ECLI:NL:RBOVE:2020:4663

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
8693097 \ CV EXPL 20-2201
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde contributie door LTO-Noord aan gedaagde

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Land- en Tuinbouworganisatie Noord (LTO-Noord) en een gedaagde partij over onbetaalde contributie. LTO-Noord vorderde een bedrag van € 2.000,64, bestaande uit € 1.703,33 aan hoofdsom, € 255,50 aan buitengerechtelijke kosten en € 41,81 aan wettelijke rente. De gedaagde had een lidmaatschap afgesloten bij LTO-Noord op 17 januari 2017, maar stelde dat hij dit lidmaatschap niet op persoonlijke titel had afgesloten, maar namens zijn holding. De rechtbank oordeelde dat LTO-Noord op basis van de verklaringen en gedragingen van de gedaagde redelijkerwijs had mogen afleiden dat het lidmaatschap op persoonlijke titel was gesloten. De gedaagde had nagelaten om zijn verweer voldoende te onderbouwen, waardoor de vordering van LTO-Noord werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de hoogte van de contributie correct was vastgesteld en dat de gedaagde ook aansprakelijk was voor de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 8693097 \ CV EXPL 20-2201
Vonnis van 15 december 2020
in de zaak van
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
LAND- EN TUINBOUWORGANISATIE NOORD (LTO-NOORD),
gevestigd te Deventer en kantoorhoudende te Zwolle,
eisende partij, hierna te noemen LTO-Noord,
gemachtigde: AGIN Pranger Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 augustus 2020 met producties,
- de conclusie van antwoord van 20 augustus 2020,
- de conclusie van repliek van 15 oktober 2020 met producties.
1.2.
[gedaagde] heeft hierna, hoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid gesteld, niet meer gereageerd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Uit het bij dagvaarding als productie opgenomen inschrijfformulier blijkt dat [gedaagde] op 17 januari 2017 een lidmaatschap heeft afgesloten bij LTO-Noord. Op dit inschrijfformulier is onder de persoonsgegevens de naam “ [gedaagde] ” ingevuld en onder de bedrijfsgegevens de bedrijfsnaam “ [X] . Uit hoofde van het lidmaatschap is jaarlijks een bedrag aan contributie verschuldigd aan
LTO-Noord.
2.2.
Op 11 april 2019 heeft LTO-Noord een factuur gestuurd aan [gedaagde] voor de contributie van het lidmaatschap ten bedrage van € 1.703,33.
2.3.
Op 11 maart 2020 is [gedaagde] door LTO-Noord schriftelijk aangemaand om het bedrag van € 1.703,33 binnen 3 weken na ontvangst van de brief te voldoen. Het bedrag is niet door [gedaagde] betaald.
2.4.
Per brief van 30 april 2019 heeft LTO-Noord de beëindiging van het lidmaatschap door [gedaagde] bevestigd per 31 december 2019.

3.Het geschil

Vordering

3.1.
LTO-Noord vordert – samengevat – [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om te betalen een bedrag van € 2000,64, bestaande uit € 1.703,33 aan hoofdsom, € 255,50 aan buitengerechtelijke kosten en € 41,81 aan wettelijke rente tot en met 31 juli 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.703,33 vanaf 4 augustus 2020, alsmede [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, een en ander als in de dagvaarding weergegeven.
3.2.
LTO-Noord legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] lid is (geweest) van LTO-Noord en uit hoofde daarvan contributie aan LTO-Noord verschuldigd is en dat [gedaagde] ondanks schriftelijke aanmaning heeft nagelaten het openstaande bedrag van
€ 1.703,33 te voldoen. Daarnaast maakt LTO-Noord aanspraak op de buitengerechtelijke kosten, omdat zij de vordering uit handen heeft moeten geven aan haar incassogemachtigde, en stelt LTO-Noord dat [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd is over de openstaande bedragen vanwege het verstrijken van de betaaltermijnen.
Verweer
3.3.
[gedaagde] voert als verweer aan dat hij geen abonnement heeft gesloten voor hem persoonlijk, maar namens zijn holding “ [X] . Deze holding staat ook in het aanvraagformulier vermeld. Een abonnement voor [gedaagde] persoonlijk zou volgens hem ook niet logisch zijn, omdat hij dan geen BTW zou kunnen aftrekken. [gedaagde] stelt dan ook dat de factuur ten onrechte naar hem is gestuurd en dat hij ten onrechte is gedagvaard. Bovendien stelt [gedaagde] dat als hij wel op persoonlijke titel gebonden zou zijn, de factuur niet correct is. De hoogte van de contributie wordt namelijk bepaald aan de hand van omzetgegevens en [gedaagde] maakt op persoonlijke titel geen omzet. Hij had derhalve niet in de hoogste tariefklasse, maar in de laagste tariefklasse moeten worden ingeschaald. [gedaagde] voert daarnaast aan het ook niet eens te zijn met de inschaling van zijn holding in de hoogste klasse. Volgens [gedaagde] heeft LTO-Noord nooit uitgelegd op basis waarvan zij tot die inschaling is gekomen en hoe het bedrag tot stand komt, en heeft [gedaagde] nooit een omzetopgave gedaan.

4.De beoordeling

Contractspartij

4.1.
[gedaagde] erkent dat hij een lidmaatschap (dan wel abonnement) heeft afgesloten bij LTO-Noord. Hij stelt echter dat hij dit niet op persoonlijke titel, maar op naam van zijn holding “ [X] ” heeft gedaan.
4.2.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam is opgetreden, afhangt van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (HR 11 maart 1977,
NJ1977, 521). Daarbij geldt dat ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst van belang kunnen zijn voor de aan die overeenkomst te geven uitleg (vgl. ECLI:NL:HR:2012:BX5572).
4.3.
LTO-Noord stelt dat een lidmaatschap bij LTO-Noord in beginsel als natuurlijk persoon wordt aangegaan en niet als rechtspersoon. Op het inschrijfformulier van
17 januari 2017 zijn zowel de persoonsgegevens van “ [gedaagde] ” als de bedrijfsgegevens van “ [X] ” ingevuld. Volgens LTO-Noord zijn leden op grond van artikel 8 van de statuten van LTO-Noord verplicht om persoons- en bedrijfsgegevens ter beschikking te stellen aan de vereniging, en worden deze gegevens derhalve op het aanmeldformulier gevraagd. LTO-Noord stelt voorts dat [gedaagde] al sinds 17 januari 2017 lid van LTO-Noord is, dat hij altijd op persoonlijke titel is aangeschreven en gefactureerd, dat hij hier nooit bezwaar tegen heeft gemaakt en dat [gedaagde] de contributie nooit vanuit zijn holding heeft betaald. Zij overlegt daarbij een productie waaruit blijkt dat tweemaal vanuit Kwekerij [A] is betaald. Het voorgaande is niet, dan wel onvoldoende door [gedaagde] weersproken en is derhalve in rechte vast komen te staan. De kantonrechter is van oordeel dat LTO-Noord uit voornoemde verklaringen en gedragingen redelijkerwijs heeft mogen afleiden dat [gedaagde] het lidmaatschap op persoonlijke titel heeft gesloten.
Hoogte contributie
4.4.
[gedaagde] stelt dat hij, dan wel zijn holding in de verkeerde tariefklasse is ingeschaald en dat de hoogte van de gevorderde contributie derhalve onjuist is. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat LTO-Noord nooit heeft uitgelegd op basis waarvan zij tot de inschaling van [X] is gekomen en hoe het bedrag van de contributie tot stand komt, en dat hij nooit een omzetopgave heeft gedaan.
4.5.
LTO-Noord heeft bij repliek nader toegelicht en onderbouwd dat de landelijke contributie afhankelijk is van de omvang van het bedrijf van het lid. LTO-Noord stelt dat zij de omzetgegevens van [gedaagde] zelf heeft ontvangen en overlegt een ingevuld en ondertekend omzetformulier van 17 augustus 2018 waarop een omzet van € 650.000,- tot
€ 1.500.000,- is aangekruist. De contributie wordt volgens LTO-Noord op basis van reguliere vaste bedragen aangevuld met de bedrijfsspecifieke gegevens van [gedaagde] . In het geval van [gedaagde] is LTO-Noord uitgegaan van de producten “sierheesters en klimplanten, open grond (2,50 hectare)” en “trek- en besheesters, open grond (2,50 hectare)” en een omzet van € 650.000,- tot € 1.500.000,-. Op basis van deze omzet staffel wordt volgens LTO-Noord een landelijke contributie van € 1.095,- vastgesteld. De overige bedragen op de factuur betreffen volgens LTO-Noord vaste bedragen. LTO-Noord stelt dat [gedaagde] bij de aanmelding door een vertegenwoordiger uitvoerig is gewezen op (onder meer) de totale prijs van de zaken of diensten en dat [gedaagde] dit later nog terug heeft kunnen lezen op de website van LTO-Noord.
4.6.
Nu [gedaagde] heeft nagelaten om zijn verweer nader te onderbouwen, moet aan het verweer als onvoldoende gemotiveerd voorbij worden gegaan. Nu [gedaagde] verder niets heeft aangevoerd wat aan toewijzing van de hoofdsom in de weg staat, zal de gevorderde hoofdsom worden toegewezen.
Wettelijke rente
4.7.
Ook de wettelijke rente zal als op de wet gegrond en verder niet weersproken worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
LTO-Noord maakt bovendien aanspraak op vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, nu het verzuim na 30 juni 2012 is ingetreden. De door
LTO-Noord verzonden aanmaning gedateerd 11 maart 2020 die ziet op de onbetaalde factuur voldoet aan de in artikel 6:96, zesde lid, BW gestelde eisen. Het gevorderde bedrag van
€ 255,50 aan buitengerechtelijke kosten zal dan ook worden toegewezen.
Proceskosten
4.9.
Tot slot zal [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van LTO-Noord begroot als volgt:
- dagvaarding: € 83,38
- verschotten:
Info DBR € 1,76
Info BRP € 1,71
- griffierecht: € 499,00
- salaris gemachtigde:
€ 360,00(2 punten x tarief € 180,00)
Totaal: € 945,85
4.10.
LTO-Noord vordert tevens BTW over de kosten van de dagvaarding en de informatiekosten. Nu uit haar stellingen echter niet blijkt dat de BTW niet verrekenbaar is, bestaat voor toewijzing van de gevorderde BTW geen grond.
4.11.
De door LTO-Noord apart gevorderde nakosten worden toegewezen, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten. Die kosten worden zoals te doen gebruikelijk begroot op een bedrag gelijk aan een half salarispunt van het in de hoofdzaak toegewezen salaris, met een maximum van € 120,-. Dat leidt in dit geval tot toewijzing van een bedrag van € 90,-.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen kwijting aan LTO-Noord te betalen een bedrag van
€ 1.703,33 aan hoofdsom, € 255,50 aan buitengerechtelijke kosten en € 41,81 aan wettelijke rente ex artikel 6:119 BW tot en met 31 juli 2020, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 1.703,33 vanaf 4 augustus 2020 tot de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van LTO-Noord begroot op € 945,85, en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, de nakosten begroot op € 90,- (½ punt liquidatietarief) aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening.
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E.J. Goffin, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2020.