ECLI:NL:RBOVE:2020:976

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
08-952282-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsbeslissing inzake wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

Op 5 maart 2020 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, een vonnis uitgesproken in een ontnemingszaak tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor verduistering. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld, waarbij deze een bedrag van € 216.561,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gevorderd. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.R. Pirone, heeft op de zitting van 20 februari 2020 zijn standpunt naar voren gebracht, waarbij hij stelde dat het bedrag voor ontneming in aanmerking komt, maar dat de betalingsverplichting op nihil zou moeten worden gesteld vanwege zijn financiële situatie en faillissement.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte voordeel heeft genoten uit verduistering van geld van zijn klanten. De rechtbank heeft de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 216.561,00, gebaseerd op wettige bewijsmiddelen, waaronder een berekening van de Politie IJsselland-Zuid. De rechtbank heeft vervolgens de verplichting opgelegd aan de verdachte om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-952282-14
Datum vonnis: 5 maart 2020
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 in [geboorteplaats] ( [land] ),
wonend aan [adres] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 216.561,00.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 20 februari 2020. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.R. Pirone , advocaat in Rijen, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord. Op de terechtzitting van 20 februari 2020 heeft de officier van justitie mr. M. Hoekstra zijn vordering gehandhaafd.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen bedrag aannemelijk is en voor ontneming in aanmerking komt, met dien verstande dat de betalingsverplichting op nihil dient te worden gesteld, in verband met de financiële draagkracht en het faillissement van verdachte.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 5 maart 2020 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
feit 1, 2, 3, 4 en 5
het misdrijf: verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier, het in de onderhavige zaak door de Politie IJsselland-Zuid op 8 februari 2019 opgemaakte “Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ” met de daarbij gevoegde bijlagen en de door de officier van justitie en de raadsvrouw van de veroordeelde ter zitting ingenomen standpunten.
De rechtbank neemt als grondslag voor de ontnemingsvordering de onder genoemd parketnummer door de rechtbank Overijssel, zittingslocatie Zwolle, bij vonnis van 5 maart 2020 tegen de veroordeelde bewezen verklaarde hiervoor genoemd strafbare feiten.
De rechtbank acht op basis van de wettige bewijsmiddelen aannemelijk dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit het verduisteren van geld van zijn klanten uit hoofde van zijn bedrijf. Zij ontleent aan de inhoud van die bewijsmiddelen tevens de schatting van dat voordeel.
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij deze beslissing.
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 216.561,00
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 216.561,00.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 216.561,00
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 216.561,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op één dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mr. A. van Holten en
mr. C.A. Peterzon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Bakker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2020.