ECLI:NL:RBOVE:2020:539

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
08.224299.18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van schipper voor onvoorzichtig varen met motorschip leidend tot overlijden van passagier

Op 11 februari 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 51-jarige man, die als schipper van het motorschip "BOHt" werd beschuldigd van dood door schuld. De zaak betreft een tragisch voorval dat plaatsvond op 22 juni 2017, toen de verdachte met het schip voer in de Binnenhaven te Enschede. Tijdens een manoeuvre kwam het schip onder een houten vlonder terecht, waardoor een passagier, die met zijn benen buitenboord zat, bekneld raakte. Het slachtoffer, een 15-jarige jongen, overleed later aan de gevolgen van zijn verwondingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet de vereiste voorzichtigheid in acht heeft genomen, maar kon niet bewijzen dat zijn handelen aanmerkelijke onvoorzichtigheid of schuld in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht opleverde. De verdachte werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, maar werd wel schuldig bevonden aan een overtreding van het Binnenvaartpolitiereglement. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete van 1000 euro op, met een proeftijd van twee jaar.

Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die de kosten van de crematie vorderde. De rechtbank kende een bedrag van 5485,25 euro toe, maar verklaarde de overige vorderingen niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van schippers en de noodzaak van goede zeemanschap.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.224299.18 (P)
Datum vonnis: 11 februari 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1968 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
28 januari 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.C.J. Nettenbreijers en van wat door verdachte en diens raadsman mr. J.B.A. Kalk, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking tegen verdachte komt er zakelijk weergegeven, op neer dat:
primair:het aan zijn schuld is te wijten dat [slachtoffer] is overleden.
subsidiair: hij als schipper van een vaartuig niet alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen die door goed zeemanschap waren geboden en dat daardoor [slachtoffer] is overleden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 22 juni 2017 te Enschede, althans in de gemeente Enschede, als schipper van een vaartuig, te weten het motorschip “BOHt” , daarmee in de Binnenhaven te Enschede
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gevaren, hierin bestaande dat verdachte,
ter hoogte van een zich boven het water van die Binnenhaven bevindende (houten) vlonder
en/of terwijl [slachtoffer] zich op het (voor)dek, althans niet op één van de daarvoor aanwezige zitplaatsen van dat motorschip “BOHt” bevond, niet of in onvoldoende mate heeft gelet op een hekgolf van dat schip en/of niet of onvoldoende rekening heeft gehouden met de van invloed zijnde waterbewegingen op dat motorschip en/of op zodanige wijze met dat motorschip tegen en/of onder die zich boven dat water van die Binnenhaven bevindende (houten) vlonder is/heeft gevaren, dat voormelde [slachtoffer] tussen dat motorschip en die vlonder bekneld is geraakt, door welke gedragingen het mede aan zijn, verdachte schuld te wijten is, dat een ander (voormelde [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 22 juni 2017 te Enschede, althans in de gemeente Enschede, als schipper van een vaartuig, te weten het motorschip “BOHt” , daarmee in de Binnenhaven te Enschede, zijnde een voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water heeft gevaren en
in strijd met het gestelde in artikel 1.04 van het Binnenvaartpolitiereglement, - ook bij ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in dit reglement-, niet alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen die door de algemene plicht tot waakzaamheid en door goede zeemanschap werden gevorderd, teneinde met name te voorkomen dat het leven van personen in gevaar wordt gebracht, door
- terwijl [slachtoffer] zich op het (voor)dek, althans niet op één van de daarvoor
aanwezige zitplaatsen van dat motorschip “BOHt” bevond,
- niet of in onvoldoende mate te letten op een hekgolf van dat schip en/of
- niet of onvoldoende rekening te houden met de van invloed zijnde waterbewegingen op dat
motorschip en/of
- op zodanige wijze met dat motorschip tegen en/of onder die zich boven het water van die
Binnenhaven bevindende (houten) vlonder te varen, dat die [slachtoffer] tussen dat
schip en die vlonder bekneld is geraakt en/of
door welke gedragingen voormelde [slachtoffer] werd gedood.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair tenlastegelegde kan worden bewezen. Daartoe betoogt de officier van justitie dat verdachte op 22 juni 2017 als schipper van een schip, waarop [slachtoffer] samen met twee andere leerlingen van zijn school meevoer, dusdanig aanmerkelijk onachtzaam, onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld dat het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer] is komen te overlijden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe is, onder verwijzing naar zijn schriftelijke pleitnotitie, kort gezegd, door hem aangevoerd dat sprake is geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden waarvoor verdachte niet aansprakelijk kan worden gehouden. Uit het dossier blijkt immers niet dat sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of onoplettend handelen door verdachte terwijl daarnaast ook het gevolg van dat handelen niet voorzienbaar is geweest. Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde overtredingsvariant kan ook worden gezegd dat het met de benen buiten boord hangen, zoals door [slachtoffer] is gedaan, een gebruikelijke gang van zaken was zodat ook ten aanzien hiervan aan verdachte geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Primair tenlastegelegde, dood door schuld
Gelet op het bepaalde in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet de rechtbank vaststellen of verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het overlijden van [slachtoffer] aan zijn schuld te wijten is. Of sprake is van een dergelijke schuld wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging is geconcretiseerd en is verder afhankelijk van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voor een bewezenverklaring van schuld is van belang dat de verdachte moest kunnen voorzien dat bepaald gedrag, bestaande uit handelen of nalaten aanmerkelijk onvoorzichtig zou zijn en tot bepaalde gevolgen zou kunnen leiden. Uit het voorgaande volgt dat louter onvoorzichtig handelen van verdachte niet voldoende is voor schuld in de zin van artikel 307 Sr. Ook is van belang dat de ernst van de gevolgen alleen (in dit geval het overlijden van [slachtoffer] ) onvoldoende is om iemands schuld vast te stellen.
Enerzijds komt dit neer op het vaststellen van de gedragingen van verdachte en anderzijds de beoordeling of en, zo ja, in welke mate hij daarbij verwijtbaar heeft gehandeld. De rechtbank zal in dit geval — uiteraard met behulp van wettige bewijsmiddelen — moeten beslissen of de gedragingen van verdachte kunnen worden aangemerkt als zijnde zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam. Ook dient te worden vastgesteld of er een causaal verband is tussen het gedrag van verdachte en het overlijden van [slachtoffer] . De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Vaststellen van de gedragingen
Ruim twee en een half jaar na het overlijden van [slachtoffer] kunnen de feiten en omstandigheden die uiteindelijk hebben geleid tot zijn overlijden niet meer exact worden gereconstrueerd.
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek op de zitting op 28 januari 2020 kan wel het volgende worden vastgesteld.
Op 22 juni 2017 is verdachte als schipper van een schip genaamd BOHt gaan varen met bij zich aan boord [slachtoffer] en twee andere leerlingen van de school waar ook [slachtoffer] als leerling op zat. Verdachte beschikte niet over een vaarbewijs, maar dat was ook niet nodig om met dit specifieke schip te mogen varen. Het schip was zeven meter lang en op het breedste punt gemeten twee en een halve meter breed. De maximale snelheid van dit schip was begrensd en bleek na onderzoek 12,8 km/h te bedragen.
Verdachte heeft het schip weggevaren van Werf 053, aan de Binnenhaven 4 te Enschede. Het was de bedoeling dat verdachte met de drie opvarenden afval uit het Twentekanaal zouden gaan vissen. [slachtoffer] en één van de andere opvarenden zaten op het voordek van het schip. [slachtoffer] zat op het dek met zijn benen buitenboord. Verdachte is naar een hoek van de haven gevaren om afval uit het water te halen. Daar is (ter hoogte van een cafetaria) een houten vlonder/steiger gelegen. Verdachte heeft een manoeuvre gemaakt met het schip waardoor hij het schip in de richting van die houten vlonder heeft gestuurd. Vlakbij de vlonder heeft hij de motor in zijn neutraal gezet.
Hij heeft het schip langszij gestuurd (en laten drijven) tot aan de vlonder. [slachtoffer] is hierdoor op enig moment klem komen te zitten tussen het schip en de houten vlonder.
[slachtoffer] is los gekomen, nadat verdachte en de medeleerlingen het schip van de vlonder hebben afgeduwd. Daarbij is [slachtoffer] gedeeltelijk in het water terecht gekomen. Nadat [slachtoffer] uit het water was gehaald, is verdachte teruggevaren naar de werf. Daar zijn de hulpdiensten gebeld en [slachtoffer] is overgebracht naar het ziekenhuis. Ondanks vier operaties kon zijn toestand niet worden gestabiliseerd.
Die nacht is [slachtoffer] aan de gevolgen van het door hem opgelopen letsel overleden.
Mate van verwijtbaar handelen
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat verdachte onvoorzichtig heeft gehandeld door een manoeuvre richting de vlonder te maken, waarna het schip te dicht tegen en onder die vlonder voer, kan niet worden vastgesteld dat hem op grond daarvan zodanig strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt dat dit schuld in de zin van artikel 307 Sr oplevert. Er kan namelijk niet worden geoordeeld dat verdachte met de vereiste mate van schuld had behoren te voorzien dat het schip, nu dat schip zelf geen overmatige hekgolven veroorzaakte, met de voorzijde onder de vlonder zou komen als gevolg waarvan een zodanige beklemming zou plaatsvinden dat [slachtoffer] zou komen te overlijden.
Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachtes gedragingen aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of onoplettendheid als bedoeld in artikel 307 Sr opleveren, zal verdachte worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit (dood door schuld).
Subsidiair tenlastegelegde
Ten aanzien van de beoordeling van het gedrag van verdachte komt de rechtbank wel tot het oordeel dat verdachte niet de uiterste voorzichtigheid in acht heeft genomen die als schipper wel van hem werd gevorderd. Hij heeft het schip zodanig langszij de houten vlonder gemanoeuvreerd dat het heeft kunnen gebeuren dat [slachtoffer] , die op dat moment op het dek van het schip zat met zijn benen overboord, bekneld is geraakt tussen het schip en die vlonder. Verdachte had die manoeuvre voorzichtiger moeten uitvoeren. Het was de eerste keer dat hij het schip bestuurde en hij kende niet alle vaareigenschappen van het schip zodat voorzienbaar was dat het schip dicht tegen de vlonder aan zou komen en [slachtoffer] daardoor bekneld zou kunnen raken. Als schipper was verdachte op dat moment verantwoordelijk voor de veiligheid van alle opvarenden aan boord van dat schip.
Causaal verband
De vaststelling van het causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en de later ingetreden dood van [slachtoffer] is ook van belang voor de beoordeling van het subsidiair tenlastegelegde. Zoals hierboven al door de rechtbank is vastgesteld, heeft de door verdachte onvoorzichtig uitgevoerde manoeuvre geleid tot de beknelling van [slachtoffer] . Ook is komen vast te staan dat deze beknelling heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] .
Door de forensisch arts is een schouw verricht. Blijkens het opgemaakte schouwverslag betrof het overlijden van [slachtoffer] een niet natuurlijk overlijden door verbloeding uit leverscheuren, na stomp borst/buikletsel. In het aanvullende schouwverslag wordt geconcludeerd dat een leverscheur zonder duidelijke onderliggende oorzaak extreem zeldzaam is. Bij een blanco voorgeschiedenis bij iemand van de leeftijd van [slachtoffer] is het onwaarschijnlijk dat er vóór de beknelling reeds een leverscheur aanwezig zou zijn geweest.
Hieruit concludeert de rechtbank dat causaal verband bestaat tussen het handelen van verdachte, de daarop gevolgde beknelling van [slachtoffer] , het letsel dat [slachtoffer] daarbij heeft opgelopen en zijn overlijden kort daarna.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande in samenhang met de in de bijlage bij dit vonnis genoemde bewijsmiddelen tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit [1] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen te aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
Hij op
of omstreeks22 juni 2017 te Enschede,
althans in de gemeente Enschede,als schipper van een vaartuig, te weten het motorschip “BOHt”, daarmee in de Binnenhaven te Enschede, zijnde een voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water heeft gevaren en in strijd met het gestelde in artikel 1.04 van het Binnenvaartpolitiereglement, - ook bij ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in dit reglement-, niet alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen die door de algemene plicht tot waakzaamheid en door goed zeemanschap werden gevorderd, teneinde met name te voorkomen dat het leven van personen in gevaar wordt gebracht, door :
- terwijl [slachtoffer] zich op het (voor)dek van dat motorschip “BOHt” bevond,
- niet of in onvoldoende mate te letten op een hekgolf van dat schip en/of
- niet of onvoldoende rekening te houden met de van invloed zijnde waterbewegingen op dat
motorschip en/of
- op zodanige wijze met dat motorschip
tegen en/ofonder die zich boven het water van die
Binnenhaven bevindende (houten) vlonder te varen, dat die [slachtoffer] tussen dat
schip en die vlonder bekneld is geraakt
en/of
door welke gedragingen voormelde [slachtoffer] werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 31, vierde lid ahf/ond b van de Scheepvaartverkeerswet juncto artikel 1.04 anf/onder a Binnenvaartpolitiereglement. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
de overtreding:
overtreding van artikel 1.04 aanhef onder a van het Binnenvaartpolitiereglement.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot het verrichten van 120 uren taakstraf, te vervangen door 60 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd ertoe strekkende dat aan verdachte in geval van bewezenverklaring een deels voorwaardelijke taakstraf moet worden opgelegd. Bij de strafbepaling en de hoogte daarvan dient rekening te worden gehouden met een tijdsverloop van 31 maanden aldus de raadsman.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
Feit waarop de straf is gebaseerd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 1.04 aanhef onder a van het Binnenvaartpolitiereglement. Verdachte heeft als schipper van een motorschip genaamd BOHt, een manoeuvre uitgevoerd waardoor het schip onder een houten vlonder is terechtgekomen en [slachtoffer] , die op dat moment voor op het dek zat met zijn benen buitenboord, tussen het schip en de houten vlonder bekneld is geraakt. Als gevolg van het door hem tijdens die beknelling opgelopen letsel is [slachtoffer] overleden
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
13 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Rapportage
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van een rapport van Reclassering Nederland van 16 januari 2020.
Conclusies van de rechtbank
Verdachte is in deze zaak als getuige gehoord op 22 juni 2017. Hij is op 3 mei 2018 gehoord als verdachte. Op deze datum is de redelijke termijn aangevangen. De uitspraak van dit vonnis is op 11 februari 2020 bepaald. Tussen de datum van het eerste verhoor als verdachte en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 21,5 maand. De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met dit tijdsverloop.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken, zeer schuldbewust is naar de nabestaanden en dat ook hij nog steeds moeite heeft met het verwerken van het ongeval.
Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, komt tot bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde overtreding zal aan verdachte een lagere straf worden opgelegd dan door de officier van justitie gevorderd.
Gelet op de bewezenverklaring (zijnde een overtreding) is de rechtbank van oordeel dat een geldboete op zijn plaats is. Gezien het tijdsverloop zal de rechtbank deze geheel voorwaardelijk opleggen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om tot vergoeding van materiële schade van € 6.572,69, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de overtreding is gepleegd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat een vrijspraak moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering.
Subsidiair is door hem aangevoerd dat het ongeval heeft plaatsgevonden in het kader van een arbeidsrelatie. In zover moet het ongeval worden beschouwd als door een werknemer veroorzaakte schade aan derden. Voor deze schade is niet de werknemer aansprakelijk maar de werkgever, tenzij sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid (artikel 7:661 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Indien de rechtbank overweegt dat in dit geval geen sprake was van een arbeidsrelatie, zal dit ongeval moeten worden beoordeeld als een ongeval met een gemotoriseerd vaartuig, waarvoor een WA-verzekering zal moeten zijn afgesloten. Deze verzekeringsplicht rust bij de eigenaar van de boot. Dat is niet verdachte. Voorts was [slachtoffer] als leerling van de school aanwezig. Het is goed mogelijk dat de school (mede)verantwoordelijk is voor schade wanneer leerlingen die zij op stage sturen iets overkomt. Ook om deze reden dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Voor aansprakelijkheid uit hoofde van een onrechtmatige daad is vereist dat de onrechtmatige gedraging aan de dader moet kunnen worden toegerekend. Volgens artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een onrechtmatige daad worden toegerekend als zij te wijten is aan zijn schuld. Nu de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen acht, is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade, omdat de gedraging (het strafbare) feit te wijten is aan de schuld van verdachte. Dat in het burgerlijk recht een door een werknemer gepleegde onrechtmatige daad ingevolge artikel 6:170 BW ook aan de werkgever toegerekend kan worden, doet niet aan af aan de mogelijkheid dat de daardoor benadeelde persoon rechtstreeks een vordering tegen de werknemer instelt of zich als benadeelde partij voegt in het strafgeding tegen die werknemer/verdachte. Dit laat onverlet dat de in het strafgeding veroordeelde werknemer in een civiel geding de werkgever daarna in vrijwaring oproept.
De voeging van de benadeelde partij berust op het tweede lid van artikel 51f Wetboek van Strafvordering (Sv). Op basis daarvan kunnen de erfgenamen zich voegen ter zake vorderingen bedoeld in artikel 6:108, eerste en tweede lid BW. Het gaat dan om de kosten van lijkbezorging. Ten aanzien van de opgevoerde schadeposten is de rechtbank van oordeel dat de crematiekosten (€ 5.485,25) kunnen worden toegewezen. De overige opgevoerde kostenposten kunnen naar het oordeel niet op grond van artikel 6:108 BW voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank zal de vordering voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren. Voor wat betreft de reiskosten ad €100,44 zal de rechtbank deze als zijnde proceskosten toewijzen.
De schadevergoedingsmaatregel
De vordering van de officier van justitie tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel wordt afgewezen nu in dit bijzondere geval ook de werkgever van verdachte aansprakelijk is en ook aldaar verhaal gehaald kan worden.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikelen.
Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 4a, 14b, 14c, 23 en 24c en 36f Sr en
4 en 31 van de Scheepvaartverkeerswet en in de artikelen 31, vierde lid ahf/ond b van de Scheepvaartverkeerswet juncto artikel 1.04 van het Binnenvaartpolitiereglement.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair:
de overtreding: overtreding van artikel 1.04 aanhef onder a van het Binnenvaartpolitiereglement;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het subsidiair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 1.000,- (duizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
20 dagen hechtenis;
- bepaalt dat deze geldboete in zijn
geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van een bedrag van € 5.485,25- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de proceskosten van € 100,44 door de benadeelde partij gemaakt alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- wijst de gevorderde schadevergoedingsmaatregel af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Taalman, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en mr. R.M. van Vuure, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op
11 februari 2020.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
1.
De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 28 maart 2020, voor zover inhoudende:
Op 22 juni 2017 moesten wij aan het werk en het kanaal schoonmaken. Dat was in de hoek bij de houten vlonder. In overleg met [medeverdachte] hebben wij besloten dat ik met een aantal jongens van de school het [school] in de middag afval uit het water zou gaan halen met de boot. Die bewuste dag was de eerste keer dat ik de boot bestuurde. Ik ben vervolgens met de boot die kant op gevaren en wij zijn bij die vlonder terecht gekomen. In dit geval zaten er twee jongens op de boeg. Dat gebeurde wel vaker. Ik heb daar ook geen kwaad in gezien. Met een rustig gangetje zijn we die kant op gevaren. Één van de jongens zat er naast mij in het hok. Ik heb de boot in zijn vrij gezet, de boot voor langszij de vlonder gebracht. De boot is toen onder de vlonder gekomen. Hij zat er niet helemaal onder, maar voor een gedeelte. Eén van de jongens kwam hierdoor tussen de boot en de vlonder. Dat was [slachtoffer] . Hij is in het water gevallen. Wij hebben hem uit het water gehaald en daarna klaagde hij over pijn. Ik ben teruggegaan naar de haven. Wij hebben de ambulance gebeld. De volgende dag hoorde ik dat [slachtoffer] overleden was.
2.
Een geschrift, bevattende medische informatie betreffende [slachtoffer] van 23 juni 2017, opgemaakt door de arts drs. J. Dekker, forensisch arts KNMG (pagina 40 van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende:
Cliënt: [slachtoffer]
Datum schouw: 23-06-17
Overlijdensdatum: 23-06-17
Bijzonderheden: deze ochtend van boot gevallen en tegen een houten structuur gekomen. Geen aanwijzingen voor fracturen. Niet natuurlijk overlijden door verbloeding uit leverscheuren.
3.
Een geschrift, bevattende medische informatie betreffende [slachtoffer] van 23 juni 2017, opgemaakt door de arts drs. J. Dekker, forensisch arts KNMG (pagina 49 en 50 van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende:
Beantwoording van de vragen.
In hoeverre is het letsel qua aard en ernst te verklaren uit de geschetste toedracht?
Een leverscheur komt weinig voor en wordt meestal veroorzaakt door geweld van buitenaf, bijvoorbeeld door een val, een verkeersongeval of een trap of stomp in de leverstreek. De geschetste toedracht van een beknelling tussen boot en steiger kan zeer wel een traumatische leverscheur veroorzaken.
Is het mogelijk dat er reeds een leverscheur aanwezig was bij [slachtoffer] voordat hij bekneld raakte?
Een leverscheur komt weinig voor (enkele honderden per jaar in Nederland naar schatting) en als het voorkomt betreft het meestal een traumatische leverscheur. Als er anamnestisch geen aanwijzingen voor een buiktrauma in de recente voorgeschiedenis voorkomen lijkt het
onwaarschijnlijk dat er reeds een traumatische leverscheur aanwezig is geweest. Een spontane leverscheur is zeldzaam en als het voorkomt dan is dat meestal op basis van gezwellen in de lever, aandoeningen gerelateerd aan zwangerschap of stollingsstoornissen. Een leverscheur zonder duidelijke onderliggende oorzaak is extreem zeldzaam. Bij een blanco voorgeschiedenis bij een jongeman van de leeftijd van [slachtoffer] is het onwaarschijnlijk dat er voor de beknelling reeds een leverscheur aanwezig zou zijn geweest. Bovendien zouden met name tumoren in de lever tijdens de operaties redelijkerwijs moeten zijn opgevallen. Een aandoening met stollingsstoornissen zou redelijkerwijs reeds bekend zijn geweest op 15-jarige leeftijd. Het bestaan van een spontane leverscheur acht ik daarom zeer onwaarschijnlijk.
Is het mogelijk dat een reeds bestaande leverscheur geen symptomen heeft gegeven?
Over het algemeen zal een leverscheur symptomen geven van buikpijn en/of pijn in de borstkas en/of pijn in de rechter schouder en/of bewustzijnsverlies door bloedverlies. Het is onwaarschijnlijk dat bij deze jongeman een symptoomloze (traumatische) leverscheur tevoren reeds aanwezig was. Uit het antwoord op de vorige vraag moge blijken dat de kans op het aanwezig zijn van een symptoomloze spontane leverscheur erg onwaarschijnlijk is.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen nummer PL2600-2017048494-2 (pagina 146 tot en met 161 van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Wij verbalisanten hebben een nader onderzoek ingesteld naar een scheepvaartincident dat plaats had gevonden op 22 juni 2017 op het vaarwater van de Binnenhaven te Enschede, in de gemeente Enschede. De plaats van het incident was gelegen in een haven. Ter plaatse bevond zich boven het wateroppervlak een tegen de oever gebouwd terras of vlonder.
Het betrof hier een haven in gebruik bij zowel beroepsmatige als recreatievaart. Ter plaatse golden, behoudens de algemene wetgeving met betrekking tot het scheepvaartverkeer, geen bijzondere verkeersmaatregelen.
Vaartuigonderzoek
Vaartuig genaamd BOHt
motorschip, tevens klein schip
lengte 7.00 meter
breedte 2.50 meter
De BOHt was een motorschip als bedoeld in artikel 1.01 onder 2° van het Binnenvaartpolitiereglement en tevens een klein schip als bedoeld in artikel 1.01
onder 4° van het Binnenvaartpolitiereglement.
Met de BOHt werd op het Twentekanaal gedurende enige tijd volle kracht gevaren.
De motor draaide op de maximale stand 1800 toeren. De snelheid bedroeg 12.8
kilometer per uur. De veroorzaakte hekgolf achter het schip had een hoogte van maximaal 15 centimeter. Vervolgens werd het schip afgestopt. Dit gebeurde door de gashandel in de achteruit te zetten, waardoor de voortstuwingsschroef in tegenovergestelde ging draaien.
Het schip lag afgestopt binnen twee scheepslengtes. Nabij de steiger in de havenkom van de Binnenhaven te Enschede werden diverse af- en aanmeerproeven gedaan met verschillende snelheden. Elke keer was het schip goed te manoeuvreren en reageerde het schip zonder problemen op de gegeven roercommando’s. Tevens reageerde de voortstuwingsmotor correct op de instellingen van de gashandel. Bij het achteruitslaan om af te stoppen kwam het achterschip licht omhoog, waardoor het voorschip in de zelfde mate omlaag zakte. Door de schroefwerking, in de achteruitstand naar links draaiend, week het achterschip tijdens het achteruitvaren licht naar bakboord. Uit de resultaten van het ingestelde onderzoek en de gehouden proefvaart met de BOHt kon geen aanwijsbare oorzaak of daarmee samenhangende toedracht worden vastgesteld.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige (pagina 51 tot en met 53 van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :
Ik ben een leerling van het [school] . [slachtoffer] zat in klas 4. We doen op verschillende plekken werkervaring op bij bedrijven. Een van deze plekken was de werf in Enschede. Dit is de plek waar het ongeluk gebeurd is. Daar hebben ze ook een boot. Daar
heb ik al vaak opgezeten. Dan varen we gewoon een beetje rond. De dag van het ongeluk, afgelopen donderdag, moesten we voor het eerst schoonmaken. Die dag van het ongeluk zeiden [klassenassistent] en [medeverdachte] tegen ons dat er een klusje te doen was op de boot, we moesten rommel uit het kanaal halen met een schepnetje. Er was die dag ook een man die de boot bestuurde. Ik heb hem die dag voor het eerst de boot zien besturen. Hij zegt ons nooit wat wij moeten doen, hij spreekt ons ook nooit aan als wij iets niet goed doen. Ook die dag dat hij de boot bestuurde op het moment van het ongeluk zei hij niks tegen ons Hij heeft ons geen opdrachten of iets dergelijks gegeven. Die donderdag ging ik na de pauze met [slachtoffer] , [naam] en de bestuurder van de boot de boot in. Ik ging voorop op de punt van de boot zitten samen met [slachtoffer] . Ik zat met mijn benen binnenboort, [slachtoffer] had zijn benen buitenboord. [slachtoffer] zat rechtsvoor en ik zat links voor. Hier heeft de bestuurder van de boot ons niet op aangesproken. Nadat wij op de boot gingen zitten is de boot richting een houten vlonder gevaren die vlak bij een snackbar ligt. De bestuurder kwam op volle snelheid aanvaren in de richting van de vlonder. Toen we vlak bij de vlonder waren heeft de bestuurder de motor uitgezet. We dreven wat richting de vlonder. De snelheid was op dat moment ongeveer stapvoets. Vlak voor de vlonder ging de boot stilliggen. [slachtoffer] zat nog steeds op de punt van de boot met zijn benen buiten boord. De bestuurder van de boot heeft niks tegen ons gezegd. Hij heeft niet gezegd dat wij daar op dat moment iets moesten doen. Ik zag dat de zijkant van de vlonder tegen [slachtoffer] zijn borst of buik aandrukte. Ik zag dat [slachtoffer] ongeveer 5 of 10 seconden vast zat tegen de zijkant van deze vlonder. In die tijd hebben wij de boot proberen terug te duwen. Ik zag alleen dat de rand van de vlonder tegen zijn borst of buik aandrukte voor ongeveer 5 of 10 seconden. [slachtoffer] was nog steeds op de punt van de boot. Nadat wij de boot hebben teruggeduwd en [slachtoffer] niet meer vast zat, viel [slachtoffer] in het water. We hebben hem toen snel uit het water getrokken en in de boot. Wij hebben geen instructies gekregen hoe wij in de boot moesten zitte

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer ON2R01708/2017286475. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.