ECLI:NL:RBOVE:2020:4659

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
8038712 EJ VERZ 19-226
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over coniferenhaag en erfgrens

In deze zaak, behandeld door de Overijsselse Overlegrechter, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], die elkaars buren zijn. Het geschil ontstond toen [verzoeker 1] een coniferenhaag die de achtertuinen van beide partijen scheidde, tot op de grond liet omzagen. [verzoeker 1] was van mening dat de coniferen op haar grond stonden, terwijl [verzoeker 2] stelde dat de haag op de erfgrens stond. De zaak kwam voor de Overlegrechter, die op 9 juni 2020 uitspraak deed na een gerechtelijke plaatsopneming op 9 februari 2020, waarbij het Kadaster de erfgrens had vastgesteld.

De Overlegrechter concludeerde dat de coniferen precies op de erfgrens stonden, wat betekende dat beide partijen gezamenlijk eigenaar waren van de haag. [verzoeker 1] had zonder toestemming van [verzoeker 2] gehandeld door de coniferen te verwijderen, wat als onrechtmatig werd beschouwd. De rechter oordeelde dat [verzoeker 1] de haag moest herstellen voor 1 oktober 2020, en in het geval van niet-naleving, een schadevergoeding van € 2000,00 aan [verzoeker 2] moest betalen. De verzoeken van [verzoeker 2] om schadevergoeding voor de schade aan haar tuin werden afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren.

De uitspraak benadrukt het belang van overleg tussen buren en de noodzaak om juridische geschillen op een constructieve manier op te lossen. De Overlegrechter merkte op dat de beslissing niet alle problemen zou oplossen, maar dat partijen wellicht tot een praktische oplossing hadden kunnen komen als zij beter met elkaar hadden gecommuniceerd. De proceskosten werden door beide partijen zelf gedragen, ondanks dat [verzoeker 1] in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 8038712 EJ VERZ 19-226
Beslissing van de overlegrechter van 9 juni 2020
in de zaak van
[verzoeker 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij, hierna te noemen [verzoeker 1] ,
gemachtigde: mr. M.E. Kikkert, advocaat te Enschede.
tegen
[verzoeker 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
eveneens verzoekende partij, hierna te noemen [verzoeker 2] ,
voorheen gemachtigde mr. S. Groothuismink, advocaat te Enschede,
thans procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Partijen hebben zich in augustus en september 2019 aangemeld bij de Overijsselse Overlegrechter, een vorm van rechtspraak als bedoeld in artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Partijen hebben in de aanloop naar de mondelinge behandeling van het verzoek, een flinke hoeveelheid stukken in het geding gebracht, waaronder schriftelijke verklaringen van derden.
1.2.
Op 9 februari 2020 heeft er aan [adres 1] en [adres 2] te [plaats] een zitting, in de vorm van een gerechtelijke plaatsopneming plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden. De plaatsopneming eindigde abrupt vanwege hoog oplopende emoties bij partijen. Een vervolgzitting in het gerechtsgebouw werd door de kantonrechter niet opportuun geacht nu partijen niet in staat bleken op een normale wijze met elkaar te communiceren.
1.3.
Nadien zijn weer vele producties en e-mails aan het dossier toegevoegd. De beslissing is – nader – bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn elkaars buren. Hun beider achtertuinen waren gescheiden door een coniferenhaag en een schuttingscherm.
2.2.
Uit de in het geding gebrachte situatiefoto’s blijkt dat de coniferen, in ieder geval aan de zijde van [verzoeker 1] , vanwege verregaande kaalheid, in een desolate toestand verkeerden.
2.3.
[verzoeker 1] heeft een deel van de rij coniferen tot aan de grond laten omzagen.

3.Het geschil

3.1.
Partijen hebben de overlegrechter gevraagd (zo begrijpt de overlegrechter de verzoeken) om een antwoord te geven op de vraag of [verzoeker 1] op juridisch houdbare gronden de coniferen mocht kappen.
3.2.
[verzoeker 1] stelt zich op het standpunt dat die coniferen op haar grond stonden, haar eigendom waren en dat het haar dan ook vrij stond om zonder overleg met en zonder toestemming van [verzoeker 2] tot kappen over te gaan. De coniferen waren daarbij aan haar kant helemaal kaal en zaten daarbij vol met schimmel.
3.3.
[verzoeker 2] meent dat de coniferen op de erfgrens stonden. Om die reden mocht [verzoeker 1] deze helemaal niet zonder toestemming van [verzoeker 2] omzagen. [verzoeker 2] wil dan ook dat de coniferenhaag op kosten van [verzoeker 1] wordt hersteld. Doordat bij het omzagen van de coniferen schade is ontstaan aan haar tuin wil [verzoeker 2] dat ook die schade hersteld wordt. Aangezien [verzoeker 2] in deze kwestie een advocaat heeft moeten inschakelen, wil zij ook de daarmee gepaard gaande kosten vergoed zien.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de aanzienlijke hoeveelheid stukken die partijen geproduceerd hebben, hetgeen een flink dossier heeft opgeleverd, zou de indruk gewekt kunnen worden dat de overlegrechter hier te maken heeft met een uiterst ingewikkeld juridisch geschil waarbij arresten van de Hoge Raad nodig zijn om tot een beslissing te kunnen komen.
4.2.
Uit de hiervoor opgenomen samenvatting van de standpunten van partijen blijkt al wel dat het juridische kader vrij beperkt is maar dat een oplossing waar beide partijen mee zouden kunnen leven mijlenver zoek is hetgeen voorlopig, zo is de inschatting, ook wel zo zal blijven.
4.3.
In de aanloop naar de gerechtelijke plaatsopneming van 19 februari 2020 heeft het Kadaster op 27 november 2019 onderzoek gedaan naar de erfgrens tussen de woningen van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] . Het Kadaster heeft beide percelen ingemeten waarna zij twee paaltjes heeft geslagen om de erfgrens aan te geven, één bij het nog staande schuttingscherm en de ander aan het einde van beide percelen.
De overlegrechter heeft bij gelegenheid van het bezoek aan partijen een draad gespannen tussen beide paaltjes en heeft daarop met beide partijen geconstateerd dat de erfgrens zoals aangegeven door het Kadaster precies loopt over het midden van de stamresten van de afgezaagde coniferen. De coniferen stonden dus precies op de grens van beide percelen.
4.4.
[verzoeker 1] is en blijft weliswaar de mening toegedaan dat de coniferen op haar grondgebied stonden, maar daarvoor zijn geen althans onvoldoende aanwijzingen die er op zouden kunnen duiden dat het Kadaster een onjuiste erfgrens heeft aangegeven. De overlegrechter gaat er dan ook vanuit dat de erfgrens, zoals vastgesteld door het Kadaster, de enige juiste is.
4.5.
De conclusie die op basis van de bevindingen van het Kadaster uiteindelijk getrokken moet worden is, dat nu de coniferen precies op de erfgrens stonden, zij gezamenlijk in eigendom toebehoorden aan [verzoeker 1] en [verzoeker 2] en dat het [verzoeker 1] niet vrij stond om zonder toestemming van [verzoeker 2] tot verwijdering van de coniferen over te gaan. Dat betekent dat [verzoeker 1] jegens [verzoeker 2] onrechtmatig gehandeld heeft en dat zij de coniferenhaag, zoals verzocht/gevorderd door [verzoeker 2] , in ere dient te herstellen. [verzoeker 1] zal daarom veroordeeld worden tot herstel van de coniferenhaag en wel voor uiterlijk
1 oktober 2020. Dat herstel dient te bestaan uit verwijdering van de oude wortels en plaatsing van nieuwe, geschikte haagconiferen van een redelijke lengte. Bij een dergelijke veroordeling past een dwangsom, die evenwel niet verzocht/gevorderd is. Ambtshalve kan geen dwangsom worden opgelegd. Om die reden zal, voor het geval [verzoeker 1] niet tot herstel overgaat, [verzoeker 1] voorwaardelijk veroordeeld worden tot betaling aan [verzoeker 2] van een bedrag aan schadevergoeding van ex aequo et bono ad € 2000,00. In dat geval zal [verzoeker 2] zelf het herstel kunnen laten uitvoeren.
4.6.
[verzoeker 2] verzoekt/vordert voorts nog schadevergoeding vanwege geleden schade aan haar tuin. Die schade is wat de overlegrechter betreft niet althans onvoldoende onderbouwd, facturen zijn niet in het geding gebracht, en wordt daarom afgewezen.
4.7.
De overlegrechter is zich er van bewust dat deze voormelde beslissing een puur juridische en geen alles oplossende beslissing is waar partijen tot in lengte van jaren mee kunnen leven en plezier van kunnen hebben. Als partijen op een normale wijze met elkaar in overleg hadden kunnen treden, dan is voorstelbaar dat [verzoeker 1] op haar eigen grond en tegen de erfgrens aan een schutting zou kunnen plaatsen, dat zij de oude wortelresten zou verwijderen en dat [verzoeker 2] op kosten van [verzoeker 1] een Hederahaag zou kunnen bestellen en laten plaatsen. Een dergelijke haag is smal, blijvend groen en onttrekt de schutting op redelijk korte termijn aan het oog van [verzoeker 2] . Het zorgt er tevens voor dat de zo door haar geliefde vogels beschutting kunnen vinden. Wat let partijen om deze zo voor de hand liggende oplossing, zoals eerder geopperd door mr. Groothuismink bij e-mail van
18 oktober 2019, daadwerkelijk uit te voeren?
4.8.
Bij het karakter van deze procedure past dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen, ook al wordt [verzoeker 1] in het ongelijk gesteld. In dat kader wordt verwezen naar het procesreglement van de Overijsselse Overlegrechter.

5.De beslissing

De overlegrechter
5.1.
veroordeelt [verzoeker 1] om uiterlijk voor 1 oktober 2020 over te gaan tot volledig herstel van de coniferenhaag op de erfgrens tussen dat van haar en [verzoeker 2] en voor het geval zij daartoe niet overgaat:
veroordeelt [verzoeker 1] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker 2] te betalen het bedrag van € 2.000,00 ter zake van schadevergoeding;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt,
5.3.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af wat meer of anders is gevraagd of gevorderd.
Deze beslissing is gegeven te Enschede door mr. A.J. Louter, overlegrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.S. Kuipers, kantonrechter, op 9 juni 2020.