De rechtbank is van oordeel dat op basis van de aangifte, de getuigenverklaringen en de letselverklaring wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
[slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard dat een hem onbekende man kop aan kop met hem ging staan en verbaal agressief tegen hem tekeer ging. Vervolgens voelde aangever vanuit het niets een harde klap tegen zijn rechteroor en voelde warme vloeistof uit zijn oor lopen. Hij voelde een hevige pijn en hij zag dat er bloed uit zijn oor kwam.[slachtoffer] heeft later aanvullend verklaard dat zijn vriend verdachte had herkend als degene die [slachtoffer] heeft geslagen op de camerabeelden die hij had opgevraagd bij [café] . In het aanvullend verhoor heeft [slachtoffer] tevens verklaard dat de jongen met wie hij een woordenwisseling had, een bierglas in zijn linkerhand had.Uit de foto’s die gemaakt zijn door de politie van het letsel en de letselverklaring van de centrale huisartsenpost Almelo blijkt dat [slachtoffer] een snijwond in zijn rechteroor en kleine snijwondjes in zijn nek heeft opgelopen.
Voorts bevindt zich in het dossier de verklaring van getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ). [getuige 1] heeft kort na het incident verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] kop aan kop met een andere jongen stond. Hij zag dat de andere persoon een glas in zijn linkerhand had en met zijn linkerhand, dus met het glas, een slaande beweging maakte richting [slachtoffer] , die daardoor aan de rechterzijde van zijn hoofd werd geraakt. Hij heeft verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] heel erg bloedde.
Verder bevindt zich in het dossier de verklaring van getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ). [getuige 2] heeft verklaard:
“Ik zag dat de jongen een glas bier in zijn hand had en het volgende moment voelde ik dat de glasscherven tegen mij aankwamen en zag ik dat [slachtoffer] onder het bloed zat.”
Ook getuige [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) heeft verklaard over de confrontatie tussen [slachtoffer] en verdachte. [getuige 3] heeft verklaard:
“Op dat moment zag ik dat de jongen [slachtoffer] met een bierglas, een fluitje van het merk Heineken, in het gezicht sloeg. Dit ging zo hard dat het glas alle kanten op schoot, ik had zelfs nog glas op mijn shirt.”
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij weliswaar degene is die te zien is op de camerabeelden, maar dat hij niet heeft geslagen met een bierglas en dat het slaan ook niet te zien is op de camerabeelden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte [slachtoffer] met een bierglas heeft geslagen. De camerabeelden bevestigen gedeeltelijk de verklaringen van aangever en de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Het feit dat het moment van slaan niet is te zien op de camerabeelden sluit niet uit dat het slaan door verdachte heeft plaatsgevonden. Bovendien blijkt op geen enkele wijze uit het dossier dat [slachtoffer] kort na de schermutseling met verdachte door iemand anders zou zijn geslagen en daardoor het letsel zou hebben opgelopen.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is de vraag of er sprake is van een poging zware mishandeling (primair) dan wel van eenvoudige mishandeling (subsidiair).
Om te komen tot een bewezenverklaring van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, moet allereerst worden beoordeeld of de handeling van verdachte naar zijn aard een kans op zwaar lichamelijk letsel kan opleveren. Die vraag dient naar het oordeel van de rechtbank bevestigend te worden beantwoord. Uit de vaststaande feiten volgt immers dat verdachte met een bierglas tegen het gezicht van [slachtoffer] sloeg, terwijl hij op een armlengte van [slachtoffer] stond. Dat maakt de kans naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk dat [slachtoffer] bij de aanval ernstig gewond zou raken.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan deze kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
De geweldshandelingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer op een bepaald gevolg gericht te zijn geweest, in dit geval het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het behoudens aanwijzingen voor het tegendeel niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Gelet op alle feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde, te weten een poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend kan worden bewezen.