Uitspraak
[verzoeker] ,
Het procesverloop
De beoordeling
- € 1.421,93, ontstaan op 1 december 2017,
- € 4.920,82, eveneens ontstaan op 1 december 2017, en
- € 55.679,03, ontstaan op 24 november 2017.
Rechtbank Overijssel
Op 17 december 2020 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De schuldenaar, een 33-jarige alleenstaande man, had een verzoekschrift ingediend om in aanmerking te komen voor deze regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de totale schuldenlast van de verzoeker € 62.135,10 bedraagt, waarvan een aanzienlijk deel is ontstaan door vernielingen aan zijn huurwoning, die hij heeft gepleegd tegen Beter Wonen. De rechtbank heeft op basis van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet geoordeeld dat de verzoeker niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden, aangezien deze zijn ontstaan door zijn eigen handelen en de verstoring van een renovatietraject.
Tijdens de zitting op 8 december 2020 heeft de verzoeker verklaard dat hij alleen schulden heeft aan Beter Wonen en dat hij zich onrechtvaardig behandeld voelt door deze woningcorporatie. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de verzoeker geen aannemelijk bewijs heeft geleverd dat hij in de vijf jaren voorafgaand aan zijn verzoek te goeder trouw is geweest. De rechtbank heeft ook overwogen dat, hoewel de hardheidsclausule van toepassing kan zijn, de verzoeker hier geen beroep op heeft gedaan en dat er geen aanwijzingen zijn dat hij zijn situatie onder controle heeft gekregen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de verzoeker nog steeds wrok koestert jegens Beter Wonen en er geen sprake is van een bestendige gedragsverandering. De rechtbank heeft de beslissing om het verzoek af te wijzen op 17 december 2020 openbaar uitgesproken, waarbij de griffier aanwezig was.