ECLI:NL:RBOVE:2020:669

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
08/259022-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling in uitgaansomgeving met bierglas

Op 18 februari 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 33-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De verdachte had op 14 oktober 2018 in een uitgaansomgeving in Almelo een andere man met een bierglas in het gezicht geslagen, wat leidde tot letsel bij het slachtoffer. Tijdens de zitting op 4 februari 2020 heeft de officier van justitie, mr. S. Leusink, vrijspraak gevorderd, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. K. ter Mors, ook pleitte voor vrijspraak vanwege het ontbreken van bewijs. De rechtbank heeft echter op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden vastgesteld dat de verdachte inderdaad het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling, omdat hij met opzet een glas tegen het gezicht van het slachtoffer had geslagen, wat een aanzienlijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uur en een schadevergoeding van € 2.307,52 aan het slachtoffer op, ter compensatie van de materiële en immateriële schade die hij had geleden door de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/259022-18 (P)
Datum vonnis: 18 februari 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 februari 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Leusink en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. K. ter Mors, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling van [slachtoffer] dan wel de mishandeling van die [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een glas op/tegen een oor, althans op/tegen het lichaam, heeft geslagen en/of geduwd en/of gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:hij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Almelo [slachtoffer] heeft mishandeld door hem een glas op/tegen een oor, althans op tegen het lichaam, te gooien en/of te duwen en/of tedrukken en/of hem op/tegen een oor te slaan en/of stompen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Op 14 oktober 2018 vond er in uitgaansgelegenheid ‘ [café] ’ te Almelo een woordenwisseling plaats tussen [slachtoffer] en verdachte terwijl zij bij het toilet stonden. [slachtoffer] werd daarbij met een bierglas tegen zijn oor geslagen en heeft letsel opgelopen. Verdachte bekent dat er een schermutseling heeft plaatsgevonden tussen hem en aangever, maar ontkent aangever te hebben geslagen met een bierglas.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het ten laste gelegde feit, omdat bij haar de overtuiging ontbreekt dat verdachte degene is geweest die het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de aangifte, de getuigenverklaringen en de letselverklaring wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
[slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard dat een hem onbekende man kop aan kop met hem ging staan en verbaal agressief tegen hem tekeer ging. Vervolgens voelde aangever vanuit het niets een harde klap tegen zijn rechteroor en voelde warme vloeistof uit zijn oor lopen. Hij voelde een hevige pijn en hij zag dat er bloed uit zijn oor kwam. [2] [slachtoffer] heeft later aanvullend verklaard dat zijn vriend verdachte had herkend als degene die [slachtoffer] heeft geslagen op de camerabeelden die hij had opgevraagd bij [café] . In het aanvullend verhoor heeft [slachtoffer] tevens verklaard dat de jongen met wie hij een woordenwisseling had, een bierglas in zijn linkerhand had. [3] Uit de foto’s die gemaakt zijn door de politie van het letsel en de letselverklaring van de centrale huisartsenpost Almelo blijkt dat [slachtoffer] een snijwond in zijn rechteroor en kleine snijwondjes in zijn nek heeft opgelopen. [4]
Voorts bevindt zich in het dossier de verklaring van getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ). [getuige 1] heeft kort na het incident verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] kop aan kop met een andere jongen stond. Hij zag dat de andere persoon een glas in zijn linkerhand had en met zijn linkerhand, dus met het glas, een slaande beweging maakte richting [slachtoffer] , die daardoor aan de rechterzijde van zijn hoofd werd geraakt. Hij heeft verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] heel erg bloedde. [5]
Verder bevindt zich in het dossier de verklaring van getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ). [getuige 2] heeft verklaard:
“Ik zag dat de jongen een glas bier in zijn hand had en het volgende moment voelde ik dat de glasscherven tegen mij aankwamen en zag ik dat [slachtoffer] onder het bloed zat.” [6]
Ook getuige [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) heeft verklaard over de confrontatie tussen [slachtoffer] en verdachte. [getuige 3] heeft verklaard:
“Op dat moment zag ik dat de jongen [slachtoffer] met een bierglas, een fluitje van het merk Heineken, in het gezicht sloeg. Dit ging zo hard dat het glas alle kanten op schoot, ik had zelfs nog glas op mijn shirt.” [7]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij weliswaar degene is die te zien is op de camerabeelden, maar dat hij niet heeft geslagen met een bierglas en dat het slaan ook niet te zien is op de camerabeelden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte [slachtoffer] met een bierglas heeft geslagen. De camerabeelden bevestigen gedeeltelijk de verklaringen van aangever en de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Het feit dat het moment van slaan niet is te zien op de camerabeelden sluit niet uit dat het slaan door verdachte heeft plaatsgevonden. Bovendien blijkt op geen enkele wijze uit het dossier dat [slachtoffer] kort na de schermutseling met verdachte door iemand anders zou zijn geslagen en daardoor het letsel zou hebben opgelopen.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is de vraag of er sprake is van een poging zware mishandeling (primair) dan wel van eenvoudige mishandeling (subsidiair).
Om te komen tot een bewezenverklaring van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, moet allereerst worden beoordeeld of de handeling van verdachte naar zijn aard een kans op zwaar lichamelijk letsel kan opleveren. Die vraag dient naar het oordeel van de rechtbank bevestigend te worden beantwoord. Uit de vaststaande feiten volgt immers dat verdachte met een bierglas tegen het gezicht van [slachtoffer] sloeg, terwijl hij op een armlengte van [slachtoffer] stond. Dat maakt de kans naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk dat [slachtoffer] bij de aanval ernstig gewond zou raken.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan deze kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
De geweldshandelingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer op een bepaald gevolg gericht te zijn geweest, in dit geval het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het behoudens aanwijzingen voor het tegendeel niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Gelet op alle feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde, te weten een poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 14 oktober 2018 te Almelo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een glas tegen een oor heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
Gelet op de gevorderde vrijspraak heeft de officier van justitie zich niet uitgelaten over een op te leggen straf of maatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de op te leggen straf, gelet op de bepleitte vrijspraak.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling van [slachtoffer] . Verdachte heeft daarbij fors geweld gebruikt door te slaan met een bierglas. De rechtbank neemt als strafverzwarende factor in haar oordeel mee dat verdachte het feit gepleegd heeft, nadat hij alcohol had gedronken, in een uitgaansomgeving. Uitgaansgeweld heeft niet alleen een grote invloed op het veiligheidsgevoel van de samenleving in het algemeen, maar op dat van slachtoffers en getuigen in het bijzonder. Verdachte heeft met zijn handelen zonder enige rechtvaardiging een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft nog steeds last van het letsel en heeft blijvende littekens. Daar komt bij dat het slaan met een bierglas in het gezicht gevaarlijk is en nog ernstiger gevolgen voor [slachtoffer] had kunnen hebben.
Blijkens de justitiële documentatie van verdachte van 13 januari 2020 is verdachte niet recent voor geweldsdelicten veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies van 18 december 2019 waarin de reclassering tot het advies komt om bij een bewezenverklaring een straf op te leggen zonder bemoeienis van de reclassering.
De rechtbank houdt bij de op te leggen straf rekening met straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en zij hanteert daarom als uitgangspunt het oriëntatiepunt dat ziet op het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zonder gebruik te maken van een wapen, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Dit oriëntatiepunt is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. De rechtbank ziet echter aanleiding hiervan af te wijken, omdat het in dit geval niet gaat om een voltooid delict maar om een poging. De rechtbank is daarbij van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen passende straf is. De rechtbank acht derhalve een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 120 uur passend en geboden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 3.307,52 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten.
- Schoenen Nike Air Max € 133,32
- Shirt Non Grada € 25,00
- Eigen risico 2018 € 385,00
- Medicatie € 43,64
- Eigen risico 2019 € 385,00
- Reiskosten € 85,56
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 2.250,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, gelet op de gevorderde vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vordering van de benadeelde partij, daar zij bepleit heeft dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadeposten zijn niet betwist. De rechtbank zal het gevorderde daarom geheel toewijzen tot een bedrag van € 1.057,52, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat hij immateriële schade heeft geleden, hetgeen ook gebleken is uit de onderbouwing bij de vordering waaruit blijkt dat hij niet alleen lichamelijk letsel en blijvende littekens heeft opgelopen, maar ook psychische klachten heeft. Sinds de mishandeling is hij boos, gefrustreerd en bang. Er is bij hem een posttraumatische stressstoornis vastgesteld, waarvoor hij onder behandeling is geweest bij een psycholoog.
De rechtbank beziet deze onderbouwing in het licht van de ambtshalve vaststelling dat het hier een schending van de lichamelijke integriteit van de benadeelde betreft en daarmee een aantasting van zijn persoon.
De rechtbank acht, rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, een bedrag van € 1.250,00 redelijk en billijk.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van € 2.307,52 en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c en 22d Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van een bedrag van
€ 2.307,52 (zegge: drieëntwintighonderdzeven euro en tweeënvijftig eurocent)te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2018. Genoemd bedrag bestaat voor € 1.057,52 uit materiële schade en voor € 1.250,00 uit immateriële schade;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.307,52,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2018 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 33 dagen kan worden toegepast; tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. M. van Berlo en mr. P.M. Breukink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2020.
Buiten staat
Mr. P.M. Breukink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Politie Eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2018463618. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] van 14 oktober 2018 (PL0600-2018463618-1), pagina’s 1 en 2.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] van 14 oktober 2018, met bijgevoegde foto’s, (PL0600-2018463618-5), pagina’s 3 tot en met 9.
4.Een geschrift zijnde een letselverklaring van de Centrale Huisartsenpost Almelo van 14 oktober 2018, pagina’s 10 tot en met 12.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 14 oktober 2018 (PL0600-2018463618-2), pagina’s 13 en 14.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 14 oktober 2018 (PL0600-2018463618-3), pagina’s 16 en 17.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 15 oktober 2018 (PL0600-2018463618-8), pagina’s 19 tot en met 21.