ECLI:NL:RBOVE:2020:4666

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
256992 KG RK 20-496
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek tegen rechter mr. J.H. Olthof in een gezagskwestie

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel op 17 december 2020 het verzoek tot wraking van mr. J.H. Olthof afgewezen. Het verzoek tot wraking werd ingediend door [verzoekster], die zich vertegenwoordigd liet bij haar advocaat mr. K.R. Koopman. De wraking was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid van mr. Olthof, die de behandeling van de gezagskwesties van de minderjarige kinderen [kind 1] en [kind 2] leidde. Tijdens de zitting op 5 november 2020 had mr. Olthof een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken, wat leidde tot bezwaren van de advocaat van [verzoekster]. De wrakingskamer oordeelde dat mr. Olthof het beginsel van hoor en wederhoor niet had geschonden, aangezien hij na bezwaar van [verzoekster] zijn beslissing had aangepast. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd moet zijn. De wrakingskamer concludeerde dat er geen concrete feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 256992 KG RK 20-496
Beslissing van 17 december 2020
in de zaak van
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster tot wraking, hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat mr. K.R. Koopman.

1.De procedure

1.1.
Op 5 november 2020 heeft de advocaat van [verzoekster] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling het verzoek tot wraking gedaan van mr. J.H. Olthof, rechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaken die zijn geregistreerd onder C/08/255543 FA RK 20-2646 en C/08/255760 FA RK 20-2685. Het verzoek tot wraking en de motivering daarvan zijn neergelegd in het proces-verbaal van 5 november 2020.
1.2.
Mr. Olthof heeft niet berust in de wraking
1.3.
Het wrakingsverzoek van [verzoekster] is op 8 december 2020 behandeld via een online vergadering (CMS). [verzoekster] heeft zich tijdens die zitting laten vertegenwoordigen door haar advocaat, mr. K.R. Koopman. Verder is de heer [vader] , bijgestaan door mr. M.J. Flach, verschenen. Mr. Olthof heeft laten weten niet te zullen verschijnen. Mr. Koopman heeft op voorhand een pleitnotitie toegezonden aan de wrakingskamer. Deze pleitnotitie wordt geacht te zijn voorgedragen.

2.2. De feiten

2.1.
[verzoekster] en de heer [vader] (hierna: vader) zijn de ouders van de minderjarige [kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] (hierna: [kind 1] ), en [kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] (hierna: [kind 2] ). [verzoekster] heeft bij de rechtbank een verzoek ingediend tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over [kind 1] en [kind 2] en heeft verzocht dat aan haar het eenhoofdig gezag wordt toegekend (C/08/255543 / FA RK 20-2646). Vader heeft verweer gevoerd en heeft, bij wege van een zelfstandig tegenverzoek, de rechtbank verzocht om de hoofdverblijfplaats van [kind 2] te bepalen bij vader en aan hem het eenhoofdig gezag toe te kennen over [kind 2] . Ten aanzien van de wijziging van het hoofdverblijf heeft vader tevens een voorlopige voorziening gevraagd voor de duur van de procedure (C/08/255760 FA RK 20-2685).
2.2.
Op 5 november 2020 zijn voormelde verzoeken besproken ter zitting onder leiding van mr. Olthof. Daarbij was ook de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) aanwezig. De Raad heeft ter zitting verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling.
2.3.
Op 5 november 2020 zijn voormelde verzoeken besproken ter zitting onder leiding van mr. Olthof. Mr. Olthof heeft op die zitting aanvankelijk een ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van een half jaar. Nadat de advocaat van [verzoekster] hiertegen bezwaar heeft gemaakt, heeft mr. Olthof een voorlopige ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden uitgesproken. Mr. Olthof heeft de overige verzoeken van [verzoekster] en vader aangehouden in afwachting van het onderzoek door de Raad.
2.4.
Na een korte schorsing heeft de advocaat van [verzoekster] een verzoek tot wraking gedaan.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
[verzoekster] heeft het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Mr. Olthof heeft het beginsel van hoor en wederhoor niet juist toegepast. [verzoekster] en de vader hebben beiden één termijn gekregen om hun standpunten toe te lichten. Verder is de Raad aan het woord geweest. Terwijl de Raad heeft verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling heeft mr. Olthof, zonder partijen een tweede termijn te geven, een reguliere ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden toegewezen. Na bezwaar van de zijde van Kontantinov heeft mr. Olthof deze beslissing gewijzigd in een voorlopige ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden. Mr. Olthof heeft in korte tijd verstrekkende beslissingen genomen zonder partijen de gelegenheid te geven zich daarover afdoende uit te laten. Bij [verzoekster] is daarom de vrees ontstaan dat er sprake is van vooringenomenheid en partijdigheid.
3.2.
Mr. Olthof heeft aangevoerd dat beide ouders tot kort voor de zitting hun standpunten uitvoerig kenbaar hebben gemaakt. Tijdens de zitting heeft de advocaat van [verzoekster] pleitaantekeningen voorgedragen. Mr. Olthof heeft verder aangevoerd dat met de ondertoezichtstelling, nader geherformuleerd tot een voorlopige ondertoezichtstelling, een snelle oplossing is bereikt in de zaak, omdat de benoemde gecertificeerde instelling met voortvarendheid kan onderzoeken of [kind 2] haar hoofdverblijf beter bij vader of moeder kan hebben.

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
4.2.
De wrakingskamer begrijpt uit de stellingen van [verzoekster] dat zij zich met name op het standpunt stelt dat mr. Olthof onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan het procesrechtelijke beginsel van hoor en wederhoor. De wrakingskamer volgt [verzoekster] daarin niet. Weliswaar heeft mr. Olthof aanvankelijk een reguliere ondertoezichtstelling willen uitspreken, maar na het bezwaar daartegen van [verzoekster] heeft hij een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken. Juist hieruit blijkt dat mr. Olthof het - op zichzelf terechte - bezwaar heeft meegenomen en kan van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor geen sprake zijn. De overige beslissingen zijn aangehouden in afwachting van het onderzoek van de Raad. Dit betreft een procedurele beslissing. Het is vaste rechtspraak dat de vraag of een processuele beslissing inhoudelijk al dan niet juist moet worden geacht, zich niet leent voor een oordeel door de wrakingskamer en slechts in eventueel hoger beroep kan worden getoetst. Ten aanzien van de verzoeken tot toekennen van het eenhoofdig gezag en het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van [kind 2] zullen partijen zich op een later moment, na het onderzoek van de Raad, nader kunnen uitlaten. Reeds daarom is thans geen sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor.
4.3.
[verzoekster] heeft verder nog betoogd dat uit de beschikking van 5 november 2020 volgt dat de voorlopige ondertoezichtstelling zich mede uitstrekt over [kind 1] , terwijl ter zitting alleen is gesproken over [kind 2] . Nog daargelaten dat deze omstandigheid niet aan de wraking ten grondslag is gelegd, betreft het hier een rechterlijke beslissing van mr. Olthof. De juistheid van deze beslissing kan op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde worden gesteld. Met het nemen van de beslissing blijkt weliswaar onvermijdelijk van een standpunt van de rechter, maar dat levert niet zonder meer een zwaarwegende aanwijzing op dat de vrees voor partijdigheid objectief is gerechtvaardigd. In zijn algemeenheid strekt een ondertoezichtstelling zich uit over alle minderjarige kinderen. Daar komt bij dat [verzoekster] zelf het eenhoofdig gezag heeft verzocht voor haar beide minderjarige kinderen. Dat de ondertoezichtstelling zich dan ook uitstrekt over beide kinderen, is niet zo wezenlijk onbegrijpelijk dat daaruit vooringenomenheid van de rechter zou kunnen blijken.
4.4.
[verzoekster] heeft tot slot aangevoerd dat de vooringenomenheid van mr. Olthof blijkt uit het gebruik van termen als ‘het is allemaal heel voorzienbaar’ en ‘zo doen wij dat hier’ (hetgeen in het proces-verbaal is opgenomen als ‘het is wel zo praktisch’. Uit deze opmerkingen valt vooral af te leiden dat de gang van de procedure voorzienbaar is en niet dat mr. Olthof zich ook reeds een oordeel heeft gevormd over de verzoeken van beide ouders tot toekenning van het eenhoofdig gezag en het verzoek van vader om de hoofdverblijfplaats van [kind 2] te wijzigen. Andere omstandigheden, waaruit kan worden afgeleid dat mr. Olthof met deze uitlatingen blijk heeft gegeven van vooringenomenheid, zijn gesteld noch gebleken.
4.5.
Gelet op het voorgaande moet het wrakingsverzoek worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer
5.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. T.R. Hidma, H.T. Pos en M.M. Verhoeven, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.