In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van de erkenning van het vaderschap door de erkenner. De verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. F.A. de Munnik-Hoogendoorn, heeft verzocht de erkenning te vernietigen, het vaderschap gerechtelijk vast te stellen, de geslachtsnaam te wijzigen en een verklaring voor recht inzake erfgenaamschap te verkrijgen. De belanghebbenden, [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4], hebben verweer gevoerd en verzocht de verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker op 3 januari 2020 het verzoek heeft ingediend, maar dat de erkenning op 18 maart 1988 heeft plaatsgevonden. Volgens artikel 1:205 van het Burgerlijk Wetboek kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning slechts binnen drie jaar na bekendheid met het feit dat de erkenner vermoedelijk niet de biologische vader is, worden ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeker reeds tijdens zijn minderjarigheid op de hoogte was van het feit dat de erkenner niet zijn biologische vader is, en dat het verzoek derhalve buiten de termijn is ingediend.
De rechtbank heeft verder overwogen dat, hoewel de termijn in beginsel geen onrechtvaardige inmenging in het familie- en gezinsleven oplevert, in dit geval de verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeker niet voldoende heeft aangetoond dat hij psychologisch onder de erkenning heeft geleden en dat hij meerdere momenten heeft gehad om actie te ondernemen, die inmiddels meer dan drie jaar geleden zijn. De overige verzoeken van de verzoeker zijn niet inhoudelijk behandeld, omdat hij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten draagt.