4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat hij, toen hij de woning binnenkwam, door [medeverdachte] werd vastgepakt op zijn linker bovenarm en meteen daarna door verdachte werd vastgepakt aan zijn rechter bovenarm en tegen de muur werd gedrukt. Hij hoorde dat verdachte riep tegen [medeverdachte] :
“doorzoek zijn zakken.”Aangever voelde dat verdachte zijn beide armen tegen de muur drukte en voelde dat [medeverdachte] een mes tegen zijn keel drukte. Aangever heeft verklaard dat [medeverdachte] tegen hem riep:
“waar heb je dat geld nou?”Aangever heeft daarop gezegd dat hij zijn portemonnee in zijn linker broekzak had. Vervolgens heeft hij verklaard dat [medeverdachte] de portemonnee uit zijn broekzak heeft gepakt, het geld eruit heeft geschud en vervolgens weer het mes tegen zijn keel drukte en riep:
“is dit alles dan, is dit alles dan?”Vervolgens riep [medeverdachte] , terwijl het mes nog steeds op de kaak van aangever lag:
“meekomen jij naar de bank, je gaat 100 euro bij pinnen.”Aangever heeft verklaard dat hij heeft gezegd dat hij zou meegaan om te pinnen en dat verdachten het geld uit de portemonnee mochten houden. Vervolgens is hij buiten zo snel mogelijk weggerend. Aangever heeft het mes omschreven als een soort klapmes dat je kan vouwen, met een bruin handvat en een vlak lemmet met een punt eraan.
Voorts bevindt zich in het dossier de verklaring van getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ). [getuige 2] heeft kort na het incident verklaard dat verdachte en [medeverdachte] meteen naar aangever toeliepen en tegen hem begonnen te schreeuwen. Zij zag dat er een mes tevoorschijn kwam en dat [medeverdachte] het mes in zijn rechterhand had.Verder bevindt zich in het dossier de verklaring van getuige [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) die kort na het incident is verhoord. [getuige 3] heeft verklaard dat [medeverdachte] dreigend op aangever afkwam, hem heel vaak uitschold en 100 euro van hem wilde hebben. Aangever pakte toen zijn portemonnee en gaf zijn geld aan [medeverdachte] . [getuige 3] heeft vervolgens verklaard dat [medeverdachte] nog meer geld wilde hebben en dat aangever dat moest gaan pinnen. [getuige 3] zag dat verdachte een mes tevoorschijn haalde en het mes aan [medeverdachte] gaf. [getuige 3] hoorde dat verdachte zei:
“hier heb je een mes voor de zekerheid.”[getuige 3] heeft de volgende dag nog aanvullend verklaard dat aangever toen hij binnenkwam meteen door [medeverdachte] tegen de muur werd gedrukt en dat [medeverdachte] dreigde dat aangever moest betalen.Ook getuige [getuige 4] heeft verklaard dat [medeverdachte] meteen agressief werd en zei dat aangever moest betalen voor het raampje. Zij heeft verklaard dat aangever heeft gezegd dat hij wel wilde betalen en geld aan [medeverdachte] gaf. Ook heeft zij verklaard dat verdachte een mes uit zijn zak haalde en dat heeft gegeven aan [medeverdachte] .Verder bevindt zich in het dossier de verklaring van getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), de buurman van [medeverdachte] , die heeft verklaard dat hij zag dat aangever erg bang was, tegen de muur werd gedrukt door beide verdachten en dat aan aangever werd gevraagd door [medeverdachte] of hij geld bij zich had. [getuige 1] hoorde verdachte zeggen dat het niet genoeg was en dat aangever mee moest naar de bank om te pinnen. Vervolgens zag hij dat verdachte een mes uit zijn broek pakte en dat aan [medeverdachte] gaf, waarna [medeverdachte] achter aangever aanrende.
Uit de verklaring van getuige [getuige 5] (hierna: [getuige 5] ), beveiliger op [feest] , blijkt dat aangever naar hem toe is gegaan en heeft verteld dat hij is beroofd. Aangever wijst [medeverdachte] aan als de jongen die hem beroofd heeft. [getuige 5] heeft verklaard dat hij de jongen zag lopen die aangever had beroofd op ongeveer vijftien tot twintig meter afstand. De jongen ging de hoek om en [getuige 5] zag dat hij iets op de grond legde: een lang, bruin voorwerp. [getuige 5] heeft verklaard dat hij is doorgelopen en om de hoek bij de regenpijp een mes op de grond zag liggen.
Het mes werd door [getuige 5] overhandigd aan de politie en later werd geconstateerd dat er rode vlekken op het mes zaten.Het mes is bemonsterden uit onderzoek van het NFI is gebleken dat de kans dat het sporenmateriaal dat is aangetroffen op het mes afkomstig is van een ander dan verdachte, kleiner is dan één op één miljard.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat het mes niet van hem is, maar dat hij het mes in de woning zag liggen, heeft opgepakt en heeft weggelegd met een hand die nog bloedde van een snijwond ontstaan bij het opruimen van het glas van de gesneuvelde ruit, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. De rechtbank heeft daarbij gelet op de getuigenverklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] en [getuige 1] , die allen hebben verklaard dat verdachte degene was die het mes uit zijn broek haalde en het aan [medeverdachte] gaf.
De rechtbank is aldus van oordeel dat uit de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte samen met medeverdachte de ten laste gelegde handelingen hebben gepleegd.
Afpersing of diefstal met bedreiging van geweld
De rechtbank ziet zich vervolgens ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd als een afpersing of een diefstal met (bedreiging met) geweld. Dezelfde vraag ligt voor bij feit 2, zij het dat het bij feit 2 gaat om een poging.
De rechtbank merkt op dat het bij diefstal met (bedreiging met) geweld in het bijzonder gaat om de wegnemingshandeling van de dader. Bij afpersing daarentegen staat niet de wegnemingshandeling van de dader centraal, maar de handeling tot afgifte van het slachtoffer die door dwang, geweld of bedreiging met geweld bewerkstelligd wordt. Het gaat om een kwalificatieverschil.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat beide verdachten door middel van intimidatie bestaande uit (verbaal) geweld en het dreigen met een mes – door het mes te tonen en tegen de keel van aangever te zetten – aangever daadwerkelijk hebben bewogen tot het afgeven van een geldbedrag. Dat de portemonnee van aangever uit zijn handen werd gegrist en het geld er door [medeverdachte] werd uitgeschud, doet niet af aan het willen geven van het geld door aangever. Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van verdachte onder feit 1 aan te merken als afpersing. De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde onder 2 is aan te merken als een poging afpersing. Door het dreigen met een mes wilden verdachten aangever bewegen tot het pinnen van geld om dat vervolgens af te geven.
De raadsvrouw heeft bepleit dat geen sprake kan zijn van afpersing dan wel diefstal met bedreiging van geweld omdat bij verdachte het oogmerk op bevoordeling ontbrak. De rechtbank is van oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvorm het handelen van verdachte niet anders kan worden uitgelegd dan dat hij zichzelf door zijn handelen wilde bevoordelen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Medeplegen
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen, omdat verdachte geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het ten laste gelegde. Volgens de raadsvrouw heeft verdachte geen geweld gebruikt en heeft hij geen medewerking verleend aan de afpersing.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard in het geval dat twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen, waarbij niet alle delictsbestanddelen door beide verdachten behoeven te zijn vervuld. Wel moet zijn komen vast te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Dit dient aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval te worden beoordeeld.
Hierbij kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de verklaring van aangever en de verklaringen van de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] en [getuige 1] blijkt dat beide verdachten samen aangever intimideren door hem vast te pakken en tegen hem te schreeuwen dat ze geld willen hebben. Verdachte was aldus aanwezig vlak voor en tijdens de uitvoering van de afpersing. Verdachte was vervolgens weliswaar niet degene die aangever heeft bedreigd met een mes, maar hij heeft het mes aan [medeverdachte] gegeven en daarbij gezegd:
“hier heb je een mes voor de zekerheid.”Vervolgens was verdachte degene die zei dat het niet genoeg was en aangever naar de bank moest om meer geld te pinnen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] is komen vast te staan. Verdachte heeft door de beschreven handelingen te verrichten de afpersing en de poging afpersing mogelijk gemaakt, terwijl hij op belangrijke momenten aanwezig was en zijn rol als aangever van het mes een cruciale was. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.