Op 5 maart 2020 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, een vonnis uitgesproken in een ontnemingszaak tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor verduistering. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld, waarbij deze een bedrag van € 216.561,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gevorderd. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.R. Pirone, heeft op de zitting van 20 februari 2020 zijn standpunt naar voren gebracht, waarbij hij stelde dat het bedrag voor ontneming in aanmerking komt, maar dat de betalingsverplichting op nihil zou moeten worden gesteld vanwege zijn financiële situatie en faillissement.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte voordeel heeft genoten uit verduistering van geld van zijn klanten. De rechtbank heeft de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 216.561,00, gebaseerd op wettige bewijsmiddelen, waaronder een berekening van de Politie IJsselland-Zuid. De rechtbank heeft vervolgens de verplichting opgelegd aan de verdachte om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum als de uitspraak.