ECLI:NL:RBOVE:2020:4650

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
08-996149-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en gewoontewitwassen door financieel administratief medewerkster van werkgever

De rechtbank Overijssel heeft op 10 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 55-jarige vrouw, die als financieel administratief medewerkster bij [bedrijf 1] B.V. werkzaam was. De vrouw werd beschuldigd van verduistering en gewoontewitwassen, waarbij zij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 februari 2019 bijna €300.000,- verduisterde uit de kas van haar werkgever. De verdachte gebruikte goksites om het verduisterde geld wit te wassen. Tijdens de openbare terechtzitting op 26 november 2020 heeft de verdachte bekend en gedetailleerd verklaard over haar werkwijze. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren, en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zowel verduistering als gewoontewitwassen. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan [bedrijf 1] B.V. van € 277.831,94, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat zij niet eerder was veroordeeld en dat zij hulp had gezocht voor haar gokverslaving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996149-19 (P)
Datum vonnis: 10 december 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboorteplaats] (Kaapverdië),
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 november 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Lambregts en van hetgeen door verdachte en haar raadsman mr. D. Hassink, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:als medewerker van [bedrijf 1] B.V. een geldbedrag van € 290.066,00 heeft verduisterd;
feit 2:een geldbedrag van € 290.066,00 heeft witgewassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 februari 2019 te Groningen, althans in Nederland, telkens opzettelijk (een) geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) 296.066 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) geldbedrag(en) verdachte telkens uit hoofde van haar persoonlijke
dienstbetrekking, te weten als financieel administratief medewerkster van [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V., in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 februari 2019 te Groningen, althans in Nederland, telkens
a. a) van een of meer geldbedrag(en) tot een totaal van 296.066 euro, de werkelijke
aard en/of de herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen en/of heeft verhuld
dan wel verborgen heeft gehouden en/of heeft verhuld wie de rechthebbende van
die geldbedrag(en) is, en/of die/dat geldbedrag(en), voorhanden heeft gehad, en/of
b) een of meer geldbedrag(en) tot een totaal van 296.066 euro, heeft overgedragen
en/of heeft omgezet, en/of van die/dat geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, toen en daar telkens die/dat geldbedrag(en), onder zich genomen en/of gehouden en/of uitgegeven (voor privédoeleinden) en/of gestort op een of meer (privé) bankrekening(en),
terwijl zij verdachte (telkens) wist dat die/dat geldbedrag(en) telkens geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf/misdrijven,
en van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de bewezenverklaring gevorderd van beide ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van deze ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 november 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid laatste volzin, Sv;
het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 21 januari 2020, p. 42 t/m 49;
het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 21 januari 2020, p. 50 t/m 56;
het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 22 januari 2020, p. 57 t/m 65;
het proces-verbaal van ambtshandeling van verbalisant [verbalisant] van 2 maart 2020, pagina’s 136 tot en met 142;
het proces-verbaal van ambtshandeling wederrechtelijk verkregen voordeel van 16 maart 2020, onderzoek 50572965 / 65222;
een geschrift, te weten een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] B.V. en verdachte van 7 mei 2002 (DOC-019), pagina 374 en 375.
4.4
Bewijsoverweging
Verdachte wordt ervan verdacht dat zij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 februari 2019 structureel gelden van haar werkgever heeft verduisterd door contante geldbedragen van in totaal bijna € 300.000,00 van haar werk weg te nemen. Ook wordt zij ervan verdacht dat zij in dezelfde periode die gelden op haar privé bankrekeningen heeft gestort en vervolgens gelijk heeft overgeboekt naar andere bankrekeningen. Ook heeft zij contante gelden uitgegeven aan levensonderhoud. Daarmee heeft zij deze gelden omgezet, overgedragen en heeft zij daarvan gebruik gemaakt, wat ten laste is gelegd als gewoontewitwassen.
Verdachte heeft na haar aanhouding meteen bekend deze feiten te hebben gepleegd en ook uitgebreid en gedetailleerd verklaard op welke wijze zij dat heeft gedaan. Die werkwijze, zoals verklaard door verdachte, komt overeen met het onderzoek dat hiernaar is gedaan.
Verdachte heeft er voor gekozen om deze geldbedragen uit te geven door daarmee voornamelijk online te gokken. Door deze handelwijze heeft verdachte het geld uit eigen misdrijf ‘weggemaakt’ en het terughalen daarvan door haar werkgever bemoeilijkt.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 februari 2019 te Groningen, telkens opzettelijk geldbedragen tot een totaal van ongeveer 296.066 euro, toebehorend aan [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V., en welke geldbedragen verdachte telkens uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als financieel administratief medewerkster van [bedrijf 1] B.V., wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
zij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 februari 2019 te Groningen, telkens
geldbedragen tot een totaal van 296.066 euro, heeft overgedragen en heeft omgezet en van die geldbedragen gebruik heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, toen en daar telkens die geldbedragen, onder zich genomen en uitgegeven (voor privédoeleinden) en gestort op (privé) bankrekeningen, terwijl zij, verdachte, telkens wist dat die geldbedragen geheel - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
en van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 322, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft;
feit 2
het misdrijf:gewoontewitwassen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft gedurende enkele jaren stelselmatig geld verduisterd uit de kas van haar werkgever. Verdachte was verantwoordelijk voor de administratie van de kasstromen bij [bedrijf 1] . Aanvankelijk nam zij kleine bedragen aan parkeergelden weg. Later kreeg zij ook de administratie van de horeca-inkomsten erbij. Daarvoor moest zij stocklijsten vergelijken met de omzet en zorgen dat deze met elkaar overeen kwamen. Daarbij was het geld leidend en kwam het er in de praktijk op neer dat zij de stocklijsten aanpaste aan de inhoud van de kas. Bijna dagelijks nam zij een bedrag weg uit de kas en noteerde zij een lager bedrag dan daadwerkelijk was omgezet. Verdachte heeft een groot deel van het geld op haar bankrekening gestort, daarna overgemaakt naar haar accounts bij een viertal gokorganisaties en zodoende het terughalen van die gelden door haar werkgever bemoeilijkt en vervolgens die gelden gebruikt om mee te gokken. Het restant heeft zij aangewend voor levensonderhoud.
Het doorstorten van de geldbedragen van haar bankrekening naar goksites viel op. Naar aanleiding van een melding van de Financial Intelligence Unit ontving verdachte een brief van de ING waarin gevraagd werd naar een verklaring van de vele overboekingen. Verdachte schrok hier zo van dat zij aan haar werkgever heeft opgebiecht geld te hebben verduisterd. Aanvankelijk heeft zij gezegd dat het om € 15.000,00 ging. Later hebben zij en haar werkgever in een vaststellingsovereenkomst vastgelegd dat zij in totaal € 40.000,00 heeft weggenomen. Uit onderzoek van de FIOD is echter gebleken dat verdachte een veel groter bedrag heeft verduisterd, namelijk bijna € 300.000,00.
Verdachte is ontslagen en is met haar ex-werkgever een betalingsregeling overeengekomen om het verduisterde geld terug te betalen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 25 september 2020. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Wat betreft de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 27 mei 2020, opgemaakt en ondertekend door mevrouw C. Jagt. Uit het rapport komt naar voren dat er op dit moment geen signalen zijn dat verdachte nog gokt en/of gokverslaafd is. Zij heeft hulp gezocht en is in behandeling bij een praktijkondersteuner. De reclassering ziet geen noodzaak voor interventies of toezicht. Geadviseerd wordt een afdoening zonder voorwaarden.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De persoonlijke omstandigheden van verdachte geven echter aanleiding om voor een andere strafmodaliteit te kiezen. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit en ze is direct nadat deze zaak aan het licht is gekomen, begonnen het verduisterde geld terug te betalen aan haar ex-werkgever. De rechtbank vindt het belangrijk dat zij kan blijven werken, zodat zij deze schuld kan blijven aflossen. Daarom zal de rechtbank verdachte de volgende straf opleggen: een taakstraf voor de duur van 240 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van drie jaren. De voorwaardelijke straf dient de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[bedrijf 1] B.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij heeft per e-mail een vordering ingediend voor een schadevergoeding van de verduisterde geldbedragen (bestaande uit € 296.066,00 minus een door verdachte afgelost bedrag van € 2.750,00). Ter zitting heeft de benadeelde partij de vordering gewijzigd naar aanleiding van het verweer van de verdediging en toegelicht dat verdachte een hoger bedrag heeft terugbetaald, namelijk in totaal een bedrag van € 18.234,06. De benadeelde partij vordert daarom verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 277.831,94 [tweehonderdzevenenzeventigduizend achthonderdeenendertig euro en vierennegentig cent], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, de kosten van rechtsbijstand en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. De schadevergoedingsmaatregel moet niet worden opgelegd, omdat de benadeelde partij zelf voldoende verhaalsmogelijkheden heeft.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, naast de door de benadeelde partij genoemde € 2.750,00, een bedrag van € 16.234,06 heeft afgelost. Dit bedrag bestaat uit maandelijkse aflossingen van € 250,00 sinds augustus 2019 en uit de – niet uitgekeerde - salarissen die in mindering zijn gebracht op de schuld. De verdediging heeft verzocht de vordering toe te wijzen voor een bedrag van € 277.081,94.
Daarnaast heeft de verdediging verzocht de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen. Artikel 24a Sr is van toepassing op de schadevergoedingsmaatregel, wat zou betekenen dat verdachte wel in termijnen kan betalen, maar het bedrag dan binnen twee jaar moet aflossen. Bovendien is de schadevergoedingsmaatregel bedoeld om slachtoffers die dit nodig hebben, werk uit handen te nemen. De benadeelde partij is een groot bedrijf dat haar schade goed zelf kan verhalen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 277.831,94, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd en de kosten van rechtsbijstand. Deze laatste kosten worden door de rechtbank begroot op € 1.800,=.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel niet opleggen. Bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zal verdachte het bedrag binnen twee jaar terug moeten betalen. De rechtbank acht het niet realistisch dat verdachte in staat is dat te doen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar
persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft;
feit 2
het misdrijf: gewoontewitwassen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 ( zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig]) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf 1] B.V. (feit 1): van een bedrag van € 277.831,94 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2019);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 1.800,--, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2020.
Buiten staat
Mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst met nummer 65222. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.