ECLI:NL:RBOVE:2020:4649

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
255756 FT-RK 20/641
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw zijn ten aanzien van schulden

Op 17 december 2020 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De schuldenaar, een 33-jarige alleenstaande man, had een verzoekschrift ingediend om in aanmerking te komen voor deze regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de totale schuldenlast van de verzoeker € 62.135,10 bedraagt, waarvan een aanzienlijk deel is ontstaan door vernielingen aan zijn huurwoning, die hij heeft gepleegd tegen Beter Wonen. De rechtbank heeft op basis van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet geoordeeld dat de verzoeker niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden, aangezien deze zijn ontstaan door zijn eigen handelen en de verstoring van een renovatietraject.

Tijdens de zitting op 8 december 2020 heeft de verzoeker verklaard dat hij alleen schulden heeft aan Beter Wonen en dat hij zich onrechtvaardig behandeld voelt door deze woningcorporatie. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de verzoeker geen aannemelijk bewijs heeft geleverd dat hij in de vijf jaren voorafgaand aan zijn verzoek te goeder trouw is geweest. De rechtbank heeft ook overwogen dat, hoewel de hardheidsclausule van toepassing kan zijn, de verzoeker hier geen beroep op heeft gedaan en dat er geen aanwijzingen zijn dat hij zijn situatie onder controle heeft gekregen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de verzoeker nog steeds wrok koestert jegens Beter Wonen en er geen sprake is van een bestendige gedragsverandering. De rechtbank heeft de beslissing om het verzoek af te wijzen op 17 december 2020 openbaar uitgesproken, waarbij de griffier aanwezig was.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 255756 FT-RK 20/641
Datum uitspraak: 17 december 2020
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres, woonplaats] ,
verzoeker, verder te noemen: [verzoeker] .
Ten aanzien van de goederen van [verzoeker] is op 31 juli 2018 een onderbewindstelling uitgesproken met benoeming van [A] , handelend onder de naam RDZ-Bewind, gevestigd te Borne, tot (beschermings)bewindvoerder.

Het procesverloop

[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Ter voorbereiding op de terechtzitting heeft de rechtbank kennis genomen van een uittreksel Dienst Justitiële Documentatie van [verzoeker] .
Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van 8 december 2020. [verzoeker] is, vergezeld van zijn beschermingsbewindvoerder, mevrouw [A] , en haar kantoorgenoot, de heer [B] , ter terechtzitting verschenen. Van de behandeling ter zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling

De feiten:
[verzoeker] is een alleenstaande man van 33 jaren oud. [verzoeker] ontvangt een Wajong-uitkering ter hoogte van € 1.013,96 per maand.
De totale schuldenlast van [verzoeker] bedraagt volgens het verzoekschrift € 62.135,10, waaronder drie schulden aan Beter Wonen, te weten:
  • € 1.421,93, ontstaan op 1 december 2017,
  • € 4.920,82, eveneens ontstaan op 1 december 2017, en
  • € 55.679,03, ontstaan op 24 november 2017.
Blijkens de toelichting namens Beter Wonen, die als bijlage aan het verzoekschrift is gevoegd, heeft Beter Wonen een vordering op [verzoeker] , omdat [verzoeker] door vernieling schade heeft toegebracht aan zijn huurwoning. Daarnaast heeft [verzoeker] het project tot verduurzaming van de woongroep dermate verstoord waardoor Beter Wonen schade heeft geleden.
De behandeling ter zitting:
[verzoeker] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij alleen schulden heeft aan Beter Wonen. Volgens [verzoeker] heeft Beter Wonen hem veel onrecht aangedaan. Beter Wonen had toegezegd dat het gebouw waarin [verzoeker] een appartement huurde gesloopt zou worden. Aan deze toezegging heeft Beter Wonen zich echter niet gehouden. Hier is [verzoeker] ‘tegen in gegaan’. Volgens [verzoeker] is hij door de rechtbank veroordeeld tot het betalen van de schade aan Beter Wonen. Over de strafrechtelijke veroordeling in verband met een gepleegde vernieling in [maand] 2020 heeft [verzoeker] desgevraagd verklaard dat hij schade heeft toegebracht aan de ramen van een pand van Beter Wonen, omdat de medewerkers van Beter Wonen klootzakken zijn. Behalve de beschermingsbewindvoerder is er geen hulpverlening bij [verzoeker] betrokken. Volgens [verzoeker] heeft hij in het verleden begeleiding ontvangen. De begeleiding is op zijn initiatief gestaakt, omdat hij geen mensen om zich heen wil hebben.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter terechtzitting verklaard dat het beschermingsbewind naar behoren verloopt. De financiële situatie van [verzoeker] is stabiel en er ontstaan geen nieuwe schulden.
De overwegingen van de rechtbank:
De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaren voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Volgens het verzoekschrift bedraagt de totale schuld aan Beter Wonen € 62.021,78. Alle schulden aan Beter Wonen zijn ontstaan in 2017, dus binnen de vijf jaren voorafgaand aan de dag dat [verzoeker] het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling heeft ingediend. Gezien de schulden aan Beter Wonen zijn ontstaan doordat [verzoeker] vernielingen heeft gepleegd en het renovatietraject heeft verstoord, is van goede trouw ten aanzien van het ontstaan van deze schulden geen sprake. Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] om de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren moet worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 sub b Faillissementswet.
De rechtbank overweegt voorts dat een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, ondanks het gegeven dat de schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan, op basis van de zogenoemde hardheidsclausule (artikel 288 lid 3 Faillissementswet) kan worden toegewezen. Voor het toepassen van de hardheidsclausule dient voldoende aannemelijk te zijn dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden onder controle heeft gekregen. Hierbij is in het algemeen vereist dat de schuldenaar een (persoonlijke) ontwikkeling heeft doorgemaakt die laat zien dat de schuldenaar grip heeft gekregen op de omstandigheden die hem in de financiële problemen hebben gebracht. Er dient sprake te zijn van een bestendige gedragsverandering, waardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat de problematiek zich niet zal herhalen, omdat de oorzaak daarvan is weggenomen.
De rechtbank concludeert dat [verzoeker] in zijn verzoekschrift geen beroep op de hardheidsclausule heeft gedaan. Ook ambtshalve ziet de rechtbank geen aanleiding om tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan. [verzoeker] koestert nog altijd wrok jegens Beter Wonen. Dit blijkt onder meer uit het feit dat [verzoeker] op [datum 2] 2020 is veroordeeld voor een taakstraf van 25 uren, wegens vernieling van de ramen van een pand van Beter Wonen, gepleegd op [datum 1] 2020.
Derhalve is niet gebleken dat [verzoeker] de omstandigheden die bepalend zijn geweest tot het ontstaan van de schulden onder controle heeft gekregen. Daarnaast is niet gebleken van een bestendige gedragsverandering waardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat de problematiek zich in de toekomst niet zal herhalen.
Gelet op vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van [verzoeker] afwijzen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b Faillissementswet.

De beslissing

de rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. M.C. Bosch, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.