ECLI:NL:RBOVE:2020:525

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
239950 KGRK 19-645
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek tegen rechter mr. A.M. Koene

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel op 29 januari 2020 het verzoek tot wraking van mr. A.M. Koene afgewezen. Verzoeker, die in persoon procedeert, had op 14 november 2019 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. Koene, naar aanleiding van een mondelinge behandeling op 4 november 2019 in een andere procedure. Verzoeker voelde zich niet gehoord en had de indruk dat mr. Koene partijdig was, vooral omdat de wederpartij, mr. [advocaat], eerder in de zittingszaal aanwezig was en hij als gedaagde partij kritischer werd bevraagd. Mr. Koene heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat zij verzoeker kritisch heeft bevraagd om zijn specifieke verweer goed te onderzoeken, wat zij als haar taak beschouwt. De wrakingskamer oordeelde dat de klachten van verzoeker voornamelijk betrekking hadden op de manier waarop hij door mr. Koene werd bejegend en dat er geen concrete feiten waren die duidden op partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en wees het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 239950 KGRK 19-645
Beslissing van 29 januari 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker tot wraking,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Op 14 november 2019 heeft verzoeker per brief het verzoek tot wraking gedaan van mr. A.M. Koene, rechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder zaaknummer 7879942 CV EXPL 19-3838. Op 14 januari 2020 heeft [verzoeker] (per email) nog een aantal bijlagen bij zijn verzoek toegezonden.
1.2.
Mr. Koene heeft niet berust in de wraking en schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking.
1.3.
Het wrakingsverzoek van verzoeker is op 15 januari 2020 in het openbaar behandeld. Op de mondelinge behandeling is verzoeker met zijn vader als toehoorder verschenen. Mr. Koene heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn en niet te kunnen verschijnen.
1.4.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft mr. [advocaat] een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek ingediend.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is als gedaagde partij betrokken in een dagvaardingsprocedure voor de kantonrechter onder zaaknummer 7879942 CV EXPL 19-3838. Eisende partij in die procedure is de maatschap [maatschap] , waarvoor mr. [advocaat] in de procedure optreedt. In deze procedure heeft op 4 november 2019 een mondelinge behandeling (comparitie) plaatsgevonden, alwaar mr. Koene zitting had. Van deze mondelinge behandeling is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
2.2.
[verzoeker] heeft bij de deken een klacht ingediend tegen mr. [advocaat] . Deze klacht was ten tijde van de mondelinge behandeling op 4 november 2019 nog lopend.
3. Het wrakingsverzoek
3.1.
Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Bij verzoeker is de indruk ontstaan dat mr. Koene op de zitting van 4 november 2019 vooringenomen en partijdig is geweest. Volgens verzoeker is die vooringenomenheid gelegen in het feit dat mr. Koene en mr. [advocaat] elkaar regelmatig zien in de rechtbank. Bij de behandeling van de zaak op 4 november 2019 bleek hem dat mr. [advocaat] eerder in de zittingszaal aanwezig was dan verzoeker. Tijdens de zitting is verzoeker door mr. Koene veel feller bevraagd dan het geval was ten aanzien van mr. [advocaat] . Op sommige momenten tijdens de zitting heeft mr. Koene in haar eigen woorden gezegd hoe zij de woorden van verzoeker en van mr. [advocaat] heeft begrepen. Op die manier heeft zij dingen gezegd die niet werkelijk door partijen op de zitting zijn gezegd en dat is volgens verzoeker aan te merken als een vorm van partijdigheid. Verder heeft verzoeker gemerkt dat de rechter zich kennelijk goed kon inleven in de positie van mr. [advocaat] door op te merken dat een klacht niet leuk is. Zij heeft echter geen aandacht willen besteden aan de inhoud van de klacht. Voorts heeft de rechter op de zitting onvoldoende onderzocht of partijen ten aanzien van hun geschil onderling alsnog tot een oplossing konden komen. De zitting heeft slechts 35 minuten geduurd.

4.Het standpunt van mr. Koene

4.1.
Mr. Koene heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek samengevat het volgende aangevoerd. Zij schrijft dat zij zich niet herinnert dat mr. [advocaat] eerder in de zittingszaal aanwezig was dan verzoeker. Zij geeft aan dat zij niet eerder met partijen in gesprek gaat dan op het moment dat iedereen in de zittingszaal aanwezig is. Volgens mr. Koene was de sfeer op de zitting moeizaam. Dat kwam onder meer doordat mr. [advocaat] bij het begin van de zitting meteen ongevraagd meedeelde dat hij niet in was voor een schikking van de zaak. Verder bleek dat het mr. [advocaat] hoog zat dat er door verzoeker een klacht tegen hem was ingediend bij de deken. Volgens Mr. Koene heeft zij toen aan partijen uitgelegd dat zij niet in die tuchtzaak kan treden, maar heeft zij beide partijen ruimte geboden om er toch iets over te zeggen.
Mr. Koene merkt op dat zij mr. [advocaat] niet persoonlijk kent. Het feit dat zij mr. [advocaat] wel vaker in de uitoefening van zijn beroep als advocaat in de rechtbank ziet opereren, leidt volgens haar niet tot een schijn van partijdigheid.
Mr. Koene erkent dat zij verzoeker kritisch heeft bevraagd in verband met het primaire verweer dat door verzoeker in de procedure werd opgeworpen. Volgens mr. Koene getuigt dat van een juridische benadering en van een actieve opstelling die in dat geval van de rechter wordt verwacht. Op die manier wordt verzoeker in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt beter uit te leggen. Ter zitting heeft zij ook uitgelegd waarom haar bevraging indringend was. Uit de opmerking van [verzoeker] “bedankt voor uw toelichting” heeft mr. Koene afgeleid dat [verzoeker] dat toen begreep. Het tijdens de zitting samenvatten van standpunten van partijen in de eigen woorden van de rechter is volgens mr. Koene een manier om te kunnen controleren of zij die standpunten heeft begrepen.
Mr. Koene erkent dat de zitting niet lang heeft geduurd en dat het beproeven van een schikking niet daadwerkelijk aan bod is gekomen. Dat laatste is simpelweg gebeurd omdat mr. [advocaat] de mogelijkheid van een schikking onmiddellijk en uitdrukkelijk heeft verworpen.
Ten slotte concludeert mr. Koene dat zij niet in de wraking berust omdat zij meent dat het verzoek tot wraking niet gegrond is.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
5.2.
Volgens artikel 37 lid 1 Rv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht. Het wrakingsverzoek van [verzoeker] heeft betrekking op de mondelinge behandeling met mr. Koene van maandag 4 november 2019. Het wrakingsverzoek is op de rechtbank ontvangen op donderdag 14 november 2019. De rechtbank houdt er rekening mee dat [verzoeker] in persoon procedeert. Dat het hem enkele dagen heeft gekost om te besluiten een wrakingsverzoek in te dienen en dat verzoek vervolgens op schrift te stellen en bij de rechtbank in te dienen, wordt door de rechtbank aanvaardbaar geacht. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek tijdig is ingediend en zal het verzoek hierna inhoudelijk beoordelen.
5.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft [verzoeker] nader toegelicht wat voor hem de kern van zijn wrakingsverzoek is: [verzoeker] heeft zich niet gehoord gevoeld en hij heeft de indruk gekregen dat het evenwicht op de zitting weg was. Volgens [verzoeker] ligt daarin partijdigheid van mr. Koene besloten. Dat komt met name (1) door het feit dat mr. [advocaat] bij aanvang van de zitting al in de zittingszaal aanwezig was op het moment dat [verzoeker] binnenkwam, (2) doordat hij heel kritisch werd bevraagd over een onderdeel van zijn verweer terwijl het overige verweer niet aan bod kwam en (3) doordat er inhoudelijk geen aandacht is besteed aan de klacht jegens mr. [advocaat] . Volgens [verzoeker] kan de inhoud van de klacht niet los worden gezien van de inhoud van de vordering die mr. [advocaat] tegen [verzoeker] heeft ingesteld en die onderwerp was op de comparitie. Ten slotte (4) heeft mr. Koene te weinig moeite gedaan om te proberen of er tussen partijen nog afspraken gemaakt konden worden. Doordat [verzoeker] zich te weinig gehoord heeft gevoeld, is bij hem de indruk van partijdigheid ontstaan.
5.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer betreffen de klachten van verzoeker in wezen de manier waarop hij door mr. Koene is bejegend. Op zich zelf acht de wrakingskamer het begrijpelijk dat bij [verzoeker] , die in de betreffende dagvaardingsprocedure in persoon procedeert, door een combinatie van gebeurtenissen op de zitting het gevoel is ontstaan dat hij op achterstand stond. Het gegeven dat zijn wederpartij in toga op de zitting verscheen en kennelijk al iets eerder in de zittingszaal zat en dat [verzoeker] het zo heeft ervaren dat hij in tegenstelling tot zijn wederpartij kritisch werd bevraagd, kunnen daaraan hebben bijgedragen. Het is echter de vraag of in de gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan een vooringenomenheid van mr. Koene ligt besloten. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dit laatste niet het geval. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.4.1.
Verzoeker geeft, kort samengevat, aan dat de mrs. [advocaat] en Koene elkaar kennen. Mr. Koene heeft in haar schriftelijke reactie op de wraking aangevoerd dat zij mr. [advocaat] niet persoonlijk kent. Zij kent hem slechts in zijn hoedanigheid als advocaat, die bij de uitoefening van zijn werkzaamheden soms op de rechtbank verschijnt. De wrakingskamer ziet geen aanleiding om aan die verklaring te twijfelen. Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft [verzoeker] desgevraagd geantwoord dat hij die verklaring van mr. Koene ook wel geloofwaardig vindt.
5.4.2.
Verzoeker brengt te berde dat mr. [advocaat] al in de zaal aanwezig was toen hij binnenkwam. Mr. Koene heeft geschreven dat zij zich niet herinnert dat mr. [advocaat] al eerder in de zaal aanwezig was. Bij de bespreking hiervan tijdens de wrakingszitting is aan de orde gekomen dat het kan gebeuren dat partijen op de gang buiten de zittingszalen niet bij elkaar in de buurt zitten. Wanneer partijen door de bode worden binnengeroepen, kan het soms gebeuren dat de ene partij net iets eerder binnen is. Dat heeft geen betekenis in de zin van partijdigheid van de rechter. Er is niet gebleken dat dit op 4 november 2019 anders was.
5.4.3.
Verzoeker geeft aan dat hij kritischer is bevraagd dan mr. [advocaat] . Mr. Koene heeft in haar reactie aangevoerd dat [verzoeker] een specifiek verweer heeft gevoerd (een zogenaamd bevrijdend verweer) en dat zij het tot haar taak rekent om dat verweer goed te onderzoeken. Dat was reden om [verzoeker] daarover kritisch te bevragen. Naar het oordeel van de wrakingskamer moet de wijze van bevragen door mr. Koene worden gezien in het licht van de taakopvatting van de rechter en schuilt daarin geen partijdigheid.
5.4.4.
Verzoeker heeft inhoudelijke aandacht voor de lopende klacht bij de deken gemist. Mr. Koene schrijft in haar reactie dat deze procedure niet van belang is in de zaak die ter behandeling voorlag. Voorts schrijft zij dat de comparitie stroef verliep. Dit had volgens haar te maken met het feit dat mr. [advocaat] duidelijk gepikeerd was over de klacht die door [verzoeker] tegen hem is ingediend bij de deken. Mr. [advocaat] maakte daarom al aan het begin van de comparitie duidelijk dat hij geen schikking wilde treffen die middag. Die omstandigheid is naar het zich laat aanzien van invloed geweest op de sfeer van de zitting. Dit staat echter los van eventuele partijdigheid van mr. Koene. Bovendien heeft het feit dat mr. [advocaat] geen schikking wilde beproeven ertoe geleid dat die mogelijkheid om het geschil te beëindigen niet verder aan bod is geweest. Dat kan immers alleen met instemming van beide partijen.
5.5.
Al met al is de wrakingskamer van oordeel dat de klachten van [verzoeker] in de kern betrekking hebben op de bejegening door mr. Koene tijdens de zitting. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening partijdigheid van mr. Koene tegen verzoeker besloten ligt of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, heeft [verzoeker] verder niet aangevoerd. Daarom moet het verzoek worden afgewezen.

6.De beslissingDe wrakingskamer,

6.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, W.J.B. Cornelissen en H.T. Pos in tegenwoordigheid van de griffier drs. A. Panjer-Hartman en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.