4.2.Naar aanleiding van de onder 4.1 genoemde overtreding heeft verweerder [naam 3] gelast om uiterlijk 1 april 2020 de opgeslagen grond van het perceel met het kadastrale nummer [perceelnummer 1] te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van
€ 15.000,-.
Het bestreden besluit (deel I en II)
5. In het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat eiser geen belanghebbende is met betrekking tot activiteiten op de noordkant van het terrein. Met betrekking tot de zuidkant van het terrein heeft verweerder in het bestreden besluit elke activiteit die eiser in zijn handhavingsverzoek van 3 mei 2019 heeft genoemd afzonderlijk besproken. Verweerder heeft geconcludeerd dat niet is gebleken van activiteiten waartegen handhavend moet worden opgetreden, anders dan de opslag van grond op het perceel met nummer [perceelnummer 1] waarvoor aan [naam 3] een last onder dwangsom is opgelegd.
6. Eiser heeft, kort samengevat, in beroep aangevoerd dat verweerder de einddatum van 1 april 2020 zonder enige actie heeft laten passeren. Daarom heeft eiser, samen met anderen, bij brieven van 1 april 2020 en 9 april 2020 nieuwe handhavingsverzoeken bij verweerder ingediend. Eiser is van mening dat het te lang duurt voordat verweerder op deze nieuwe handhavingsverzoeken beslist. Volgens eiser is dit een vorm van opzettelijk misbruik van wet- en regelgeving om de projectontwikkelaar van de bouwplannen op [naam 2] te bevoordelen.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep van eiser niet is gericht tegen het standpunt van verweerder dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt voor zover zijn handhavingsverzoek ziet op activiteiten op de noordkant van het terrein.
8. Het beroep van eiser is gericht tegen de besluitvorming van verweerder over de zuidkant van het terrein, die heeft plaatsgevonden naar aanleiding van enerzijds zijn handhavingsverzoek van 3 mei 2019 en anderzijds zijn handhavingsverzoeken van 1 april 2020 en 9 april 2020. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
Besluitvorming naar aanleiding van de handhavingsverzoeken van 1 en 9 april 2020
9. De rechtbank stelt vast dat de toezichthouder van de gemeente Tubbergen op 1 april 2020 heeft vastgesteld dat de grond die was opgeslagen op het perceel met het kadastrale nummer [perceelnummer 1] daarvan is verwijderd en is verplaatst naar de naastgelegen percelen met de kadastrale nummers [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] . Anders dan het perceel [perceelnummer 1] , gaat het hier om weilanden, die volgens het bestemmingsplan ‘Tubbergen’ de bestemming ‘Agrarisch’ hebben. Op basis hiervan heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat [naam 3] aan de aan haar opgelegde last heeft voldaan.
10. Eiser heeft zijn verzoeken van 1 en 9 april 2020 met name ingediend vanwege het verplaatsen van de opgeslagen grond van het perceel met nummer [perceelnummer 1] naar de percelen met de nummers [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] . Bij twee afzonderlijke besluiten van 8 juli 2020 heeft verweerder het vervolghandhavingsverzoek van eiser gedeeltelijk toegewezen en aan [naam 3] twee nieuwe lasten onder dwangsom opgelegd. Tegen deze besluiten heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 28 oktober 2020 heeft verweerder de besluiten van 8 juli 2020 gedeeltelijk herzien, het vervolghandhavingsverzoek van eiser alsnog geheel afgewezen en de aan [naam 3] opgelegde lasten onder dwangsom ingetrokken. Eiser heeft tegen de besluiten van 28 oktober 2020 bezwaar gemaakt. Ten tijde van de zitting van de rechtbank op 1 februari 2021 had verweerder op dit bezwaar nog geen besluit genomen.
11. In het onderhavige geschil ligt alleen verweerders besluitvorming naar aanleiding van het handhavingsverzoek van 3 mei 2019 ter toetsing voor. De besluiten die verweerder heeft genomen naar aanleiding van de handhavingsverzoeken van 1 april 2020 en 9 april 2020 zijn geen onderdeel van de onderhavige procedure. Die besluiten en wat eiser daartegen in de onderhavige procedure heeft aangevoerd laat de rechtbank daarom verder buiten beschouwing.
Beoordeling van het bestreden besluit op basis van de aangevoerde beroepsgronden
12. Uit het beroep van eiser en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat het eiser vooral gaat om de verplaatsing van de opgeslagen grond naar de percelen met de nummers [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] , het dempen van een sloot op die percelen en de besluitvorming van verweerder naar aanleiding van de vervolghandhavingsverzoeken van 1 en 9 april 2020.
Deze aspecten zijn echter, zoals reeds gezegd, geen onderdeel van de onderhavige procedure.
Eiser heeft niet concreet aangegeven wat er volgens hem mankeert aan verweerders overwegingen in het bestreden besluit in de onderhavige procedure. Uit wat eiser in beroep heeft aangevoerd volgt dan ook niet dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.