ECLI:NL:RBOVE:2021:1054

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1497
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang na intrekking van last onder bestuursdwang in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres I en eiseres II tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres I had een last onder bestuursdwang opgelegd gekregen wegens overtreding van de Wet natuurbescherming, welke last op 2 april 2020 door de verweerder werd ingetrokken. Eiseres I handhaafde haar bezwaar tegen de intrekking, maar de rechtbank oordeelde dat er geen procesbelang meer was bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar, omdat het doel van het bezwaar niet meer bereikt kon worden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres I gegrond, maar het bezwaar niet-ontvankelijk. Eiseres II werd niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen bezwaar had ingediend bij de verweerder. De rechtbank oordeelde dat de verweerder het bezwaar van eiseres I niet ongegrond, maar niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de verweerder het griffierecht aan eiseres I moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de datum van uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1497

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

1. [naam 1]te Den Ham, eiseres I,
2. [naam 2], eiseres II.
gezamenlijk aangeduid als eisers,
gemachtigde: [naam 3] ,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.W. Schilperoort.

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres I een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de Wet natuurbescherming (verder: Wnb).
Namens eiseres I is tegen dit besluit op 11 januari 2020 een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 2 april 2020 heeft verweerder de last onder bestuursdwang ingetrokken.
Desgevraagd hebben eisers verweerder laten weten hun bezwaren te handhaven aangezien zij, zoals hierna vermeld, belang meenden te hebben bij de inhoudelijke beoordeling van hun bezwaar.
Bij besluit van 7 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het ingediende bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Namens eisers is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2021.
Eisers zijn verschenen bij hun gemachtigde vergezeld door [naam 4] en
J.M. Zwijnenberg.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, voornoemd.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij ambtshalve het volgende moet beoordelen. Ten eerste moet de vraag worden beantwoord of verweerder het bezwaar van eiseres I terecht ontvankelijk heeft geacht. Daarbij heeft te gelden dat het beroep bij de rechtbank van eiseres I tegen het bestreden besluit ontvankelijk is, omdat dit is gericht tegen een besluit op bezwaar. Ten tweede is het de vraag of het beroep bij de rechtbank van eiseres II tegen het bestreden besluit ontvankelijk is.
2. De rechtbank begint bij de tweede vraag, of eiseres II in beroep bij de rechtbank kan worden ontvangen. Het antwoord luidt negatief. Uit de gedingstukken blijkt dat eiseres II geen bezwaar heeft ingediend bij verweerder. Uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dwingend rechtelijk dat het beroep van eiseres II daarom niet-ontvankelijk is.
3. Wat betreft de eerste vraag, of verweerder het bezwaar van eiseres I terecht ontvankelijk heeft geacht, is het antwoord eveneens negatief. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
3.2
Het is de rechtbank niet gebleken dat eiseres I er belang bij heeft gehad dat haar bezwaar zich tevens is gaan richten tegen het besluit tot intrekking van het primaire besluit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bezwaar van eiseres I niet mede betrekking heeft gehad op het besluit tot intrekking van de last onder bestuursdwang.
3.3
Volgens vaste rechtspraak is slechts sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaarschrift met het instellen van bezwaar nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
3.4
Met haar bezwaar tegen het primaire besluit wenste eiseres I te bereiken dat de last onder bestuursdwang zou worden ingetrokken, opdat er niet langer beletselen zouden bestaan om de betreffende vogels te exporteren. Nadat verweerder met zijn besluit van 2 april 2020 de last onder bestuursdwang had ingetrokken kon eiseres I met haar bezwaar niet meer het doel bereiken dat zij beoogde met haar bezwaar. Eiseres I had om die reden geen procesbelang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar. Gelet daarop had verweerder het bezwaar niet ongegrond maar niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het beroep van eiseres I is om die reden gegrond.
3.5
Eiseres 1 heeft bepleit dat zij nog steeds belang had bij de inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar. Eiseres I wenste namelijk een beoordeling van de vraag of de houder van een geringde vogel van een soort welke is opgenomen op bijlage B van de CITES-Verordening verplicht kan worden op een andere wijze dan middels een vaste voetring de legale herkomst van het dier aan te tonen. Nu verweerder bij het intrekkingsbesluit heeft vastgesteld dat het primaire besluit betrekking had op een andere vogelsoort dan waarop dat besluit betrekking had, stelt de rechtbank vast dat verweerders overweging hierover in het bestreden besluit geen relatie heeft met het onderliggende geschil. De desbetreffende overweging in het bestreden besluit kan de rechtbank dan ook niet anders zien dan een overweging met slechts een informatief karakter, waartegen geen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. In zoverre ontbeert dat deel van het bestreden besluit het besluitkarakter. De rechtbank merkt dat deel dan ook aan als een overweging ten overvloede, waaraan geen processuele gevolgen worden verbonden.
4. De rechtbank merkt nog op dat ter zitting is gebleken dat volgende procedures aanstaande zijn waarin de voor eisers relevante vraag aan de orde kan (en wat eisers betreft) zal komen.
5. De slotsom is dat het beroep van eiseres I gegrond is, dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 6:19 van de Awb zal worden vernietigd en dat de rechtbank zelf voorziend met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb het bezwaar van eiseres I tegen het primaire besluit alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren. De rechtbank zal verder het beroep van eiseres II niet-ontvankelijk verklaren.
6. Omdat de rechtbank het beroep ten aanzien van eiseres I gegrond verklaart, zal verweerder aan eiseres I het door haar betaalde griffierecht moeten vergoeden.
7. Er bestaat geen aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers, aangezien de gemachtigde van eisers niet is aan te merken als een professionele rechtshulpverlener.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep van eiseres I gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van eiseres I niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- verklaart het beroep van eiseres II niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres I het betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, mr. J.W.M. Bunt, en
mr. A. de Boer, leden, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.