ECLI:NL:RBOVE:2020:4834

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
C/08/235803/HA ZA 19-353
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de niet-ontvankelijkheid van eiser sub 1 en de nietigheid van de opzegging van de kaderovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 april 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee eisers en drie gedaagden, gezamenlijk aangeduid als Rapide c.s. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser sub 1 niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat hij formeel geen partij is bij de overeenkomsten die aan de vorderingen ten grondslag liggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een kaderovereenkomst is gesloten tussen eiser sub 2 en gedaagde sub 2, en dat de opzegging van deze overeenkomst door Rapide c.s. op 16 juli 2018 nietig is. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser sub 2 toegewezen, waarbij het maandbedrag dat aan hem moet worden betaald is vastgesteld op € 1.200,00 netto per maand voor de periode van 1 juli 2018 tot 1 januari 2019, en € 1.000,00 netto per maand vanaf 1 januari 2019. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door mr. A.M.S. Kuipers en is openbaar uitgesproken in Almelo.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer : C/08/235803/HA ZA 19-353
Vonnis van 1 april 2020
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2.[eiser 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
eisers, hierna gezamenlijk te noemen [eisers] ,
advocaat: mr. J.J.L.M. Johannink te Coevorden,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Rapide International B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Haaksbergen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Rapide Olie- en Chemische Fabrieken B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Haaksbergen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Creative Beauty Brands B.V.,
voorheen ‘Natural Glo Cosmetics B.V.’ genaamd,
gevestigd en kantoorhoudende te Haaksbergen,
gedaagden, hierna gezamenlijk te noemen Rapide c.s.,
advocaat: mr. J.B.J. de Bruijn te Lochem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verwijzingsvonnis van de kantonrechter te Enschede d.d. 30 juli 2019,
- de akte tot uitlating na verwijzing, tevens akte wijziging eis d.d. 9 oktober 2019 van [eisers] ;
- akte houdende antwoord en uitlating wijziging van eis d.d. 6 november 2019 van Rapide c.s.;
- akte wijziging van eis, tevens correctie inhoud eerder processtuk d.d. 21 januari 2020 van [eisers] ;
- proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 21 januari 2020;
- akte uitlating houdende wijziging eis en productie d.d. 5 februari 2020 van Rapide c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Na verwijzing van de zaak van de kantonrechter naar de handelskamer hebben [eisers] hun vorderingen tweemaal gewijzigd. De gewijzigde eis luidt thans als volgt:
I. een verklaring voor recht dat de op 16 juli 2018 geformuleerde opzegging van de overeenkomsten nietig is, althans geen werking heeft, althans en in ieder geval niet jegens [eiser 1] ;
II. voor zover nodig op grond van artikel 3:42 BW c.q. op grond van artikel 6:258 BW het als arbeidsovereenkomst aangeduide onderdeel van de totale afspraken tussen partijen zodanig te converteren althans zodanig te wijzigen dat [eisers] , althans [eiser 1] aanspraken heeft en heeft behouden als bedoeld in de onderdelen 3, onder 2017, onder 2016 b en 10 van de akte van 9 oktober 2019;
III. de veroordeling van Rapide c.s tot betaling aan [eisers] , althans [eiser 1] , van een maandbedrag van € 2.500,00 vanaf juni 2018, voor zover een en ander nog niet geheel is voldaan en met bepaling dat iedere maandtermijn vervalt en opeisbaar is per de laatste dag van de kalendermaand waarop de termijn betrekking heeft;
IV. de veroordeling van Rapide c.s. tot betaling van een vergoeding van 10% over iedere onder III. genoemde te laat of onvolledig betaalde maandtermijn, althans en in ieder geval tot betaling van de wettelijke handelsrente over iedere onder III. genoemde maandtermijn;
V. de veroordeling van Rapide c.s. om bij vooroverlijden van [eiser 2] aan [eiser 1] een maandbedrag van € 2.040,00 bruto te betalen met bepaling dat iedere maandtermijn vervalt en opeisbaar is per de laatste dag van de kalendermaand waarop de termijn betrekking heeft;
VI. de veroordeling van Rapide c.s. tot betaling van een vergoeding van 10% over iedere onder V. genoemde te laat of onvolledig betaalde maandtermijn, althans en in ieder geval tot betaling van de wettelijke handelsrente over iedere onder V. genoemde maandtermijn;
VII. de veroordeling van Rapide c.s. in de kosten van de procedure, waaronder begrepen de kosten van de kantonprocedure en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2.
De rechtbank zal op grondslag van de gewijzigde eis oordelen nu Rapide c.s. in de
gelegenheid is geweest daarop te reageren.
2.3.
Het eerste punt dat partijen verdeeld houdt betreft het antwoord op de vraag wie partij is bij de overeenkomsten die zijn gesloten. Rapide c.s. stellen zich op het standpunt dat alleen [eiser 2] partij is bij de met gedaagden sub 1. en 2. gesloten overeenkomsten, zodat [eiser 1] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden ten opzichte van alle drie gedaagden en [eiser 2] ten opzichte van gedaagde sub 3.
2.4.
Tussen [eiser 2] en gedaagde sub 2. is eind oktober 2014 een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst wordt tussen partijen aangeduid als de kaderovereenkomst. In het verlengde van deze kaderovereenkomst is een overeenkomst gesloten die partijen nader hebben aangeduid als ‘arbeidsovereenkomst’. Deze overeenkomst is gesloten tussen [eiser 2] en, zo is onbetwist gesteld door Rapide c.s., gedaagde sub 1. Vervolgens heeft gedaagde sub 3. de maandelijkse betalingen verricht die voortvloeien uit, in ieder geval, de gesloten arbeidsovereenkomst en salarisspecificaties verstrekt. Voorts is de naam van gedaagde sub 3. gewijzigd in ‘Creative Beauty Brands B.V.’ welke naamswijziging verband houdt met de opzegging door Rapide c.s. van de met [eiser 2] gesloten overeenkomsten ingaande 1 januari 2019. Hoewel niet exact duidelijk is geworden hoe de activiteiten met betrekking tot de verkoop van producten van Natural Glo tussen de verschillende ondernemingen van Rapide c.s. zijn ondergebracht, blijkt uit het voorgaande wel dat alle drie gedaagden betrokken zijn (geweest) bij de uitvoering van de kaderovereenkomst zoals die is gesloten tussen [eiser 2] en gedaagde sub 2. Dat ook Rapide c.s. zulks onderkent, blijkt bovendien uit de brief van 16 juli 2018 waarmee de gemachtigde van Rapide c.s. namens alle drie gedaagden de overeenkomst(en) met [eiser 2] heeft opgezegd.
2.5.
In 2017 heeft op verzoek van [eiser 2] een wijziging in de uitvoering van de afspraken plaatsgevonden: de maandelijkse betalingen vinden niet meer plaats aan [eiser 2] , maar aan [eiser 1] . Ook de ‘arbeidsovereenkomst’ wordt op naam van [eiser 1] gezet. Blijkens het e-mailbericht van 7 maart 2017 [1] zijn deze wijzigingen ingegeven door de wens van [eiser 2] om de betalingen op een voor hem nog voordeliger wijze te laten plaatsvinden. Inhoudelijk heeft er echter geen verandering plaatsgevonden in de afspraken van partijen en van een cessie zoals door [eisers] is gesteld, is dan ook geen sprake. Overigens is voor een rechtsgeldige cessie ook een akte van cessie vereist, waarvan gesteld noch gebleken is dat deze is opgemaakt. Dit betekent dat [eiser 2] de contractant is gebleven van Rapide c.s. Weliswaar hebben [eiser 2] en Rapide c.s. in de kaderovereenkomst en de ‘arbeidsovereenkomst’ ook mogelijke aanspraken voor [eiser 1] opgenomen, maar deze aanspraken zijn afhankelijk gesteld van het vooroverlijden van [eiser 2] . Als [eiser 1] overlijdt voor [eiser 2] (of hun huwelijk op andere wijze tot ontbinding komt), kan [eiser 1] geen aanspraak ontlenen aan de overeenkomst(en). Ook van een derdenbeding in de zin van artikel 6:254 BW zoals [eisers] meent, is geen sprake aangezien [eiser 1] eerst partij kan worden bij de overeenkomst(en) als aan de hiervoor genoemde voorwaarde is voldaan.
2.6.
De conclusie van het voorgaande is dat [eiser 1] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vorderingen, terwijl [eiser 2] jegens alle drie gedaagden ontvangen kan worden in zijn vorderingen.
2.7.
De omstandigheid dat [eiser 2] de contractant is gebleven van Rapide c.s. betekent eveneens dat Rapide c.s. bij de adressering van de brief van 16 juli 2018 waarmee zij de opzegging van de overeenkomst(en) heeft beoogd, heeft kunnen volstaan met het richten van deze brief aan [eiser 2] . Voor het antwoord op de vraag of de tussen [eiser 2] en Rapide c.s. gesloten overeenkomst(en) zijn opgezegd met de brief van 16 juli 2018, waarover partijen van mening verschillen, zal de rechtbank eerst ingaan op de vraag wat partijen hebben beoogd met de tussen hen gesloten overeenkomst(en).
2.8.
Zoals hiervoor reeds overwogen, hebben partijen in de overeenkomst die is gesloten tussen [eiser 2] en gedaagde sub 2. de kaders van hun afspraken neergelegd. De ’arbeidsovereenkomst’ die vervolgens is gesloten tussen [eiser 2] en gedaagde sub 1. heeft slechts ten doel om de maandelijkse betalingen op een zo voordelig mogelijke manier uit te betalen en is voor de uitleg van wat partijen bedoeld hebben, niet van belang. Partijen hebben bij het opstellen van de kaderovereenkomst geen juridische bijstand gehad. Uit de stellingen van partijen en hetgeen tijdens de mondelinge behandelingen is meegedeeld, blijkt dat [eiser 2] in verband met zijn leeftijd (destijds 66 jaar) zijn eenmanszaak wilde verkopen en met de opbrengst wilde zorgdragen voor zijn oude dag en die van zijn echtgenote. Het was de bedoeling om de eerste jaren nog actief te blijven voor de onderneming en Rapide c.s. te ondersteunen bij het vergroten van de omzet. Daartoe zou [eiser 2] de eerste jaren [2] de nieuwsbrieven blijven verzorgen en zou hij, al dan niet samen met zijn echtgenote, thuis make-updoosjes met poeder vullen. Voor de overdracht van de naam en de goodwill van de producten van Natural Glo, alsmede de klantgegevens zijn partijen een netto maandelijkse betaling overeengekomen van € 1.000,00. De handelsvoorraad is verkocht voor een bedrag van € 35.000,00 en is voldaan door Rapide c.s. zodat dit niet van invloed is geweest op de hoogte van de maandelijkse betalingen. Daarnaast is afgesproken dat [eiser 2] in aanvang nog drie beurzen zal blijven organiseren en begeleiden. Als vergoeding hiervoor is afgesproken dat [eiser 2] 2/3 deel van de nettowinst van de betreffende beurzen zal ontvangen, welk deel teruggebracht zal worden naar de helft van de nettowinst zodra hij niet meer in staat is de beurzen te organiseren of te begeleiden. Voorts is van belang dat Rapide c.s. voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst inzicht heeft gehad in de omzetten van de webshop die [eiser 2] in zijn eenmanszaak maakte. [3]
2.9.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande dat partijen niet de bedoeling hebben gehad een overeenkomst van opdracht aan te gaan zoals Rapide c.s. stelt, ook niet ten aanzien van de organisatie en begeleiding van de beurzen. Immers, ook als [eiser 2] niet meer in staat zou zijn deze activiteiten te verrichten, heeft hij recht op de helft van de winst die wordt behaald op de drie genoemde beurzen. Zoals hiervoor reeds vermeld, hebben partijen weliswaar afgesproken dat [eiser 2] de eerste jaren nog de nieuwsbrieven opstelt en make-updoosjes vult, maar deze activiteiten betreffen niet de kern van de prestatie en daarvoor is ook geen aparte vergoeding afgesproken, zo blijkt uit de e-mail van [eiser 2] aan gedaagde sub 1. van 24 juni 2014, 15:44 uur [4] . De kern van de prestaties bestaat enerzijds uit de overdracht van de naam en goodwill van de producten Natural Glo en het klantenbestand van de eenmanszaak van [eiser 2] aan Rapide c.s. en anderzijds uit de vergoeding die Rapide c.s. daarvoor aan [eiser 2] betaalt. [5] Die vergoeding die bedoeld is als oudedagsvoorziening voor [eiser 2] [6] en, in geval van zijn vooroverlijden, voor zijn echtgenote, hebben partijen vorm gegeven door middel van maandelijkse betalingen van € 1.000,00 netto, een en ander tot het moment waarop beiden zijn overleden. Deze vergoeding is weliswaar bedoeld als oudedagsvoorziening maar is, anders dan [eiser 2] meent, niet aan te merken als een pensioenovereenkomst nu niet wordt voldaan aan de definitie hiervan in de Pensioenwet.
2.10.
Van een overeenkomst van opdracht die te allen tijde kan worden opgezegd, zoals Rapide c.s. stellen, is dan ook geen sprake. Ook is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen sprake van een overeenkomst voor onbepaalde tijd, maar van een overeenkomst voor bepaalde tijd, zij het dat het tijdstip waarop de overeenkomst eindigt, ongewis is. Rapide c.s. betogen dat ook een overeenkomst voor bepaalde tijd zonder opzegregeling opzegbaar is. Zij beroepen zich daarbij onder meer op jurisprudentie van de Hoge Raad [7] , waarbij zij de rechtbank in overweging geven prejudiciële vragen te stellen voor zover een en ander niet duidelijk is.
2.11.
De rechtbank ziet geen aanleiding prejudiciële vragen te stellen. Ook indien uit het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2018 afgeleid kan worden dat de door de Hoge Raad gegeven criteria voor opzegging niet beperkt zijn tot overeenkomsten voor onbepaalde tijd zonder opzegregeling, maar ook gelden voor overeenkomsten voor bepaalde tijd zonder opzegregeling, laat dit onverlet dat ingevolge deze jurisprudentie [8] het ook mogelijk is dat een voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomst naar de bedoeling van partijen niet-opzegbaar is. De wederpartij van degene die zich op de niet-opzegbaarheid beroept, kan daartegen, onder omstandigheden, een beroep doen op de artikelen 6:248 lid 2 BW en 6:258 BW.
2.12.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder rechtsoverweging 2.9. heeft overwogen over de bedoeling van partijen met de overeenkomst, volgt dat in casu sprake is van een dergelijke situatie. Als tegenprestatie voor de overdracht van de naam en goodwill van de producten Natural Glo en het klantenbestand van de eenmanszaak van [eiser 2] heeft [eiser 2] een vergoeding bedongen. Die vergoeding is, zo begrijpt de rechtbank het als productie 2 bij dagvaarding overgelegde e-mailbericht van 25 juni 2015 (7.26 uur PM) becijferd op een bedrag van maximaal € 480.000,00 [9] . Slechts om fiscale redenen hebben partijen er voor gekozen de vergoeding uit te betalen in maandelijkse termijnen van € 1.000,00 netto, tot het moment dat [eiser 2] (en zijn echtgenote) zijn overleden. Onder dergelijke omstandigheden kan deze overeenkomst niet worden opgezegd door Rapide c.s.. Dit ware mogelijk anders geweest indien voor de resterende (geschatte) looptijd van de overeenkomst door Rapide c.s. een vergoeding zou zijn aangeboden. Dit is echter niet het geval.
2.13.
In het voorgaande is nog onbesproken gebleven wat de gevolgen zijn van de wijzigingen die hebben plaatsgevonden in maart 2016 na afloop van de Huishoudbeurs 2016. In het verwijzingsvonnis van 30 juli 2019 is daarover onder meer opgenomen dat het maandbedrag wordt gewijzigd naar € 2.200,00 netto. Rapide c.s. stelt dat weliswaar het maandbedrag is verhoogd, maar dat dit is gebeurd als voorschotbetaling op de onveranderd van kracht gebleven gemaakte afspraken over de verdeling van de winsten van de beurzen, terwijl [eiser 2] stelt dat nieuwe afspraken zijn gemaakt: een nettobedrag per maand van € 2.200,00 en geen verdeling meer van de winsten die behaald worden op de beurzen.
2.14.
Uit de handelwijze van partijen vanaf maart 2016 en hetgeen tijdens de mondelinge behandelingen van de zijde van Rapide c.s. is meegedeeld, blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat partijen een gewijzigde afspraak hebben gemaakt over de verdeling van de winsten van de beurzen. Naar aanleiding van onenigheid tussen [eiser 2] en [X] over de fiscale aspecten van de beursactiviteiten, waarbij [eiser 2] ‘zwart’ afrekende en Rapide c.s. dat niet langer wilde, hebben partijen in maart 2016 andere afspraken gemaakt. Ook Rapide c.s. betwist dit niet. De stelling van Rapide c.s. dat vanaf maart 2016 slechts sprake zou zijn van voorschotbetalingen is hiermee niet te rijmen, aangezien de genoemde onenigheid daarmee niet wordt opgelost. Bovendien impliceren voorschotbetalingen dat er op enig moment alsnog afgerekend gaat worden. Daartoe zijn partijen echter niet overgegaan. Voorts is ook na de aflossing van de lening ad € 17.500,00 waarvoor in eerste instantie een bedrag van € 1.000,00 per maand werd ingehouden, de maandelijkse betaling verhoogd naar € 2.200,00 netto terwijl er volgens Rapide c.s. vanaf het moment van de gewijzigde afspraak, met uitzondering van de Huishoudbeurs 2018, geen winsten meer werden gemaakt op de beurzen. Dat Rapide c.s. ‘uit goeiigheid’ hiertoe zou zijn overgegaan, zoals [X] desgevraagd heeft gezegd tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter, komt de rechtbank niet geloofwaardig voor. Kortom, de stelling van Rapide c.s. dat de afspraken over de verdeling van de winsten op de beurzen niet inhoudelijk zijn gewijzigd, wordt niet gevolgd.
2.15.
De omstandigheid dat ter zake de verdeling van de behaalde winsten op de beurzen een gewijzigde afspraak is gemaakt, betekent naar het oordeel van de rechtbank dat [eiser 2] ook vanaf juni 2018 nog aanspraak heeft op betaling van een bedrag van € 2.200,00 netto per maand. Echter, waar het betreft deze verhoging van de maandelijkse betaling is de rechtbank van oordeel dat Rapide c.s. dit onderdeel van de overeenkomst heeft kunnen opzeggen ingaande 1 januari 2019. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.16.
In de eerste plaats is van belang dat partijen bij de totstandkoming van hun afspraken in 2014 niet hebben voorzien wat de situatie zou zijn indien Rapide c.s. zou beslissen om niet meer deel te nemen aan de genoemde beurzen. Een redelijke uitleg brengt mee dat het aan Rapide c.s. is om te beslissen of zij al dan niet wil deelnemen aan beurzen en als zij niet deelneemt, bestaat er aldus voor [eiser 2] ook geen aanspraak op enig aandeel in de winst. Voorts blijkt uit de tussen partijen voorafgaand aan de totstandkoming van de kaderovereenkomst gevoerde e-mailcorrespondentie dat partijen met name hun aandacht hebben gericht op de website van Natural Glo en is door [X] onbetwist gesteld dat het door Rapide c.s. te betalen bedrag van € 1.000,00 netto per maand gebaseerd was op de opbrengst van de website. De organisatie en begeleiding van de drie genoemde beurzen alsmede de verdeling van de daaruit voortkomende potentiele winsten heeft dan ook minder aandacht gekregen en is daarmee niet gedragsbepalend geweest voor partijen. Voorts is niet in geschil dat vanaf 2019 door Rapide c.s. geen deelname aan de beurzen heeft plaatsgevonden (sterker nog: Rapide c.s. heeft alle activiteiten betreffende de Natural Glo producten beëindigd). Onder vorengenoemde omstandigheden hebben Rapide c.s. dit onderdeel van de overeenkomst ingaande 1 januari 2019 kunnen opzeggen aangezien niet is gebleken van een bedoeling van partijen van niet-opzegbaarheid ter zake.
2.17.
Overigens, ook indien wel sprake zou zijn van niet-opzegbaarheid laat dit onverlet dat in dat geval door Rapide c.s. een beroep kan worden gedaan op artikel 6:258 BW, dan wel artikel 6:248 BW. Verwezen wordt naar het hiervoor onder 2.11. overwogene.
2.18.
Het voorgaande overziend leidt de rechtbank tot de conclusie dat de vordering van [eiser 2] onder I. zal worden toegewezen in die zin dat voor recht zal worden verklaard dat de opzegging van de kaderovereenkomst waarbij Rapide c.s. aan [eiser 2] maandelijks een bedrag van € 1.000,00 netto betaalt, nietig is. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de ‘arbeidsovereenkomst’ geen zelfstandige betekenis [10] en is deze slechts opgesteld om fiscale redenen.
2.19.
De vordering onder II. zal worden afgewezen. [eiser 1] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen en van een arbeidsovereenkomst, c.q. pensioenovereenkomst is geen sprake.
2.20.
Ter zake de vorderingen III. tot en met IV. zal over de periode vanaf 1 juli 2018 tot 1 januari 2019 een te bruteren bedrag van (€ 2.200,00 netto minus de reeds betaalde maandbedragen van € 1.000,00 =) € 1.200,00 netto per maand worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand tot de dag van algehele voldoening. Nu van een arbeidsovereenkomst geen sprake is, bestaat er geen enkele aanleiding om aansluiting te zoeken bij de regeling van artikel 7:625 BW. Ook van een handelsovereenkomst is geen sprake zodat de gevorderde wettelijke handelsrente zal worden afgewezen. Vanaf 1 januari 2019 zal een te bruteren bedrag van 1.000,00 netto per maand worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand tot de dag van algehele voldoening. Volledigheidshalve merkt de rechtbank hierbij op dat de betalingen dienen te worden voortgezet tot het moment van overlijden van [eiser 2] . Indien [eiser 1] op dat moment nog in leven is en zij nog gehuwd is met [eiser 2] , zullen de maandelijkse betalingen van € 1.000,00 aan haar moeten worden voortgezet tot het moment van haar overlijden.
2.21.
In de omstandigheid dat partijen over en weer in het(on)gelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Er wordt geen aanleiding gezien om de kosten van de procedure bij de kantonrechter voor rekening van [eiser 2] te laten aangezien dit niet tot een (substantiële) verhoging van de kosten heeft geleid.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart [eiser 1] niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
3.2.
verklaart voor recht dat de opzegging door Rapide c.s. van de kaderovereenkomst waarbij Rapide c.s. aan [eiser 2] maandelijks een bedrag van € 1.000,00 netto betaalt, nietig is;
3.3.
veroordeelt Rapide c.s. tot betaling over de periode vanaf 1 juli 2018 tot 1 januari 2019 van een te bruteren bedrag van € 1.200,00 netto per maand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand tot de dag van algehele voldoening;
3.4.
veroordeelt Rapide c.s. tot betaling vanaf 1 januari 2019 van een te bruteren bedrag van € 1.000,00 netto per maand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand tot de dag van algehele voldoening;
3.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.6.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.S. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
(ak)

Voetnoten

1.opgenomen onder 2.6 van het verwijzingsvonnis van 30 juli 2019
2.zie e-mail van 25 juni 2014, opgenomen onder 2.4 van het verwijzingsvonnis van 30 juli 2019
3.zie productie 26 bij dagvaarding
4.productie 26 bij dagvaarding
5.zie ook cva, pagina 5, vijfde alinea en cva pagina 8, tweede alinea
6.aldus ook Rapide c.s. in cva pagina 12, tweede alinea
7.HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854 en HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018: 141
8.rechtsoverweging 3.6.5. va het arrest van 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018: 141
9.20 jaren x ( 12 x € 2.000,00 =) € 24.000,00 per jaar, in combinatie met het e-mailbericht van 25 juni 2012, 15:44 uur
10.zoals reeds geoordeeld in het verwijzingsvonnis is van een arbeidsovereenkomst ook geen sprake