ECLI:NL:RBOVE:2021:1091

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
al_20 _ 1007
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhavend optreden tegen activiteiten op het terrein van een voormalig tuincentrum

In deze zaak heeft eiser, wonende te [plaats], een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen activiteiten op het terrein van een voormalig tuincentrum, gelegen aan de [locatie 1] en [locatie 2]. Eiser heeft in zijn verzoek vooral gewezen op de verplaatsing van grond naar naastgelegen percelen en het dempen van een sloot. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen in stand kan blijven, en heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser geen belanghebbende is voor de noordkant van het terrein, maar dat zijn verzoek met betrekking tot de zuidkant gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de besluitvorming van verweerder niet compleet was, maar dat dit in de bezwaarfase is hersteld. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder te lang heeft gewacht met het beslissen op zijn nieuwe handhavingsverzoeken, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze aspecten geen onderdeel uitmaken van de onderhavige procedure. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van het handhavingsverzoek van 3 mei 2019 en heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1007

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , wonende te [plaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen, verweerder,

gemachtigde: A.M. Stokreef.

Procesverloop

Op 3 mei 2019 heeft eiser verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen activiteiten op het terrein van voormalig tuincentrum [naam 2] .
Bij besluit van 6 juni 2019 (het primaire besluit deel I) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij met betrekking tot zijn handhavingsverzoek deels wel (de zuidkant van het terrein) en deels niet (de noordkant van het terrein) als belanghebbende kan worden aangemerkt.
Bij besluit van 29 augustus 2019 (het primaire besluit deel II) heeft verweerder eisers handhavingsverzoek met betrekking tot de zuidkant van het terrein gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen. De aan [naam 3] bij besluit van 29 augustus 2019 opgelegde last onder dwangsom is in kopie aan dit besluit gehecht.
Bij besluit op bezwaar van 30 oktober 2019 (het bestreden besluit deel I) heeft verweerder het primaire besluit deel I gehandhaafd.
Bij besluit op bezwaar van 12 februari 2020 (het bestreden besluit deel II) heeft verweerder het primaire besluit deel II, met verbetering van de motivering daarvan, gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Het onderhavige beroep is, samen met het beroep met zaaknummer AWB 20/1089, op
1 februari 2021 ter zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door [naam 4] en [naam 5] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Op het perceel aan de [locatie 1] en het perceel aan de [locatie 2] was het voormalige tuincentrum [naam 2] gevestigd. Eerstgenoemd perceel ligt ten zuiden van de [straatnaam] , laatstgenoemd perceel ten noorden van deze weg. In het vervolg van deze uitspraak wordt het gehele terrein van het voormalige tuincentrum [naam 2] aangeduid als: het terrein. Het perceel aan de [locatie 1] wordt in het vervolg van deze uitspraak aangeduid als: de zuidkant van het terrein. Het perceel aan de [locatie 2] wordt in het vervolg van deze uitspraak aangeduid als: de noordkant van het terrein.
Handhavingsverzoek 3 mei 2019
2.1.
Per brief van 3 mei 2019 heeft eiser verweerder gevraagd om handhavend op te treden tegen meerdere activiteiten die volgens hem op het terrein plaatsvinden. Daarbij heeft eiser twaalf kadastrale perceelnummers genoemd waarop zijn handhavingsverzoek volgens hem betrekking heeft. In zijn brief stelt eiser dat het terrein bestaat uit esgronden die volgens een provinciaal besluit uit 2017 een beschermde status hebben en in de huidige vorm moeten worden gehandhaafd. Eiser wil dat de esgronden in ere worden hersteld en dat op die gronden niet voor commerciële doeleinden wordt gebouwd en ook geen woningbouw zal plaatsvinden. In zijn brief van 3 mei 2019 heeft eiser de activiteiten waartegen verweerder volgens hem handhavend moet optreden concreet omschreven.
2.2.
Naar aanleiding van het handhavingsverzoek van 3 mei 2019 hebben een toezichthouder van de Omgevingsdienst Twente en een toezichthouder van de gemeente Tubbergen meerdere controles uitgevoerd op het terrein en van deze controles rapporten opgemaakt.
Gesplitste besluitvorming
3. Uit hetgeen onder ‘Procesverloop’ is opgenomen blijkt dat verweerder in reactie op eisers handhavingsverzoek in eerste instantie, op 6 juni 2019, heeft volstaan met een oordeel over de belanghebbendheid van eiser. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser met betrekking tot de zuidkant van het terrein belanghebbende is, maar met betrekking tot de noordkant van het terrein niet. De besluitvorming over het handhavings-verzoek was daarmee niet compleet. Verweerder diende immers nog een inhoudelijk standpunt in te nemen over het handhavingsverzoek voor zover dat betrekking had op de zuidkant van het terrein. Dat heeft verweerder pas op 29 augustus 2019 gedaan. De rechtbank stelt dan ook vast dat de besluiten van 6 juni 2019 en 29 augustus 2019 samen één (primair) besluit vormen op het handhavingsverzoek van eiser.
Vanwege verweerders gesplitste besluitvorming is ook in de bezwaarfase een tweedeling ontstaan. Eiser heeft immers eerst bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 juni 2019 en vervolgens ook tegen het besluit van 29 augustus 2019. Deze bezwaarschriften zijn door verweerder niet gelijktijdig behandeld, maar hebben afzonderlijke bezwaarprocedures doorlopen, die hebben geresulteerd in twee afzonderlijke besluiten op bezwaar. De rechtbank stelt vast dat ook deze besluiten op bezwaar samen één besluit vormen.
Het primaire besluit (deel I en II)
4.1.
In het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser geen belanghebbende is voor zover zijn handhavingsverzoek ziet op activiteiten op de noordkant van het terrein. Eisers handhavingsverzoek wordt in zoverre dan ook niet inhoudelijk beoordeeld. Met betrekking tot de zuidkant van het terrein heeft verweerder geconcludeerd dat op het perceel met het kadastrale nummer [perceelnummer 1] , in strijd met de voor dat perceel geldende bestemming, grond is opgeslagen. Eisers handhavingsverzoek wordt in zoverre toegewezen.
4.2.
Naar aanleiding van de onder 4.1 genoemde overtreding heeft verweerder [naam 3] gelast om uiterlijk 1 april 2020 de opgeslagen grond van het perceel met het kadastrale nummer [perceelnummer 1] te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van
€ 15.000,-.
Het bestreden besluit (deel I en II)
5. In het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat eiser geen belanghebbende is met betrekking tot activiteiten op de noordkant van het terrein. Met betrekking tot de zuidkant van het terrein heeft verweerder in het bestreden besluit elke activiteit die eiser in zijn handhavingsverzoek van 3 mei 2019 heeft genoemd afzonderlijk besproken. Verweerder heeft geconcludeerd dat niet is gebleken van activiteiten waartegen handhavend moet worden opgetreden, anders dan de opslag van grond op het perceel met nummer [perceelnummer 1] waarvoor aan [naam 3] een last onder dwangsom is opgelegd.
Beroepsgronden
6. Eiser heeft, kort samengevat, in beroep aangevoerd dat verweerder de einddatum van 1 april 2020 zonder enige actie heeft laten passeren. Daarom heeft eiser, samen met anderen, bij brieven van 1 april 2020 en 9 april 2020 nieuwe handhavingsverzoeken bij verweerder ingediend. Eiser is van mening dat het te lang duurt voordat verweerder op deze nieuwe handhavingsverzoeken beslist. Volgens eiser is dit een vorm van opzettelijk misbruik van wet- en regelgeving om de projectontwikkelaar van de bouwplannen op [naam 2] te bevoordelen.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep van eiser niet is gericht tegen het standpunt van verweerder dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt voor zover zijn handhavingsverzoek ziet op activiteiten op de noordkant van het terrein.
8. Het beroep van eiser is gericht tegen de besluitvorming van verweerder over de zuidkant van het terrein, die heeft plaatsgevonden naar aanleiding van enerzijds zijn handhavingsverzoek van 3 mei 2019 en anderzijds zijn handhavingsverzoeken van 1 april 2020 en 9 april 2020. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
Besluitvorming naar aanleiding van de handhavingsverzoeken van 1 en 9 april 2020
9. De rechtbank stelt vast dat de toezichthouder van de gemeente Tubbergen op 1 april 2020 heeft vastgesteld dat de grond die was opgeslagen op het perceel met het kadastrale nummer [perceelnummer 1] daarvan is verwijderd en is verplaatst naar de naastgelegen percelen met de kadastrale nummers [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] . Anders dan het perceel [perceelnummer 1] , gaat het hier om weilanden, die volgens het bestemmingsplan ‘Tubbergen’ de bestemming ‘Agrarisch’ hebben. Op basis hiervan heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat [naam 3] aan de aan haar opgelegde last heeft voldaan.
10. Eiser heeft zijn verzoeken van 1 en 9 april 2020 met name ingediend vanwege het verplaatsen van de opgeslagen grond van het perceel met nummer [perceelnummer 1] naar de percelen met de nummers [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] . Bij twee afzonderlijke besluiten van 8 juli 2020 heeft verweerder het vervolghandhavingsverzoek van eiser gedeeltelijk toegewezen en aan [naam 3] twee nieuwe lasten onder dwangsom opgelegd. Tegen deze besluiten heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 28 oktober 2020 heeft verweerder de besluiten van 8 juli 2020 gedeeltelijk herzien, het vervolghandhavingsverzoek van eiser alsnog geheel afgewezen en de aan [naam 3] opgelegde lasten onder dwangsom ingetrokken. Eiser heeft tegen de besluiten van 28 oktober 2020 bezwaar gemaakt. Ten tijde van de zitting van de rechtbank op 1 februari 2021 had verweerder op dit bezwaar nog geen besluit genomen.
11. In het onderhavige geschil ligt alleen verweerders besluitvorming naar aanleiding van het handhavingsverzoek van 3 mei 2019 ter toetsing voor. De besluiten die verweerder heeft genomen naar aanleiding van de handhavingsverzoeken van 1 april 2020 en 9 april 2020 zijn geen onderdeel van de onderhavige procedure. Die besluiten en wat eiser daartegen in de onderhavige procedure heeft aangevoerd laat de rechtbank daarom verder buiten beschouwing.
Beoordeling van het bestreden besluit op basis van de aangevoerde beroepsgronden
12. Uit het beroep van eiser en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat het eiser vooral gaat om de verplaatsing van de opgeslagen grond naar de percelen met de nummers [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] , het dempen van een sloot op die percelen en de besluitvorming van verweerder naar aanleiding van de vervolghandhavingsverzoeken van 1 en 9 april 2020.
Deze aspecten zijn echter, zoals reeds gezegd, geen onderdeel van de onderhavige procedure.
Eiser heeft niet concreet aangegeven wat er volgens hem mankeert aan verweerders overwegingen in het bestreden besluit in de onderhavige procedure. Uit wat eiser in beroep heeft aangevoerd volgt dan ook niet dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier, op
De beslissing wordt op de eerstvolgende donderdag na deze datum openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd rechter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.