Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende te [woonplaats],
[X],wonende te [woonplaats],
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
- de tussen partijen bestaande huurovereenkomst van de bedrijfsruimte met aanhorigheden aan de [adres] in [plaats] te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de bedrijfsruimte met aanhorigheden met de zijnen en al het zijne te ontruimen, te verlaten en met overgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiser] te stellen;
- [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.319,11, zijnde de tot en met 30 november 2020 verschuldigde huurpenningen inclusief incassokosten, te vermeerderen met het bedrag dat vanaf 1 december 2020 tot aan de datum van ontruiming aan huur schuldig zou zijn geworden, berekend tegen € 998,25 per maand, te vermeerderen met een percentage gelijk aan de wettelijk toegestane jaarlijkse huurverhoging, te vermeerderen met wettelijke rente en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.De beoordeling
5.De beslissing
- een bedrag van € 3.319,11 aan opeisbaar geworden huurtermijnen tot en met november 2020 inclusief buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de respectievelijke vervaldata van de huurtermijnen tot de dag van volledige betaling;
- een bedrag van € 998,25, of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten, voor elke maand of gedeelte van een maand gerekend vanaf 1 december 2020 tot de dag van ontruiming, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de respectievelijke vervaldata van de huurtermijnen tot de dag van volledige betaling;