In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een dwangbevel dat was uitgevaardigd door de Minister voor Rechtsbescherming. De opposant, vertegenwoordigd door mr. N.D.L. Bennink, had verzet aangetekend tegen het dwangbevel dat hem was opgelegd wegens het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden. De sanctie van € 95,- was opgelegd op 15 januari 2020, en op 25 augustus 2020 was het dwangbevel betekend ter uitvoering van een bedrag van € 400,45.
Tijdens de zitting heeft de kantonrechter de opposant en zijn raadsvrouw gehoord. De Minister voor Rechtsbescherming had desgevraagd commentaar geleverd op het verzetschrift. Op 2 maart 2021 ontving de rechtbank een brief van het CJIB waarin werd geconcludeerd dat het dwangbevel niet gehandhaafd kon blijven, omdat de opposant inmiddels aan zijn betalingsverplichting had voldaan. De kantonrechter overwoog dat het dwangbevel ten onrechte was uitgevaardigd, omdat het CJIB nu pas had vastgesteld dat de opposant aan zijn verplichtingen had voldaan.
De kantonrechter verklaarde het verzet gegrond, vernietigde het dwangbevel en gelastte de terugbetaling van de griffierechten aan de opposant. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 801,- voor de kosten van de gemachtigde en € 176,- voor verletkosten. De beslissing werd uitgesproken ter openbare zitting, waarbij de griffier niet in staat was de beschikking mede te ondertekenen. De opposant werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen twee weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Leeuwarden.