ECLI:NL:RBOVE:2021:1012

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
C/08/248539 / HA ZA 20-206
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor verwijdering van met purschuim verontreinigd bouw- en sloopafval door de Gemeente Twenterand

In deze zaak vorderde de Gemeente Twenterand betaling van € 61.773,17 van [gedaagde 1] c.s. voor de kosten van verwijdering van met purschuim verontreinigd bouw- en sloopafval. De Gemeente stelde dat er een overeenkomst was gesloten op 25 juli 2018, maar [gedaagde 1] c.s. betwistte dit. De rechtbank oordeelde dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen, omdat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt over de betaling van de verwijderingskosten. De Gemeente had de opdracht tot verwijdering gegeven zonder voldoende overleg met [gedaagde 1] c.s. en had hen onder druk gezet. De rechtbank concludeerde dat de Gemeente niet kon terugvallen op zaakwaarneming, omdat er geen redelijke grond was voor het ingrijpen. Ook het beroep op ongerechtvaardigde verrijking werd afgewezen, omdat [gedaagde 1] c.s. niet onterecht was verrijkt ten koste van de Gemeente. Uiteindelijk werd [gedaagde 1] c.s. veroordeeld tot betaling van € 20.000,- aan de Gemeente, als een redelijke vergoeding voor de gemaakte kosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 8 mei 2020. De proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/248539 / HA ZA 20-206
Vonnis van 10 maart 2021
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE TWENTERAND,
zetelend te Vriezenveen,
eiseres,
advocaat mr. W.E.M. Klostermann te Zwolle,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. I.P. van Rossen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de Gemeente en [gedaagde 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 augustus 2020,
  • het mailbericht van de rechtbank van 12 oktober 2020 aan partijen, waarin enkele onderwerpen zijn opgesomd waar de rechter zich ter zitting met name op zal richten;
  • het proces-verbaal van de (online) mondelinge behandeling van 2 november 2020, met daaraan gehecht:
- de pleitnota van de Gemeente, met een memo van [A] van 21 oktober 2020,
  • de zittingsaantekeningen van [gedaagde 1] c.s., met productie 16,
  • de reactie van de Gemeente op het proces-verbaal 18 november 2020,
  • de reactie van [gedaagde 1] c.s. op het proces-verbaal van 23 november 2020.
1.2.
Ten slotte is – na aanhouding – vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] c.s. liet in 2013 de gevels van haar woning aan de [adres] te [woonplaats] isoleren met (gespoten) pur(schuim).
2.2.
[gedaagde 1] c.s. ervaarde gezondheidsklachten, die aan de isolatie met purschuim werden toegeschreven, waardoor ze besloot tot sloop van de woning.
2.3.
Vrienden en familie van [gedaagde 1] c.s. hebben de stichting ‘Stichting de Grote Uitdaging’ (hierna: de stichting) opgericht, om [gedaagde 1] c.s. bij te staan in de afwikkeling van alle gevolgen, financieel en praktisch.
2.4.
[gedaagde 1] c.s. heeft halverwege 2018, samen met familieleden, in eigen beheer de woning gesloopt. Het daarbij vrijkomende bouw- en sloopafval (hierna: het Afval) is op het eigen perceel van [gedaagde 1] c.s. opgeslagen.
2.5.
[gedaagde 1] c.s. probeerde het Afval daarna afgevoerd te krijgen, maar ondervond problemen omdat het ging om bouw- en sloopafval dat was gecontamineerd met pur.
2.6.
Er was media-aandacht en publiciteit rond het ‘Pur-huis’. In de Cobouw van 18 juli 2018 stond onder meer: ‘’
Ik heb verschillende recycling bedrijven gebeld. (…) Maar niemand wil het hebben. Dit is verontreinigd puin, klinkt steeds het antwoord. Chemische verontreiniging, vastgeplakt aan steen.’ (…) [gedaagde 1] zag nog maar één optie: de pur zelf, met de hand, verwijderen. (…) En zo geschiedde. Met vrienden begon [gedaagde 1] aan het onmogelijke: pur lospeuteren van de stenen afvalberg. (…) ‘een werk van niets’. Dat was het punt niet. Desnoods hadden ze weken door gepeuterd. Ware het niet dat de een na de ander ziek werd volgens [gedaagde 1] . (…) [gedaagde 1] snapt niet waarom de autoriteiten niet ingrijpen. Hij vreest voor de volksgezondheid van omwonenden. (…) volgens mij is dit heel gevaarlijk. (…) Maar de gemeente wil het maar niet begrijpen.’
2.7.
Er zijn als gevolg van de publiciteit vele telefoontjes van verontruste burgers binnengekomen bij de Gemeente.
2.8.
Er hebben toen gesprekken plaatsgevonden tussen [gedaagde 1] c.s. en de Gemeente.
2.9.
Op vrijdag 20 juli 2018 sprak de heer [A] namens de Gemeente telefonisch met [betrokkene] , de broer (en gemachtigde) van [gedaagde 1] . Hij sommeerde [gedaagde 1] c.s. namens de Gemeente: het Afval moest zo spoedig mogelijk (uiterlijk maandag) verwijderd zijn en anders zou de Gemeente het op kosten van [gedaagde 1] c.s. verwijderen. De kosten zouden naar schatting € 80.000,- tot € 100.000,- bedragen. Diezelfde dag stelde [A] namens de Gemeente ter bevestiging van dit telefoongesprek een mailbericht op, dat hij aan [betrokkene] wilde verzenden:

Het ongesorteerde bouw- en sloopafval dient zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk maandag 23 juli 2018 afgevoerd te zijn. Wanneer onvoorziene omstandigheden een spoedige afvoer onmogelijk maken, dient u maandag 23 juli 2018 in ieder geval een overeenkomst te overleggen van een inzamelaar die er voor zorgt dat het ongesorteerde bouw- en sloopafval zo spoedig mogelijk wordt afgevoerd.
Wanneer aanstaande maandag 23 juli 2018 blijkt dat het ongesorteerde bouw- en sloopafval niet is afgevoerd of u geen overeenkomst kunt aantonen zoals hiervoor bedoeld, dan zal de gemeente Twenterand op uw kosten voor afvoer van het ongesorteerde bouw- en sloopafval zorgdragen. Achteraf ontvangt u dan de rekening van de gemaakte kosten.’
Dit bericht is per ongeluk verzonden aan een ander e-mailadres dan dat van [betrokkene] .
2.10.
Op 20 juli 2018 mailde [betrokkene] aan [A] onder meer: ‘
Vanmiddag rond 13.00 heeft u mij telefonisch persoonlijk gesommeerd om meteen de berg puin af te dekken danwel te besproeien met water. Gezien het feit dat verschillende medici mij met klem hebben geadviseerd om het terrein niet te betreden kan ik niet op uw sommatie ingaan. Ik beschik niet over de juiste beschermingsmiddelen en kan dus, ondanks uw sommatie, mijn eigen gezondheid niet in gevaar brengen.’
2.11.
Op 20 juli 2018 schreef [A] in een interne memo onder meer: ‘(…)
heb ik, [A] , vervolgens een aantal inzamelaars gebeld. Een aantal was wel bereid het afval te accepteren maar ze wilden meer weten over de samenstelling van het PUR en de hoeveelheid in totaal. Het probleem was namelijk dat ze het PUR niet konden scheiden van de rest waardoor er één afvalstroom ontstond die in die samenstelling niet kon worden gerecycled.’
2.12.
Op 23 juli 2018 sommeerde [A] [betrokkene] om een onderzoeksbureau in te schakelen, omdat anders de Gemeente het zou doen.
2.13.
Op 24 juli 2018 schreef [A] in een interne memo onder meer:
‘(…) Nu is het zaak een brief op te stellen voor de [gedaagden] zodat bestuursdwang kan worden toegepast. Alle kosten worden in rekening gebracht bij de [gedaagden] , zij zijn eigenaar en verantwoordelijke.’En later die dag schreef [A] in dat interne memo nog: ‘
Verder met [B] [1] afgesproken dat de eigenaar van het perceel wordt aangeschreven met bestuursdwang (…), daarbij geldt dat alle aandacht voor onrust in de samenleving heeft gezorgd (…). Ik ( [A] ) heb daar nog bedenkingen bij want in mijn beleving is er nog geen sprake van een overtreding. Er moet wel een titel zijn om bestuursdwang op te leggen. (…) Aansluitend heb ik [betrokkene] gebeld. Hem kort en bondig de stand van zaken gegeven en welke acties in opdracht van de gemeente ingang zijn gezet. Hij bleef erbij geen toestemming te geven, niet voordat hij een gesprek heeft gehad met het college of [C] . Hem gezegd dat het college vrij heeft irt het zomerreces. Hij bleef echter aandringen. (…)of er nog een mogelijkheid is. Die bleek uiteindelijk aanwezig op woensdagmorgen om 08.30 uur tot 09.00 uur. (…)In mijn beleving is de titel om bestuursdwang toe te passen te vinden in zorgplichtartikelen (…). Wanneer echter uit de analyse blijkt dat er geen gevaar is dan wordt de titel om op te treden erg dun. Dit met [D] besproken. Hij is het met mij eens en vindt het ook te mager. Mijn voorstel is de kosten door de gemeente Twenterand voor te schieten en een betalingsregeling treffen met de [gedaagden] . (…) Tijdens het gesprek met de [gedaagden] die voor morgenvroeg gepland staat. Wordt dit de inzet.’
2.14.
Op 24 juli 2018 schreef de heer [B] , gemeentesecretaris, aan de fractievoorzitters van de gemeenteraad onder meer:

De GGD geeft aan dat er geen reden is om aan te nemen dat het stof dat vrijkomt bij sloop van PUR schadelijker is dan het overige bouwstof (bijvoorbeeld afkomstig van steen of beton). Met de huidige droogte blijft stof lang hangen en kan het leiden tot irritatie van de slijmvliezen en luchtwegen (…).
Vanaf vrijdag 20 juli zijn we in nauw overleg met partners aan de slag gegaan om het sloopmateriaal te laten verwijderen om verdere onrust te voorkomen. (..) Voorop hierbij staat de verantwoordelijkheid van de eigenaar, de [gedaagden] . Het financiële onvermogen staat een snelle en adequate oplossing in de weg. Ook de medewerking van de [gedaagden] laat te wensen over.(…)’
2.15.
Vanwege de maatschappelijke onrust en commotie heeft de Gemeente onderzoek laten doen naar het Afval door RIR Nederland B.V. (hierna: RIR). De Gemeente heeft onder meer aan het RIR gevraagd of (en wanneer) pur-isolatie gevaarlijk is voor personen, en volgens welke afvalstroom puin vervuild met pur afgevoerd diende te worden. In een rapport van het RIR van 25 juli 2018 staat onder meer:

Algemene beschouwing
(…)
PUR ontstaat uit verschillende stoffen die gemengd worden en na een chemische reactie, uitharden in PUR-schuim. (….) De meeste aandacht gaat momenteel uit naar MDI. Di-isocyanaat welke gezondheidseffecten kan veroorzaken. Ook al is er wettelijk geen grenswaarde vastgesteld (…) is er een (private) grenswaarde voor MDI van 0,05 mg/m3. (…) enkel bij de chemische reactie na samenvoegen van de chemische stoffen komt MDI vrij. Met het stoppen van de chemische reactie komen er ook geen MDI’s meer vrij. Soms stopt het chemische proces dat nodig is om de twee componenten samen te voegen niet en blijven er dampen vrij komen die door de bewoners van deze huizen worden ingeademd. Oorzaken hiervoor zijn: (…)
- Te veel Pur in een te krappe ruimte. Hierdoor stolt de buitenrand en blijft de kern vloeibaar (verder te noemen ‘Wiekspot’).
- vocht of
- onvoldoende ventilatie
(…) Pur welke volledig gestold/uitgehard is, is geen chemisch afval.
Puin met resten gestold/uitgehard Pur behoord in de afvalstroom ‘restafval’.
Wel is heden Puin met gestold Pur niet recyclebaar waardoor het gestort moet worden.
Pur welke nog bezig is met haar chemische reactie/die nog vloeibaar is, behoort tot het chemisch afval.
(…) .
Beschouwing van de case:
(…)
Heden is de woning gesloopt en is op het terrein een puinbult aanwezig met puin, Pur gekleefd aan Puin en losse stukken Pur. (…) dat in Nederland 2 instituten in staat zijn om de actuele concentraties aan MDI’s te kunnen meten. Het RIVM en TNO. Beide instituten zien geen kans om binnen 48 uur metingen uit te voeren. Echter heeft TNO 2013 reeds onderzoek verricht naar het vrijkomen van schadelijke dampen bij het aanbrengen van Pur. Dus op het moment dat de chemische reactie op zijn hevigst was. Bij geen van de metingen is een normoverschrijdende concentratie (op basis van de door de markt zelf opgestelde grenswaarde, zie eerder) gemeten.
Gesteld kan worden dat uit gestold PUR nimmer een normoverschrijdende concentratie, t.o.v. de door de markt zelf aangenomen grenswaarde, vrij kan komen.
Tijdens de schouw [2] zijn door dhr. [F] en [G] enkele steekproeven genomen op dikke pakketten pur. Hierbij zijn aan de oppervlakte van de puinbult geen Wiekspots aangetroffen. Dit wil niet zeggen dat deze spots niet aanwezig zijn in de puinbult. (…)’
2.16.
Op 25 juli 2018 om 8.30 uur vond op het gemeentehuis een gesprek plaats tussen [gedaagde 1] en zijn broer [betrokkene] , met [A] en [B] namens de Gemeente. In een interne memo (met tikfouten) schrijft [A] over dat gesprek onder meer: ‘
In aanvang van het overleg liet [betrokkene] , maar ook [gedaagde 1] blijken dat de e-mail van vrijdagmiddag 2 julij 2018 waarin de sommatie om het afval uiterlijk maandag 23 juli 2018 verwijderd te hebben, uiterst slecht is ontvangen. (…) Ze dringen wederom aan op een gesprek met het college. [B] legt nogmaals uit dat dat niet gaat gebeuren. Er moeten sappen worden gezet in vervolg van de acties die al in gang zijn gezet. [betrokkene] laat weten daar niets voor te voelen en snapt ook niet waarom de gemeente dergelijke stappen neemt terwijl het volgens hem juridisch niet helemaal correct is. [B] licht toe dat er oplossingsgericht is gewerket en meegedacht. In deze gaat het om maatwerk en worden stappen gezet die praktisch zijn maar niet binnen alle regeltjes passen. Daar is niet voor gekozen omdat er nog steeds het uitgangspunt bestaat van samenwerking. (…) De rol van het bevoegd gezag (college) komt aan de orde en de secreatris nu namens een aanbod doet waar ze werkelijk niets te verliezen valt. Ze moetn van het afval af. dat gaat nu gebeuren en in later stadium wordt gesproken over de fanmciele afwikkeling. (…) Ik heb erop aangedrongen voor uit te kijken en de geboden kans te pakken. (…) Ten einde stel ik dat het om het financiële plaattsje gaat. [betrokkene] bestrijdt dit, maar broer [gedaagde 1] twijfelt, maar houdt zijn mond. [B] herhaalt het aanbod. (…) [gedaagde 1] zegt dat het afval weg moet en dat hij medewerking geeft. [betrokkene] is eindelijk ook akkoord. [B] zegt toe dat er na de vakantie (ergens in september 2018) een moment komt waar ze met een afvaardiuging van het college in gesprek kunnen gaan. De financiële afwikkeling kan op dat moment ter sprake worden gebracht. [betrokkene] en [gedaagde 1] gaan akkoord en zeggen hun medewerking toe. Ik ( [A] ) stel concreet dat er gene brief, geen last onder bestuursdwang komt en dfat dit de afspraken zij.’
2.17.
Op 25 juli 2018 verstrekte de Gemeente een opdracht aan [X] Sloopwerken B.V. (hierna: [X] ) tot het afvoeren van het Afval
.
2.18.
Met ingang van 26 juli 2018 heeft [X] het Afval verwijderd en kort daarna is het terrein schoon opgeleverd.
2.19.
Op 3 augustus 2018 schreef [A] in een interne memo onder meer:
‘(…) In september 2018 wordt de zaak geëvalueerd en zal een overleg met de [gedaagden] moeten resulteren in een overeenkomst c.q. betalingsregeling.’
2.20.
Op 7 augustus 2018 stelde [A] namens de Gemeente ter bevestiging van het gesprek van 25 juli 2018 een mailbericht op, dat hij aan [betrokkene] wilde verzenden, waarin onder meer is vermeld:

De afspraken zijn (..):
[gedaagde 1] en [betrokkene] zijn akkoord gegaan met opdrachtverstrekking door gemeente Twenterand en hebben medewerking verleend aan de gemeente Twenterand om het sloopafval zo spoedig mogelijk afgevoerd te krijgen (…)
Na het zomerreces (in september 2018) volgt er overleg met een afvaardiging van het college, waarin de zaak geëvalueerd wordt en stappen worden gezet om tot een financiële afwikkeling te komen.’
Dit bericht is per ongeluk verzonden aan een ander e-mailadres dan dat van [betrokkene] .
2.21.
Op 31 augustus 2018 bracht [X] € 61.773,17 inclusief btw in rekening aan de Gemeente, bestaande uit onder meer kosten voor het RIR onderzoek, manuren, materiaal, vervoer en stortkosten niet herbruikbaar puin incl WBM.
2.22.
In een artikel in de Tubantia van 31 augustus 2018 over het Pur-huis stond onder meer: ‘
[X] noemt de kwestie op zijn beurt ‘een heel lastig verhaal’. (…) ‘Ik heb aangegeven dat er eerst een onderzoek moest komen naar het puin’ (…) Dat de ruimkosten duur zijn, is volgens [X] logisch. ‘Doordat de pur overal aan vastgekleefd zat, was het niet recyclebaar. Dat maakt het ruimen duur (…).Volgens Patrick [X] kan het ruimen wel goedkoper. “Maar dat begint dan bij het demonteren. Als je het scheidt, kan het goedkoper. Maar dit lag allemaal op één bult.”’
2.23.
Op 21 september 2018 vond er opnieuw een gesprek plaats tussen (een afvaardiging van) het college van burgemeesters en wethouders (hierna: het College) en [gedaagde 1] c.s.. Daarin komt aan bod dat het mailbericht van 7 augustus 2018 door [gedaagde 1] c.s. nooit is ontvangen.
2.24.
De kwestie heeft ook de Tweede Kamer bereikt. Er zijn kamervragen gesteld, waaronder de vraag: ‘wat is uw visie op de kosten van het verwerken van PUR- afval? Zijn die kosten elders vergelijkbaar?’ De minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren, antwoordde op 26 september 2018 onder meer: ‘
BRBS [3] schat de kosten voor het storten van 250 ton vervuild puin en 20m3 PUR-resten op circa 50.000 euro. De totale kosten waren in dit geval 61.773,17 euro (incl. BTW), voor 320 ton puin inclusief PUR’.
2.25.
Op 8 oktober 2018 ontvangt [gedaagde 1] c.s. het voornoemde mailbericht van 7 augustus 2018 alsnog en bevestigt de Gemeente dat dit bericht destijds niet aan het juiste e-mailadres is toegestuurd (vanwege het gebruik van de letters IJ in plaats van Y, hetgeen ook gebeurde ten aanzien van de eerdere mail van 20 juli 2018).
2.26.
Op 15 oktober 2018 reageert [betrokkene] daarop per mail als volgt: ‘
hierbij maak ik bezwaar tegen de gemaakte afspraken zoals ze door u zijn geformuleerd. [gedaagde 1] en ik zijn uitdrukkelijk NIET akkoord gegaan met opdrachtverstrekking aan de gemeente Twenterand en hebben uitdrukkelijk GEEN toestemming gegeven om het sloopafval op te halen. (…) Op de opmerking van [B] “ik heb jouw toestemming ook helemaal niet nodig maar we gaan het wel afvoeren” heb ik daaraan toegevoegd; “Ik geef u nogmaals GEEN toestemming, mocht u desondanks toch overgaan tot afvoeren van het sloopafval dan nemen wij de kosten NIET voor rekening”. (…) hebben daar tijdens dit gesprek uitdrukkelijk bezwaar tegen gemaakt’.
2.27.
Het bericht van [betrokkene] van 15 oktober 2018 (en zijn reactie daarop) heeft [A] doorgestuurd aan [B] , met als toelichting onder meer: ‘
Onderstaand tref je de e-mailwisseling (09:19 en 10:14 uur) aan die ik zojuist had met [betrokkene] . (…) Het bericht benadrukt wederom dat zij geen toestemming hebben gegeven. Volgens mij klopt dat ook. (…)
2.28.
Op 20 januari 2020 schrijft de Gemeente [gedaagde 1] c.s. aan en vordert € 61.773,17.

3.Het geschil

3.1.
De Gemeente vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde 1] c.s. tot betaling van € 61.773,17, vermeerderd met rente en kosten. Het betreft de kosten die zijn gemaakt voor verwijdering van met pur verontreinigd bouw- en sloopafval op het perceel van [gedaagde 1] c.s. Deze vordering baseert de Gemeente primair op nakoming van een op 25 juli 2018 met [gedaagde 1] c.s. gemaakte afspraak (voor zover nodig aangevuld op grond van de redelijkheid en billijkheid), subsidiair op zaakwaarneming, meer subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking en nog meer subsidiair op onrechtmatige daad.
3.2.
[gedaagde 1] c.s. voert verweer. [gedaagde 1] c.s. betwist dat er enige afspraak is gemaakt. [gedaagde 1] c.s. betwist tevens dat de kosten op haar verhaald kunnen worden op grond van zaakwaarneming, ongerechtvaardigde verrijking of onrechtmatige daad.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil betreft de vraag wie gehouden is tot betaling van de kosten voor verwijdering van het met pur verontreinigde bouw- en sloopafval op het perceel van [gedaagde 1] c.s. (hierna: de verwijderingskosten): de Gemeente of [gedaagde 1] c.s.
Nakoming overeenkomst
4.2.
Eerst dient te worden beoordeeld of de Gemeente een overeenkomst heeft gesloten met [gedaagde 1] c.s., op grond waarvan [gedaagde 1] c.s. verplicht is de verwijderingskosten te betalen.
4.3.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat er sprake is van een overeenkomst stelt de Gemeente dat [B] op 25 juli 2018 heeft aangeboden dat de Gemeente het afval zou verwijderen en dat met [gedaagde 1] c.s. een betalingsregeling getroffen zou worden. [gedaagde 1] c.s. zou goed kennis genomen hebben van het standpunt van de Gemeente dat de kosten gemaakt werden ten behoeve van [gedaagde 1] c.s. en dat de Gemeente daarvan vergoeding verlangde. [gedaagde 1] c.s. zou het standpunt van de Gemeente, dat de kosten bij haar in rekening werden gebracht, niet hebben bevestigd, maar ook niet hebben weersproken. Het College zou na de zomervakantie, in september, een gesprek met [gedaagde 1] c.s. aangaan om de financiële afwikkeling te bespreken. Daarmee zou [gedaagde 1] c.s. uiteindelijk akkoord zijn gegaan.
4.4.
[gedaagde 1] c.s. betwist gemotiveerd dat ze zou hebben afgesproken dat de Gemeente opdracht zou geven tot verwijdering van het Afval en dat [gedaagde 1] c.s. de verwijderingskosten zou betalen. Aan [gedaagde 1] c.s. zou door [B] zijn medegedeeld; ‘wij halen het afval op, en jullie gaan dat betalen’. Toen [gedaagde 1] c.s. zei dat daar geen aanleiding voor was en dat ze daar geen toestemming voor gaf, liet [B] weten dat hij daarvoor geen toestemming nodig had. [gedaagde 1] c.s. stelt dat ze herhaalde geen toestemming te geven, en dat ze liet weten nul euro te betalen als de Gemeente het toch zou ophalen.
4.5.
Artikel 6:217 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat een overeenkomst tot stand komt door aanbod en aanvaarding daarvan. De rechtbank is van oordeel dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [gedaagde 1] c.s. verplicht zou zijn tot betaling van de (door de Gemeente betaalde) verwijderingskosten.
4.6.
Partijen maakten geen concrete, duidelijke afspraak, op grond waarvan [gedaagde 1] c.s. de verwijderingskosten zou moeten betalen. De Gemeente omschrijft de door haar gestelde afspraak in haar dagvaarding als een nog af te wikkelen kwestie, die in wezen geagendeerd wordt: ‘
dat in september 2018 afspraken gemaakt zouden worden over de financiële afwikkeling’. Er waren dus nog geen, of althans onvoldoende concrete, afspraken waren gemaakt over die afwikkeling. Er is ook niet gesteld of gebleken dat er na 25 juli 2018 alsnog nadere afspraken tussen partijen zijn gemaakt over deze financiële afwikkeling. In haar processtukken erkent de Gemeente dit ook. In de dagvaarding staat: ‘
Partijen zijn het weliswaar niet eens geworden over de betaling van de kosten van het afvoeren (…).’En in de pleitnota is nog aangevuld: ‘
Een glasheldere en uitgewerkte afspraak over de kosten is niet tot stand gekomen’.
4.7.
De rechtbank neemt daarbij nog in aanmerking dat het gesprek van 25 juli 2018 plaatsvond, in reactie op een sommatie van de Gemeente om het Afval zo spoedig mogelijk te laten verwijderen, met de mededeling dat de Gemeente dat anders zou laten doen op kosten van [gedaagde 1] c.s.. De Gemeente zette [gedaagde 1] c.s. onder druk. Vast staat dat [gedaagde 1] c.s. zich daartegen heeft verzet. Het was voor [gedaagde 1] c.s. niet mogelijk om de gestelde termijn te halen. De Gemeente was zich er ook van bewust dat [gedaagde 1] c.s. niet zomaar kon en wilde betalen voor hoge verwijderingskosten. Onder die omstandigheden, had het op de weg van de Gemeente gelegen om voldoende duidelijke en concrete afspraken te maken over de betaling van de (substantiële) kosten voor verwijdering, voordat ze opdracht zou geven aan [X] . De Gemeente heeft echter haar eigen plan getrokken en meteen op 25 juli 2018 opdracht gegeven aan [X] om het Afval per direct op te halen.
4.8.
De Gemeente beschrijft het gesprek van 25 juli 2018 zelf ook als ‘
moeizaam’. [gedaagde 1] c.s. zou ‘
om zijn verantwoordelijkheid voor de kosten heen hebben gedraaid’. Op dat moment was bovendien nog niet eens bekend hoeveel het precies zou gaan kosten. De Gemeente wilde het gesprek vervolgens schriftelijk bevestigen, maar verzond dit mailbericht pas op 7 augustus 2018 (terwijl de opdracht tot verwijdering al op 25 juli 2018 aan [X] werd gegeven) en naar een verkeerd mailadres. Dat leidde ertoe dat de door de Gemeente gestelde afspraak niet meteen door [gedaagde 1] c.s. weersproken kon worden. Toen [betrokkene] het bericht vele weken later alsnog ontving, liet hij uitdrukkelijk weten dat er geen toestemming is gegeven om het sloopafval op te halen. Uit de stukken blijkt ook dat één van de gesprekspartners namens de Gemeente niet overtuigd was van het bestaan van de gestelde afspraak. [A] bevestigt nadien immers in een (interne) mail aan [B] dat [gedaagde 1] c.s. volgens hem geen toestemming heeft gegeven.
4.9.
Kortom, partijen hebben naar het oordeel van de rechtbank geen overeenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde 1] c.s. de gevorderde verwijderingskosten zou moeten betalen. Gelet op het voorgaande, passeert de rechtbank het bewijsaanbod van de Gemeente ten aanzien van de door haar gestelde afspraak en wijst ze de vordering af, voor zover deze op nakoming van een overeenkomst is gebaseerd.
aanvullende werking redelijkheid en billijkheid
4.10.
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank nog als volgt ten aanzien van het beroep van de Gemeente op aanvulling van de gemaakte afspraken op grond van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 lid 1 BW.
4.11.
De Gemeente stelt dat [gedaagde 1] c.s. wist dat de Gemeente de kosten in rekening zou brengen, en dat [gedaagde 1] c.s. toch de Gemeente heeft benaderd en gevraagd heeft om hulp bij het afvoeren. Daaruit zou dan moeten voortvloeien dat [gedaagde 1] c.s. akkoord is gegaan met een betalingsverplichting, dan wel dat de Gemeente daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen. Door [gedaagde 1] c.s. wordt dit betwist.
4.12.
De aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, zoals bedoeld in artikel 6:248 lid 1 BW, houdt in dat een overeenkomst niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen heeft, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien.
4.13.
Voor zover er al enige afspraak zou zijn gemaakt op 25 juli 2018, is er naar het oordeel van de rechtbank onder deze omstandigheden geen aanleiding tot aanvulling op grond van de redelijkheid en billijkheid met een verplichting tot betaling van de verwijderingskosten. De rechtbank acht het enkele feit dat [gedaagde 1] c.s. de Gemeente om hulp heeft gevraagd, daartoe onvoldoende. [gedaagde 1] c.s. heeft er in dat kader terecht op gewezen dat ze de Gemeente om advies en steun vroeg. Dat is iets anders dan de hulp die de Gemeente zelf besloot te bieden, door aanstonds (zelfstandig en voortvarend) opdracht te verstrekken tot verwijdering van het Afval.
Zaakwaarneming
4.14.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of [gedaagde 1] c.s. verplicht is tot betaling van de verwijderingskosten aan de Gemeente op grond van zaakwaarneming.
4.15.
De Gemeente stelt dat sprake was zaakwaarneming en dat daarvoor een redelijke grond bestond, omdat het Afval hoe dan ook afgevoerd moest worden. Het Afval stond aan nieuwe bebouwing van het perceel in de weg en het bracht volgens [gedaagde 1] c.s. ernstige gezondheidsrisico’s met zich voor de omgeving, waarover grote maatschappelijke onrust was ontstaan. De Gemeente stelt dan dat [gedaagde 1] c.s. zelf wilde dat de Gemeente het Afval zou verwijderen.
4.16.
[gedaagde 1] c.s. betwist dat sprake was van een redelijke grond voor zaakwaarneming, nu de gemeente wist op basis van het RIR rapport (dat [gedaagde 1] c.s. toen niet in bezit had) dat er geen sprake was van norm-overschrijdende waarden die tot ernstige gezondheidsrisico’s konden leiden, en dat dus evenmin sprake was van de door de Gemeente gestelde urgentie. Een beroep op zaakwaarneming is niet mogelijk, stelt [gedaagde 1] c.s., omdat de Gemeente haar eigen belang behartigde. De Gemeente was verantwoordelijk voor de maatschappelijke rust, en over de mogelijke gezondheidsrisico’s van het Afval voor de omgeving was onrust ontstaan. De Gemeente greep in, waardoor [gedaagde 1] c.s. de situatie niet meer zelf kon oplossen.
4.17.
Zaakwaarneming (artikel 6:198 BW) is het zich willens en wetens op redelijke grond inlaten met de behartiging van eens anders belang, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen. Zaakwaarneming is op haar plaats wanneer behartiging geboden is van het belang van iemand die daartoe niet zelf in staat is. Belangenbehartiging tegen de wil van degene wiens belang wordt behartigd, kan niet gelden als zaakwaarneming in de zin der wet, behoudens uitzonderlijke omstandigheden. [4]
4.18.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Gemeente zich willens en wetens ingelaten met de behartiging van het belang van een ander. Dat hier ook mede het belang van de Gemeente door werd gediend, wegens de maatschappelijke onrust in verband met mogelijke gezondheidsrisico’s voor de omgeving, staat niet aan zaakwaarneming in de weg. Met het verwijderen van het Afval was het belang van [gedaagde 1] c.s. gediend. De rechtbank neemt bovendien aan dat dit belang welbewust is gediend, en niet onbedoeld zoals [gedaagde 1] c.s. stelt.
4.19.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat er geen sprake was van een redelijke grond voor het behartigen van het belang van [gedaagde 1] c.s. door de Gemeente. De omstandigheden van het geval rechtvaardigden het ingrijpen door de Gemeente niet, gelet op het volgende.
4.20.
Vast staat dat [gedaagde 1] c.s. de hulp van de Gemeente heeft ingeroepen omdat ze al die tijd betrokkenheid van de Gemeente heeft gemist. [gedaagde 1] c.s. zocht (in ieder geval) steun en advies. De Gemeente legt de hulpvraag van [gedaagde 1] c.s. uit als een reden om in te grijpen, door zelf onderzoek te laten doen (RIR rapportage) en vervolgens opdracht te geven tot verwijdering van het Afval. Daarbij voelde de Gemeente zich kennelijk vrij om [X] aanstonds aan het werk te zetten, wetende dat er aanzienlijke kosten gemaakt zouden worden.
4.21.
De (vermoedelijke) wil van de belanghebbende is een factor waarmee rekening kan worden gehouden bij de beantwoording van de vraag of een redelijke grond voor zaakwaarneming aanwezig is. Het lijkt er op dat de Gemeente geen of althans onvoldoende acht heeft geslagen op de wil van [gedaagde 1] c.s., wiens belang ze meende waar te nemen. Het was de Gemeente bekend dat [gedaagde 1] c.s. niet bereid of in staat was om aanzienlijke kosten voor de verwijdering van het Afval voor haar rekening te nemen, daartegen verzette [gedaagde 1] c.s. zich immers en daarover had al een moeizaam gesprek plaatsgevonden dat niet tot concrete afspraken leidde. De wettelijke regeling van zaakwaarneming biedt dan niet de gelegenheid aan de Gemeente om tegen de wil van [gedaagde 1] c.s. diens belangen te gaan waarnemen, terwijl alle kosten daarvan voor rekening van [gedaagde 1] c.s. komen.
4.22.
Er is naar het oordeel van de rechtbank ook niet gebleken van een zodanige noodsituatie dat onmiddellijk door de Gemeente gehandeld moest worden, zonder dat onderzoek gedaan kon worden naar alternatieven, gelet op de inhoud van het RIR-rapport, op grond waarvan de Gemeente de gezondheidsrisico’s beperkt achtte. In de pleitnota bevestigt de Gemeente nog eens dat het Afval in werkelijkheid volkomen ongevaarlijk was.
4.23.
De Gemeente ontnam [gedaagde 1] c.s. de mogelijkheid om haar eigen belang te behartigen. Terwijl [gedaagde 1] c.s. nog op zoek was naar een oplossing, naar een alternatief voor de (voor de hand liggende maar kostbare) verwijdering van het Afval waar de Gemeente voor koos. [gedaagde 1] c.s. staakte eerder haar poging om het purschuim handmatig te verwijderen, vanwege mogelijke gezondheidsrisico’s, maar beëindigde die werkzaamheden naar eigen zeggen nog niet definitief en onderzocht een veiligere werkwijze met overdrukpakken. In de reactie van [betrokkene] op de sommatie van de Gemeente, laat hij ook weten dat het terrein niet kan worden betreden omdat hij niet over de juiste beschermingsmiddelen beschikt. [gedaagde 1] c.s. had meer tijd nodig, maar kreeg die tijd niet, vanwege de sommaties van de Gemeente en het daaropvolgende ingrijpen van de Gemeente.
4.24.
Het voorgaande betekent dat niet is voldaan aan de vereisten van zaakwaarneming als bedoeld in artikel 6:198 BW, zodat de Gemeente [gedaagde 1] c.s. niet uit dien hoofde kan aanspreken tot vergoeding van de verwijderingskosten.
Ongerechtvaardigde verrijking
4.25.
Dan dient vervolgens te worden beoordeeld of de Gemeente mogelijk recht heeft op een vergoeding van de verwijderingskosten, op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
4.26.
De Gemeente stelt dat het Afval verwijderd diende te worden én dat vast staat dat het als restafval gestort diende te worden, omdat het niet recyclebaar was als gevolg van de contaminatie met pur. Op grond daarvan, concludeert de Gemeente dat [gedaagde 1] c.s. als eigenaar van het perceel en het Afval, de verwijderingskosten sowieso had moeten maken. Er bestond volgens haar geen alternatief. De Gemeente zou dan ongerechtvaardigd verarmd worden ten bate van [gedaagde 1] c.s., als de Gemeente deze kosten zou moeten blijven dragen.
4.27.
[gedaagde 1] c.s. betwist dat ze voor de gevorderde € 61.773,17 verrijkt zou zijn, ten koste van de verarming van de Gemeente. [gedaagde 1] c.s. onderbouwt dit als volgt. Door de aanpak van de Gemeente, die een termijn stelde waarbinnen verwijdering van ongesorteerd restafval moest plaatsvinden, is aan [gedaagde 1] c.s. alle mogelijkheid ontnomen kosten beperkende inspanningen, zoals het sorteren van restafval en het handmatig verwijderen van het PUR, uit te voeren. [gedaagde 1] c.s. heeft een dienst opgedrongen gekregen, waar ze niet om vroeg, die niet nodig was en die haar ook niet gebaat heeft. [gedaagde 1] c.s. kon een beroep doen op vrienden, kennissen en de stichting, als die hulp voortgezet had kunnen worden in juli 2018 was de rekening aanzienlijk lager geweest en mogelijk zelfs nihil.
4.28.
Artikel 6:212 lid 1 BW bepaalt dat hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, verplicht is, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Voor toewijzing van een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking dient sprake te zijn van een verrijking, van een verarming, van causaal verband tussen de verrijking en de verarming en tot slot dient de verrijking ongerechtvaardigd te zijn.
4.29.
Naar het oordeel van de rechtbank, is in dit geval sprake van ongerechtvaardigde verrijking. [gedaagde 1] c.s. is verrijkt, nu er geen kosten meer gemaakt hoefden te worden om het Afval van haar perceel te verwijderen. Deze verrijking ging ten koste van een verarming van de Gemeente, die de verwijderingskosten heeft gedragen. Er bestaat bovendien geen redelijke oorzaak of rechtvaardigingsgrond voor de verrijking, in een rechtshandeling of in de wet.
4.30.
Vervolgens dient te worden beoordeeld, welke schade vergoed dient te worden op grond van de ongerechtvaardigde verrijking. De schadevergoeding gaat niet verder dan het bedrag van de verrijking en van de verarming, en moet bovendien redelijk zijn. Bij de beoordeling van de vraag in hoeverre vergoeding redelijk is, heeft de rechter de mogelijkheid alle omstandigheden van het geval te wegen om te voorkomen dat aan iemand ten onrechte een hem niet passende besteding zou worden opgedrongen. In dat kader, overweegt de rechtbank als volgt.
4.31.
De Gemeente heeft gesteld dat zij de verwijderingskosten heeft gedragen, waardoor haar verarming € 61.773,17 bedraagt. De Gemeente stelt dat [gedaagde 1] c.s. deze verwijderingskosten sowieso had moeten maken, zodat de omvang van haar verrijking even hoog is, maar dat heeft [gedaagde 1] c.s. gemotiveerd betwist. [gedaagde 1] c.s. onderbouwde die betwisting met de stelling dat ze al 30 tot 40 ton van het bouw- en sloopafval had laten afvoeren, nadat ze handmatig het pur verwijderde van het puin met hulp van vrijwilligers. Daarvoor waren nauwelijks kosten gemaakt. Hoewel die inspanningen veel tijd hebben gekost en wegens gezondheidsklachten werden gestaakt, was voortzetting met betere beschermende maatregelen (zoals bijvoorbeeld overdrukpakken) mogelijk geweest volgens [gedaagde 1] c.s.. Dat is door de Gemeente niet dan wel onvoldoende betwist. De rechtbank volgt de Gemeente daarom niet in haar stelling dat er geen andere mogelijkheid bestond dan het storten van het Afval tegen de gevorderde verwijderingskosten van € 61.773,17.
4.32.
[gedaagde 1] c.s. had feitelijk niet langer de gelegenheid om te onderzoeken hoe ze het Afval op alternatieve wijze, en tegen lagere kosten, kon afvoeren. Ze had het nog niet opgegeven, maar haar inspanningen werden onderbroken door de acties van de Gemeente.
4.33.
De rechtbank stelt op grond van de RIR rapportage vast dat het Afval, bestaande uit puin met daaraan vastgekleefd gestold pur, zoals het zich ten tijde van de verwijdering op het perceel bevond, niet recyclebaar was en gestort moest worden. De rechtbank neemt ook aan dat daar aanzienlijke kosten voor gemaakt moeten worden, en verwijst onder meer naar de antwoorden op kamervragen waaruit volgt dat de gevorderde kosten marktconform zouden moeten zijn. De rechtbank realiseert zich echter, dat dit een kostbare wijze van verwijdering van het Afval betreft en dat de Gemeente aan [gedaagde 1] c.s. de mogelijkheid heeft ontnomen om nader onderzoek te doen en nadere inspanningen te verrichten teneinde de kosten te beperken. Hoewel [gedaagde 1] c.s. als eigenaar van het perceel en het Afval de verantwoordelijkheid draagt voor de verwijdering daarvan, heeft de Gemeente haar de zeggenschap in feite ontnomen door opdracht te geven tot verwijdering, ongeacht de daaraan verbonden kosten.
4.34.
Als [gedaagde 1] c.s. gevolgd wordt in haar stellingen, dat het intensief, maar mogelijk was om het pur handmatig van het puin te scheiden, met behulp van overdrukpakken of andersoortige beschermingsmiddelen, dan is haar stelling dat ze het puin voor een veel lager bedrag zou kunnen laten afvoeren niet onaannemelijk. [gedaagde 1] c.s. voert in dat kader ook aan dat ze kosten kon besparen door het Afval zelf in containers te plaatsen. [gedaagde 1] c.s. stelt dat ze ongesorteerd sloop- en puinafval (320 ton) in dat geval kon laten verwijderen voor € 13.000,- inclusief BTW, met behulp van acht containers via de site www.afvalcontainerbestellen.nl. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat achteraf niet zeker is of het puin volledig van de pur-resten kon worden ontdaan en of een afvalwerker het vervolgens zou accepteren op de door [gedaagde 1] c.s. gestelde wijze, voert [gedaagde 1] c.s. nadrukkelijk aan dat dit met betere bescherming haalbaar was geweest, en dat uit de RIR rapportage blijkt dat het geen giftig en chemisch afval was. De Gemeente heeft in dat kader betwist dat de door [gedaagde 1] c.s. gestelde kosten reëel zijn, door te verwijzen naar de destijds bestaande contaminatie met pur, hetgeen de omvang van de gemaakte verwijderingskosten zou rechtvaardigen. De Gemeente wijst er dan op dat voor het afvoeren van ongesorteerd en niet recyclebaar sloopafval geen alternatief bestond. Om sloopafval voor hergebruik (recycling) te kunnen inzetten diende het te worden gescheiden in verschillende ‘monostromen’, hetgeen niet mogelijk was volgens de Gemeente. Het scheiden van pur van de rest van het sloop- en bouwafval was monnikenwerk, zoveel is duidelijk, maar kennelijk voerde [gedaagde 1] c.s. dit al wel voor een deel uit (met behulp van vrijwilligers). Dat een professionele afvalverwerker zich mogelijk niet bereid of in staat achtte om het pur van de rest van het afval te scheiden, neemt nog niet weg dat [gedaagde 1] c.s. betoogt dat ze dit al eerder handmatig deed en – met betere bescherming – kon en wilde voortzetten. Dat is door de Gemeente onvoldoende weersproken.
4.35.
De Gemeente heeft er op haar beurt steeds op gewezen dat [gedaagde 1] c.s. niet bereid of in staat was om het zelf te regelen, maar heeft [gedaagde 1] c.s. daartoe ook niet veel tijd en gelegenheid geboden. Vanaf het moment dat de Gemeente betrokken raakte, zette ze in feite druk op de ketel. Het lijkt alsof dit aanvankelijk werd ingegeven door de verwachting dat ze die bevoegdheid had binnen het bestuursrechtelijk kader (bestuursdwang), hetgeen mogelijk verklaart waarom de Gemeente zo voortvarend aan de slag ging. De grondslag voor toepassing van bestuursdwang werd door de Gemeente uiteindelijk kennelijk te mager geacht. De rechtbank acht de door de Gemeente gekozen aanpak vervolgens niet passend binnen het civielrechtelijke kader, waarin de Gemeente feitelijk optrad, en acht het niet redelijk om alle kosten die de Gemeente maakte zonder meer te laten vergoeden door [gedaagde 1] c.s..
4.36.
Hoewel [gedaagde 1] c.s. in deze procedure nog naar voren brengt dat ze gerustgesteld zou zijn over de gezondheidsrisico’s van het pur, als ze het RIR rapport zou kennen, acht de rechtbank die weergave niet geheel realistisch. [gedaagde 1] c.s. heeft niet voor niets haar woning gesloopt, vanwege diezelfde gezondheidsrisico’s, hetgeen een drastische aanpak betreft en hetgeen duiding geeft aan de door haar gevoelde ernst van deze risico’s. Ook de uitlatingen in de media getuigen daarvan. Het is voor de rechtbank niet vanzelfsprekend dat een dergelijke mate van onrust, gesust zou worden met die enkele RIR-rapportage, ook gelet op de waarschuwingen van door [gedaagde 1] c.s. geraadpleegde medisch specialisten over de gevolgen van pur. Het scheiden van het pur van het overige bouw- en sloopafval vergde bovendien de nodige tijd en moeite, en het treffen van de beschermende maatregelen en het onderzoek naar alternatieven was kennelijk ook niet eenvoudig. Uit het dossier valt op te maken dat [gedaagde 1] c.s. met de handen in het haar zat. Gelet daarop is [gedaagde 1] c.s. in ieder geval tijd, moeite en kosten bespaard, toen de Gemeente het Afval liet afvoeren.
4.37.
Rekening houdend met alle hiervoor besproken omstandigheden van dit geval en deze in onderlinge samenhang beziend, acht de rechtbank vergoeding van een deel van de door de Gemeente gemaakte kosten voor verwijdering van het Afval door [gedaagde 1] c.s. redelijk en passend. Nu de omvang van de schade in dit geval niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, wordt zij geschat. De rechtbank stelt het bedrag dat [gedaagde 1] c.s. moet betalen aan de Gemeente vast op € 20.000,- .
4.38.
Hetgeen voor het overige nog is aangevoerd, behoeft gelet op het voorgaande geen behandeling meer.
Rente en proceskosten
4.39.
Tegen de gevorderde rente is geen verweer gevoerd. De rente kan slechts worden toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding, omdat niet althans onvoldoende is gesteld waarom de rente met ingang van de gevorderde ingangsdatum (21 september 2018) verschuldigd is.
4.40.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om aan de Gemeente Twenterand te betalen een bedrag van € 20.000,00 (twintig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 8 mei 2020,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Westendorp en in het openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten op 10 maart 2021.

Voetnoten

1.[B] , gemeentesecretaris.
2.Op 24 juli 2018 heeft er in het kader van de beantwoording van de vragen een schouw plaatsgevonden door dhr ing. [F] en dhr. Ing. [G] .
3.Branchevereniging Recycling Breken en Sorteren.
4.HR 19 april 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2039 (https://www.navigator.nl/document/id15761996041915956admusp?anchor=id-24bfd757a904546ac6ceda04290075de).