gemeente, de verbeurdverklaring en executoriale verkoop van de auto en tot slot de terugvordering van gelden naar aanleiding van een naheffingsaanslag van de gemeente. Gelet hierop heeft de raadsman verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel op het gevorderde bedrag vast te stellen, maar de betalingsverplichting op nihil te stellen omdat het wederrechtelijk verkregen voordeel reeds is ontnomen door voornoemde acties die de staat heeft ondernomen. De officier van justitie heeft gesteld dat de gevolgen in het kader van de sociale zekerheidsprocedure en de overige financiële gevolgen, geen posten zijn waarmee rekening gehouden moet worden in het kader van de ontnemingsvordering. De procedures staan volgens hem los van elkaar.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de door de raadsman gestelde financiële gevolgen niet in mindering kunnen komen op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank neemt als grondslag voor het wederrechtelijk verkregen voordeel het voordeel dat veroordeelde heeft genoten van de bij hem aangetroffen hennepkwekerij. De door de raadsman aangevoerde financiële gevolgen vloeien voort uit andere procedures en zijn geen kosten die in directe relatie staan tot het delict. Zo is de vordering tot terugbetaling van de uitkering gebaseerd op het verzwijgen van inkomsten door veroordeelde en is de auto van veroordeelde door het gerechtshof op 1 maart 2017 verbeurd verklaard omdat deze geheel of grotendeels door middel van gewoontewitwassen is verkregen.
Compensatie artikel 33c Sr.
Ingevolge artikel 33c Sr. kan de rechter bij de verbeurdverklaring van voorwerpen voor het geval waarin de verbeurd verklaarde voorwerpen meer zouden opbrengen dan een in de uitspraak vastgesteld bedrag, bevelen dat het verschil wordt vergoed. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze procedure de compensatie van artikel 33c Sr. toe te passen zoals door de raadsman is verzocht. De ontnemingsvordering is bovendien gebaseerd op het voordeel dat veroordeelde genoten heeft van de hennepteelt, terwijl de verbeurdverklaring van de auto het gevolg is van de veroordeling door het gerechtshof voor het gewoontewitwassen.
Gezien het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 40.614,06.
De officier van justitie en de raadsman zijn het eens over het feit dat de redelijke termijn is overschreden. De officier van justitie brengt echter een andere correctie aan dan de raadsman. De officier van justitie matigt het ontnemingsbedrag met ongeveer 10% en rondt het bedrag af naar € 35.000,-. De raadsman heeft bepleit dat de overschrijding moet leiden tot vermindering van het vast te stellen ontnemingsbedrag met 25%.
De rechtbank is van oordeel, gelet op het onder 2 genoemd procesverloop, dat de redelijke termijn in aanzienlijke mate is overschreden en dat deze overschrijding matiging van de betalingsverplichting tot gevolg moet hebben. De rechtbank zal de verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet opleggen gelijk aan het hiervoor vermelde bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat, maar dat bedrag verminderen met ongeveer 15%, welk bedrag vervolgens wordt afgerond naar € 35.000,-.