Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het verloop van de procedure
2.De standpunten van de raadsman en de officier van justitie
3.De ontvankelijkheid
4.De beslissing
niet-ontvankelijkin het bezwaarschrift
.
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Overijssel op 19 februari 2020 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de omzetting van een taakstraf in vervangende hechtenis. De veroordeelde had een taakstraf van 50 uren opgelegd gekregen, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met de bepaling dat bij niet-nakoming vervangende hechtenis zou worden toegepast. Op 30 januari 2020 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging van 14 dagen vervangende hechtenis bevolen, omdat de veroordeelde een deel van de taakstraf niet had verricht. Het bezwaarschrift tegen deze beslissing is op 3 februari 2020 ingediend door de raadsman van de veroordeelde, mr. J.B.A. Kalk, en behandeld op de openbare zitting van 19 februari 2020.
Tijdens de zitting heeft de raadsman aangevoerd dat de veroordeelde niet naar de zitting was verschenen door miscommunicatie en dat hij zijn recht om aanwezig te zijn niet had willen opgeven. De officier van justitie heeft geen bezwaar gemaakt tegen de aanhouding van de behandeling van het bezwaarschrift. De politierechter heeft echter geoordeeld dat de rechtbank bevoegd was en dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend, maar dat er geen redelijk belang was voor aanhouding van de behandeling, aangezien de vervangende hechtenis al ten uitvoer was gelegd op 20 februari 2020.
De politierechter heeft geconcludeerd dat de veroordeelde niet-ontvankelijk is in het bezwaarschrift, omdat er geen redelijk belang was bij een voortgezette behandeling. De uitspraak is gedaan door mr. B.W.M. Hendriks, in tegenwoordigheid van griffier mr. J. Izgi, en openbaar uitgesproken op 19 februari 2020.