ECLI:NL:RBOVE:2020:962

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
08-952282-14 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door financieel adviseur met aanzienlijke schade voor slachtoffers

Op 5 maart 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 53-jarige man, die als financieel adviseur jarenlang grote geldbedragen heeft verduisterd van zijn klanten. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden, met een proeftijd van 3 jaar, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast is hem voor 5 jaar het recht ontzegd om een beroep uit te oefenen in de financiële sector. De verdachte heeft in totaal bijna 190.000 euro verduisterd van verschillende klanten, die hem hun spaargeld en andere financiële middelen toevertrouwden in de veronderstelling dat hij deze op een verantwoorde manier zou beheren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geld heeft toegeëigend dat toebehoorde aan zijn klanten, en dat hij dit geld zonder hun toestemming heeft gebruikt voor andere doeleinden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder is veroordeeld en dat de feiten meer dan vijf jaar geleden zijn gepleegd. De schade voor de slachtoffers is aanzienlijk, en de rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze vorderingen in het faillissement van de verdachte moeten worden ingediend. De rechtbank heeft echter wel de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zodat de benadeelde partijen in de toekomst mogelijk nog een vergoeding kunnen ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-952282-14 (P)
Datum vonnis: 5 maart 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 in [geboorteplaats] ( [land] ),
wonend aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 februari 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Hoekstra en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. C.R. Pirone, advocaat te Rijen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:van 29 december 2010 tot en met 23 januari 2014 uit hoofde van zijn beroep als financieel adviseur 11.561 euro heeft verduisterd van een klant
feit 2:van 1 mei 2012 tot en met 7 maart 2014 uit hoofde van zijn beroep als financieel adviseur 25.000 euro heeft verduisterd van een klant;
feit 3:van 7 november 2008 tot en met 3 april 2014 uit hoofde van zijn beroep als financieel adviseur 100.000 euro heeft verduisterd van een klant;
feit 4:van 2 november 2010 tot en met 5 mei 2014 uit hoofde van zijn beroep als financieel adviseur 59.000 euro heeft verduisterd van een klant;
feit 5:van 1 mei 2010 tot en met 13 oktober 2015 uit hoofde van zijn beroep als financieel adviseur 22.000 euro heeft verduisterd van een klant;
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Feit 1
hij, feitelijk handelend onder de naam [bedrijf] , op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 december 2010 tot
en met 23 januari 2014 te Deventer, althans in Nederland opzettelijk een hoeveelheid geld (te weten ongeveer 11.561 euro), in elk geval
enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde 1] ,in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren)
verdachte uit hoofde van zijn beroep van/als financieel adviseur/belegger, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich
heeft toegeëigend;
feit 2
hij, feitelijk handelend onder de naam [bedrijf] , in of omstreeks de periode van 1 mei 2012 tot en met 7 maart 2014 te
Deventer, althans in Nederland, opzettelijk een hoeveelheid geld ( te weten ongeveer 25.000 euro), in elk
geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde 2] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren)
verdachte uit hoofde van zijn beroep van/als financieel adviseur/belegger, in
elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;
feit 3
hij, feitelijk handelend onder de naam [bedrijf] , in of omstreeks de periode van 7 november 2008 tot en met 3 april 2014 te Deventer, althans in Nederland, opzettelijk een hoeveelheid geld ( te weten ongeveer 100.000 euro), in elk
geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde 3]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e)
goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn beroep van/als financieel
adviseur/belegger, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 4
hij, feitelijk handelend onder de naam [bedrijf] , op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 november 2010 tot
en met 5 mei 2014 te Deventer, althans in Nederland, opzettelijk een hoeveelheid geld (te weten ongeveer 59.0000 euro),in elk geval
enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte
uit hoofde van zijn beroep van/als financieel adviseur/belegger, in elk geval
anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;
feit 5
hij, feitelijk handelend onder de naam [bedrijf] , op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2010 tot en
met 13 oktober 2015 te Deventer, althans in Nederland opzettelijk een hoeveelheid geld ( te weten ongeveer 22.000 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e)
goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn beroep van/als financieel
adviseur/belegger, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft over de tenlastegelegde feiten een bekennende verklaring afgelegd. De raadsvrouw heeft zich wat betreft het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - omdat verdachte alle tenlastegelegde feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
  • het proces-verbaal ter terechtzitting van 20 februari 2020, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal van aangifte van 23 januari 2014, inclusief bijlagen, inhoudende de verklaring van [benadeelde 1] ;
  • het proces-verbaal van aangifte van 7 maart 2014, inclusief bijlagen, inhoudende de verklaring van [benadeelde 2] ;
  • het proces-verbaal van aangifte van 3 april 2014, inclusief bijlagen, inhoudende de verklaring van [benadeelde 3] ;
  • het proces-verbaal van aangifte van 5 mei 2014, inclusief bijlagen, inhoudende de verklaring van [benadeelde 4] ;
  • het proces-verbaal van aangifte van 13 oktober 2015, inclusief bijlagen, inhoudende de verklaring van [benadeelde 5] ;
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
feit 1
hij, feitelijk handelend onder de naam [bedrijf] , in de periode van 29 december 2010 tot en met 23 januari 2014 te Deventer, opzettelijk een hoeveelheid geld (te weten ongeveer 11.561 euro), die toebehoorde aan [benadeelde 1] , en welk goed verdachte uit hoofde van zijn beroep als financieel adviseur/belegger onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 2
hij, feitelijk handelend onder de naam [bedrijf] , in de periode van 1 mei 2012 tot en met 7 maart 2014 te Deventer, opzettelijk een hoeveelheid geld (te weten ongeveer 25.000 euro),
die toebehoorde aan [benadeelde 2] , en welk goed verdachte uit hoofde van zijn beroep van financieel adviseur/belegger onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 3
hij, feitelijk handelend onder de naam [bedrijf] , in de periode van 7 november 2008 tot en met 3 april 2014 te Deventer, opzettelijk een hoeveelheid geld (te weten ongeveer 100.000 euro), die toebehoorde aan [benadeelde 3] , en welk goed verdachte uit hoofde van zijn beroep van financieel adviseur/belegger onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 4
hij, feitelijk handelend onder de naam [bedrijf] , in de periode van 2 november 2010 tot
en met 5 mei 2014 te Deventer, opzettelijk een hoeveelheid geld (te weten ongeveer 59.0000 euro), die toebehoorde aan [benadeelde 4] , en welk goed verdachte uit hoofde van zijn beroep van financieel adviseur/belegger onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 5
hij, feitelijk handelend onder de naam [bedrijf] , in de periode van 1 mei 2010 tot en met 13 oktober 2015 te Deventer, opzettelijk een hoeveelheid geld (te weten ongeveer 22.000 euro), die toebehoorde aan [benadeelde 5] , en welk goed verdachte uit hoofde van zijn beroep van financieel adviseur/belegger onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, 2, 3, 4 en 5
het misdrijf: verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden, met een proeftijd van drie jaren en ontzetting uit de uitoefening van het beroep van adviseur, aanbieder en bemiddelaar van producten en diensten, hoe ook genaamd, op het gebied van financiën en verzekeringen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, niet tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou moeten worden veroordeeld.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft gedurende meerdere jaren grote geldbedragen verduisterd van mensen die vertrouwden op zijn financiële expertise. Zijn klanten maakten spaargeld, geld uit een afgesloten hypotheek dan wel de overwaarde van een verkochte woning over op de rekening van de eenmanszaak van verdachte, genaamd [bedrijf] in de veronderstelling dat dit geld conform de mondelinge afspraken met verdachte zou worden beheerd. Verdachte heeft deze gelden, die hem niet toebehoorden, naar eigen inzicht uitgeleend aan andere klanten.
Dit deed hij zonder toestemming of medeweten van de klanten die hun geld aan hem hadden toevertrouwd. Aan zijn klanten verstrekte hij door hem opgemaakte administratieve bescheiden die de indruk wekten dat hij de gelden van zijn klanten beheerde conform de afspraken.
De gelden en de rente die hij van zijn klanten ontving heeft hij deels aangewend om eerdere klanten die geld inbrachten, (gedeeltelijk) uit te betalen en deels om zelf van te leven. De bij [bedrijf] ondergebrachte gelden zijn door verdachte uiteindelijk niet dan wel niet geheel terugbetaald. De gevolgen voor deze klanten zijn erg groot, zoals ook ter terechtzitting bleek. Zij zijn tienduizenden euro’s kwijt, waardoor hun financiële situatie is verslechterd en van sommige mensen de pensioenen in rook zijn opgegaan.
Verdachte heeft de feiten bekend en heeft ter terechtzitting berouw getoond, maar neemt geen verantwoordelijkheid voor de gevolgen van zijn daden. Hij houdt vol dat sprake was van slecht ondernemerschap en hij het overzicht kwijt is geraakt. Volgens verdachte had hij het beste met zijn klanten voor. De rechtbank neemt verdachte echter kwalijk dat hij opzettelijk, zonder toestemming, geld, dat hij als financieel adviseur in beheer had, zonder hen in te lichten en zonder hun toestemming, aan andere doelen heeft besteed dan waar dat geld voor was bedoeld, alsof hij eigenaar was van dat geld. Ook de lange duur van zijn gedragingen weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee. Zeker gelet op zijn lange ervaring in de financiële branche wordt verdachte geacht te weten dat de door hem gekozen ‘bedrijfsvoering’ onvermijdelijk zou leiden tot forse financiële schade.
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Ook houdt de rechtbank in dat kader rekening met het feit dat de bewezenverklaarde feiten inmiddels meer dan vijf jaar geleden zijn gepleegd.
De reclassering heeft op 19 november 2019 een rapport uitgebracht over verdachte. De reclassering heeft het recidiverisico ingeschat als laag en geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Verdachte is failliet verklaard en betaalt een gering deel van zijn inkomen, boven de beslagvrije voet, aan de boedel.
De reclassering heeft ook het psychodiagnostisch onderzoek van 13 juni 2014 bij het rapport betrokken. Volgens de reclassering lijkt een verband te bestaan tussen het psychosociaal functioneren en het delictgedrag in narcistische trekken van verdachte. Volgens de reclassering is sprake van berouw.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met een proeftijd van drie jaren een passende reactie is op de gepleegde feiten. De rechtbank vindt ook dat verdachte gedurende vijf jaren niet meer het beroep van adviseur, aanbieder of bemiddelaar van producten en diensten, hoe ook genaamd, op het gebied van financiën en verzekeringen mag uitoefenen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partijen vorderen verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde schade bestaat uit de volgende posten:
- voor [benadeelde 1] € 17.180,56 materiele schade en € 1250,00 immateriële schade;
- voor [benadeelde 2] € 24.123,63 materiele schade;
- voor [benadeelde 3] € 93.026,52 materiele schade;
- voor [benadeelde 4] € 52.256,53 materiele schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen voor toewijzing in aanmerking komen. Dat verdachte in staat van faillissement verkeert staat volgens de officier van justitie niet in de weg aan toekenning van de vorderingen. Door toewijzing van de vorderingen wordt bovendien een executoriale titel verkregen waarmee de benadeelde partijen zich bij de curator kunnen melden. Ook de schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd, waarbij de vervangende gijzeling kan worden beperkt tot één dag.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat de vorderingen al bij de curator zijn ingediend en door de curator zijn erkend. Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel is ook niet mogelijk, omdat die maatregel ten doel heeft om een verdachte te bewegen om betalingen te verrichten, terwijl verdachte daar niet zelfstandig over mag beslissen vanwege het faillissement.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot alle benadeelde partijen die zich met een vordering tot schadevergoeding in het strafproces hebben gevoegd overweegt de rechtbank dat uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat verdachte thans in staat van faillissement verkeert. Door deze rechtbank is verdachte bij uitspraak van 7 oktober 2014 failliet verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is verder gebleken dat de betreffende vorderingen zijn ontstaan vóór de datum van het faillissement van verdachte. Dit brengt met zich dat deze vorderingen rechtsvorderingen zijn die strekken tot het verrichten van betalingen ten laste van de failliete boedel. Dergelijke vorderingen kunnen uitsluitend worden ingesteld door deze vorderingen ter verificatie aan te melden bij de curator in het faillissement (artikel 26 Faillissementswet).
De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze benadeelde partijen niet kunnen worden ontvangen in hun vorderingen in de onderhavige strafzaak.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Met betrekking tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht overweegt de rechtbank als volgt.
De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijke maatregel die mede beoogt een door een strafbaar feit benadeelde persoon te versterken in zijn positie tot herstel van een rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag om de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken, zoveel mogelijk uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het CJIB namens de staat. Het faillissement van verdachte staat niet in de weg aan het opleggen van deze maatregel. Daarbij dient te worden opgemerkt dat gedurende de looptijd van het faillissement van de verdachte de schadevergoedingsmaatregel als strafrechtelijke maatregel geen effect kan sorteren, omdat het de verdachte niet is toegestaan gedurende zijn faillissement buiten de curator en de schuldeisers om betalingen te verrichten.
De rechtbank acht oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in het onderhavige geval opportuun. Het ligt immers in de lijn der verwachting dat het faillissement van verdachte op een gegeven moment zal worden opgeheven. Dan staan de huidige benadeelde partijen wederom met lege handen. Zij moeten dan weer investeringen doen in hun pogingen hun schade terug te vorderen van verdachte. Indien de schadevergoedingsmaatregel wordt toegewezen, worden in elk geval nog ten gunste van de benadeelde partijen invorderingsactiviteiten door het CJIB verricht. Op het moment dat het faillissement is opgeheven, verkeert verdachte niet langer in een bijzondere financiële positie en moet het CJIB verdachte kunnen bewegen tot betaling. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de vervangende gijzeling bij het niet voldoen aan de schadevergoedingsmaatregel te beperken tot één dag. Het aantal dagen gijzeling bedraagt in het geval van verdachte maximaal 365 dagen en zal evenredig over de toegewezen schadevergoedingsmaatregelen worden verdeeld.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het 1, 2, 3, 4, en 5 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, 2, 3, 4 en 5
het misdrijf: verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 4.4 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
-
ontzetde verdachte ter zake van de onder 1 t/m 5 bewezen verklaarde feiten van het recht van de uitoefening van het beroep van adviseur, aanbieder of bemiddelaar van producten en diensten, hoe ook genaamd, op het gebied van financiën en verzekeringen voor de duur van
5 (vijf) jaren;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde 1] (feit 1), [benadeelde 2] (feit 2), [benadeelde 3] (feit 3) en [benadeelde 4] (feit 4) in het geheel niet-ontvankelijk zijn in de vordering, en dat de benadeelde partijen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit 1 tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 18.430,56te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2010 ten behoeve van
[benadeelde 1], en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
39 (negenendertig) dagenkan worden toegepast, Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit 2 tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 24.123,63te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2012 ten behoeve van
[benadeelde 2], en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
49 (negenenveertig) dagenkan worden toegepast, Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit 3 tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 93.026,52te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2008 ten behoeve van
[benadeelde 3], en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
176 (honderdzesenzeventig) dagenkan worden toegepast, Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit 4 tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 52.256,53te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 november 2010 ten behoeve van
[benadeelde 4], en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
101 (honderdeneen) dagenkan worden toegepast, Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mr. A. van Holten en
mr. C.A. Peterzon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Bakker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2016209781. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.